Twee grote cineasten
Waarom moeten we Leni Riefenstahl verafschuwen en Joris Ivens bewonderen? Dat vroeg ik me af, nadat ik het paginalange artikel van Tracy Metz over de ‘blinde ooggetuige van het nationaal-socialisme’ in het Cultureel Supplement van 21 januari gelezen had. Ze hebben immers beiden misdadige regimes gediend?
Maar eerst de cineaste Leni Riefenstahl. Over haar, en met haar medewerking, heeft de Duitse regisseur Ray Müller een drie uur durende documentaire gemaakt, die op het Rotterdamse Filmfestival wordt vertoond en in april in drie afleveringen door de NCRV uitgezonden zal worden. Naar aanleiding van die documentaire had Metz een gesprek met Müller en een - blijkbaar telefonisch - gesprek met Riefenstahl.
Zoals gebruikelijk is, laten Metz en Müller uitkomen dat ze geen greintje sympathie hebben voor het nationaal-socialisme, een beweging die waarschijnlijk al vóór hun geboorte dood was. Is dat werkelijk nog nodig? Kan die afschuw niet stilzwijgend voorondersteld worden? In beschouwingen over een groot schrijver als Céline ontbreken langzamerhand gelukkig de obligate uitingen van verontwaardiging over zijn antisemitisme (niet de nuchtere vermelding van deze uitwas, die inderdaad tot het wezen van die schrijver behoorde).
Maar er valt nog wel wat meer over dat artikel te zeggen. Zo lezen we dat Müller in zijn documentaire Riefenstahl voorhoudt dat Triumph des Willens, haar grote film over de Neurenbergse partijdag van 1934, ‘geen objectieve documentaire’ is. Nu, afgaande op de titel van Müllers documentaire over Riefenstahl, die luidt: The Wonderful, Horrible Life of Leni Riefenstahl, vrees ik dat zijn documentaire ook niet helemaal objectief is.
Wat is trouwens een objectieve documentaire? Ik weet het niet. Maar wel weet ik dat de films van Riefenstahl heel goed de sfeer van de eerste jaren van het Hitler-regime weergeven - en wat verwachten we anders van documentaires dan dat ze de sfeer van het gedocumenteerde goed weergeven?
Wat was die sfeer? Men leze er het onovertroffen boekje van Sebastian Haffner Anmerkungen zu Hitler op na, vooral het hoofdstuk Leistungen (Prestaties). In de jaren waar we het over hebben - midden jaren '30 - viel het regime de meeste Duitsers, zacht gezegd, eigenlijk nogal mee. De terreur van de maanden na de machtsovername in 1933 was grotendeels voorbij, en de systematische terreur moest, te beginnen met de Kristallnacht van 1938, nog komen.
In die tussenjaren vielen de Olympische Spelen in Berlijn (1936), die Hitler dwongen tot een zekere matiging van zijn schrikbewind. Over die spelen maakte Riefenstahl ook een beroemde film, Olympia, die in vele landen succes had. Ook die film, die ook - maar minder direct - een verheerlijking van het regime was, wordt haar nog steeds nagehouden.
Maar wat de Duitse bevolking, die nog in maart 1933 (toen Hitler al aan de macht was) in meerderheid niet op de NSDAP had gestemd, vooral voor hem innam, was wat Haffner het Wirtschaftswunder noemt. In 1933 waren er nog zes miljoen werklozen; drie jaar later was er volledige werkgelegenheid.
Hoe Hitler dit tot stand had gebracht, is van minder betekenis voor de kennis van de oorzaken van zijn populariteit (Haffner schrijft haar niet in de eerste plaats toe aan de herbewapening). Waar het hier om gaat, is dat Hitler in die jaren reusachtig populair werd. De arbeiders liepen massaal naar hem over. Niet dat de grote meerderheid, aldus nog steeds Haffner, nationaal-socialist werd; ze werd Führergläubig.
Welnu, dat is een sfeer die wij misschien hoogst griezelig mogen vinden (en toen al hoogst griezelig hadden moeten vinden), maar Riefenstahl in haar films voortreffelijk weergeeft. Aan haar vakmanschap twijfelt noch Metz noch Müller: ‘dat ze zeer talentvol, vindingrijk en technisch innovatief was, staat buiten kijf’.
De vraag is dan ook: hoe is het mogelijk dat zo'n grote kunstenares zich leende voor diensten ter verheerlijking van een regime dat, al mocht het medio jaren '30 zich betrekkelijk gematigd hebben gedragen, toch geen geheim had gemaakt van de misdadige plannen die het in petto had? Die waren in Mein Kampf te lezen.
Met die vraag worstelen ook Metz en Müller. Toch is zij niet moeilijk te beantwoorden. Talentvolle mensen kunnen politiek even dom of even laf zijn als niet-talentvolle. Dat is niet een typisch Duits verschijnsel. Het aantal intellectuelen dat in het Westen Stalin en Mao verafgoodde (of alleen maar goedpraatte) was legio. Typisch Duits is misschien wèl dat ook Riefenstahl, die blijkbaar nooit lid van de partij is geweest, meegesleept werd door Hitler.
Dat talentvolle mensen blind kunnen zijn voor gruwelen, bewijst ook het geval-Ivens. Wanneer Metz streng zegt: ‘Riefenstahl is hèt voorbeeld van de foute kunstenaar en het bijbehorende dilemma: ook het grootste talent komt in een twijfelachtig licht te staan wanneer het in dienst van het kwaad wordt gesteld’, dan geldt dit ook voor Joris Ivens, de Nederlandse filmer die in eigen land - zij het laat - vrijwel heilig is verklaard.
Ivens heeft immers jarenlang films gemaakt die regimes verheerlijkten die, als we de aantallen slachtoffers als maatstaf nemen, nog misdadiger waren dan dat van Hitler: die van Stalin en Mao. In 1978 daarover ondervraagd door Le Monde, zei hij: ‘ik volgde een zeer nauwkeurige en trouwe koers.’ Wel twijfelde hij wel eens, maar dan dacht hij: ‘'t is hard.’
Niemand heeft hem er te hard over gevallen, want hij was in 1978 een oude man (80 jaar). Bovendien was hij kennelijk een idealist. In dat interview zei hij dat hij ‘zijn hele leven lang de neiging heeft gehad te idealiseren’. Heel begrijpelijk, maar waarom gelden deze verzachtende omstandigheden niet voor de 91-jarige Riefenstahl?
In Nederland maakten ze het helemaal bont. In 1978 kreeg hij de Dick Scherpenzeelprijs. Dat is tot daaraan toe, maar een van de leden van de jury vond het toen nodig te zeggen dat Ivens ‘altijd aan de goede kant heeft gestaan’, en dat jurylid was niet eens een communist, maar wèl iemand die op de televisie voortdurend vertelde hoe de mensen moesten denken.
Nu had Nederland iets goed te maken met Ivens. Het had hem na de oorlog in de ban gedaan - niet om zijn films ad maiorem gloriam van Stalin en Mao (die hij toen nog moest maken), maar om de belachelijke reden dat hij een propagandafilm had gemaakt voor Soekarno. Maar dat is geen reden om zijn ‘dienst aan het kwaad’ - om het woord van Tracy Metz te gebruiken - met andere maten te meten dan die van Leni Riefenstahl.
Riefenstahl en Ivens mogen als mens gefaald hebben, we moeten dankbaar zijn dat ze documentaires hebben nagelaten die de waanzin van hun tijd precies weergeven. Dat konden ze alleen doordat ze zelf deel uitmaakten van die waanzin.
NRC Handelsblad van 01-02-1994, pagina 8