De politici en de beste stuurlui
Europa ‘spreekt te vaak nog met verschillende buitenlands-politieke stemmen en stemmetjes. Soms hoort men een kakofonie. Er zal nog hard gewerkt moeten worden om hier één stem, één verantwoordelijk optreden in de wereld te bereiken. Wij zullen op den duur als ene Unie de wil moeten ontwikkelen om ernstige crises op ons continent het hoofd te bieden’.
Zegt u dat wel, mijnheer de staatssecretaris. Want het was staatssecretaris Dankert die vorige week vrijdag in Hannover deze woorden sprak (of eigenlijk: liet spreken, want door het razen van de storm was hij weliswaar niet, zoals de dominee van Urk die in Schokland preken moest, zijn preek vergeten, maar kon hij niet weg en moest hij haar door een ambtenaar laten uitspreken).
We kunnen slechts ja en amen zeggen op Dankerts preek, zoals de trouwe kerkganger ook steeds ja en amen zegt op de vermaningen en geboden van zijn predikant. We weten zo goed wat we eigenlijk moeten doen; we hebben het zo vaak gehoord, dat we het kunnen dromen. En misschien werken we er ook wel hard aan het goede te bereiken, maar op de een of andere manier vallen we steeds terug in de oude zonden.
Maar is het bereiken van één gemeenschappelijke Europese buitenlandse politiek een kwestie van hard eraan werken? Als dat het geval zou zijn, zou zij dan niet al lang bereikt zijn? Te vrezen valt dat hard werken evenmin een afdoende recept is als het ‘goed glas’ dat onze gedoodverfde minister-president Brinkman eens aanbeval als middeltje voor oplossing van internationale problemen (zou die man intussen iets meer begrepen hebben van buitenlandse politiek?).
Van Frankrijk en Duitsland, zonder wier overeenstemming geen enkele Europese eenheid denkbaar is, kan niet gezegd worden dat ze niet ‘hard werken’ aan het bereiken van een gemeenschappelijke politiek. En toch nemen ze vaak radicaal verschillende standpunten in. Deze week nog, en niet in een of andere kwestie van perifeer belang, maar over Bosnië.
Frankrijk probeert al enige tijd zijn partners ervan te overtuigen druk op de Bosniërs uit te oefenen, teneinde hen tot grotere inschikkelijkheid te bewegen. Bondskanselier Kohl daarentegen heeft deze week te Washington, met president Clinton, besloten dat Duitsland en de Verenigde Staten aan niets zullen deelnemen wat de moslims in een slechtere positie zou brengen.
Nu gaat het er hier niet om wie gelijk heeft: Kohl of Mitterrand. Moreel gesproken lijkt het merkwaardig de partij die slachtoffer van agressie is, te willen bewegen tot concessies, maar nieuw is dat niet: Frankrijk heeft dat in 1938 ook ten opzichte van zijn Tsjechoslowaakse bondgenoot gedaan. Daar staat tegenover dat Frankrijk de meeste soldaten in Bosnië heeft staan, wat ook een moreel engagement is.
Met een morele winst-en-verliesrekening komen we er echter niet. De buitenlandse politiek rekent ook met andere categorieën. Maar ook dan komt het er hier niet op aan wie gelijk heeft. Voldoende is te constateren dat Frankrijk en Duitsland niet voor hun plezier tot verschillende conclusies inzake een belangrijk punt van buitenlandse politiek komen.
Hier moeten dus wezenlijke verschillen van inzicht en belang in het spel zijn - verschillen die te maken hebben met de verschillende manier waarop beide landen, elk vanuit eigen geschiedenis en eigen geografische positie, hun plaats en taak in de wereld zien. Dat zijn geen kwesties die in een achternamiddag onder een goed glas uit de wereld geholpen kunnen worden. Zelfs niet na hard werken. Wanneer visies in het geding zijn, komen we er niet met optellen en aftrekken, geven en nemen. Dan kunnen de gewichten die in de schaal gelegd worden, slechts uitkomst geven.
Hoe dan ook, dit voorbeeld toont aan dat het geen zin heeft om - zeker als klein land, welks gewicht in de schaal niet zwaar is - voortdurend te hameren op het belang van één Europees extern beleid, wanneer de twee landen zonder wie geen enkel gemeenschappelijk beleid tot stand komt, het niet eens zijn. Trouwens, de vraag mag gesteld worden: welke inzichten, belangen of beginselen is, wanneer puntje bij paaltje komt, Nederland bereid te offeren voor dat doel? In abstracto praten kunnen we allemaal.
Daar komt dit nog bij: het gaat niet alleen om het bereiken van een gemeenschappelijk buitenlands beleid, het gaat ook om een gemeenschappelijk beleid dat paraat en slagvaardig is. Het is nog denkbaar dat een gemeenschappelijk beleid na heel veel vijven en zessen tot stand komt, maar dan mist het de slagvaardigheid die vereist is en eveneens de soepelheid die in onderhandelingen nodig is (want over een beleid waarover twaalf landen met heel veel moeite overeenstemming hebben bereikt, valt moeilijk meer met derden te onderhandelen).
Dit alles is nog lichtjaren ver weg, wat betekent dat ook een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid, dat het instrument is van een gemeenschappelijk buitenlands beleid, tot de luchtkastelen hoort. Het betekent niet dat het geen nut heeft, om, zoals nu al gebeurt, over het een en het ander voortdurend voeling met elkaar te hebben en, waar mogelijk, tot coördinatie van beleid te komen.
Is dat niet een erg negatieve conclusie? Misschien, maar daarom nog niet noodzakelijkerwijs een verkeerde conclusie. Maar laten politici zich daar vooral niets van aantrekken. Zij moeten doen, althans beslissingen nemen, en als zij al te veel luisteren naar de beste stuurlui aan de wal, gebeurt er nooit iets.
Het is zoals de historicus M.C. Brands onlangs zei over de antwoorden die zijn vakgenoten geven op het internationale gebeuren: die antwoorden zijn ‘meestal volstrekt onbruikbaar voor diegenen die echte beslissingen moeten nemen. Historici kunnen, hoe goed ze ook alles achteraf menen te weten, zeker niet voorspellen. Maar ze kunnen wel het historische krachtenveld analyseren waarbinnen zich de toekomst zal ontwikkelen’.
Nog iets over Dankerts rede. Hij zei: ‘niet alleen van politici, maar van allen die bij dit Europese proces betrokken zijn, ook van de pers en de sociale partners, wordt veel helderheid en overtuigingskracht gevraagd, want louter vluchten in nationale (of in regionale) oplossingen voor onze ernstige economische problemen kan niet meer’.
Zeker, van de pers mag ‘veel helderheid’ gevraagd worden. Maar ook ‘veel overtuigingskracht’ voor de Europese zaak? Iedere krant zal voor zichzelf wel uitmaken welke zaak ‘veel overtuigingskracht’ verdient. Overigens is het interessant dat Dankert dit alleen maar vraagt omdat onze economische problemen zo ernstig zijn. Zijn onze politieke problemen niet op z'n minst even ernstig?
NRC Handelsblad van 04-02-1994, pagina 9