Wenselijk is niet hetzelfde als waarschijnlijk
Mr. Laurens Jan Brinkhorst is waarschijnlijk de intelligentste en meest ervaren D66'er. Wat is hij de afgelopen 25 jaar niet al geweest? Hoogleraar, staatssecretaris voor Europese zaken, fractievoorzitter in de Tweede Kamer, vertegenwoordiger van de Europese Gemeenschap in Japan, directeur-generaal van de Europese Commissie.
Kortom, iemand die, als de verkiezingen van dit jaar zijn partij inderdaad de winst zullen geven die de publieke-opinie-peilingen voorspellen, voor de hoogste ambten in aanmerking zou komen. Zoveel talent en ervaring heeft D66 per slot van rekening niet in huis.
Des te merkwaardiger is het dat hij zich kandidaat heeft gesteld voor het Europese Parlement, welks activiteiten zelden publiciteit krijgen en dat (of: omdat het) vrijwel machteloos is. De enige plausibele verklaring die voor deze keus denkbaar is dat, mocht bij de komende kabinetsformatie de portefeuille van Buitenlandse Zaken D66 toevallen, Van Mierlo daar een claim op heeft gelegd, wat voor Brinkhorst een terugkeer in de Nederlandse politiek minder interessant zou maken.
Maar voor het Nederlandse politieke debat is hij niet verloren. Op 12 januari meldde hij zich in de Volkskrant als deelnemer aan een discussie die, negen dagen tevoren, in dezelfde krant was aangezwengeld door de VVD'er Bolkestein en de Europese oud-commissaris F. Andriessen. Het thema van die discussie was de stelling: ‘De Europese Gemeenschap is totaal de weg kwijt’, een stelling die Bolkestein verdedigde en Andriessen bestreed.
Brinkhorst vindt de inhoud van dit debat ‘teleurstellend’. De heren hebben, volgens hem, de kern van de zaak niet geraakt. Wat is die kern dan wel? Brinkhorst: ‘Een Europese identiteit ontstaat pas als er een besef van onze gezamenlijke problemen ontstaat. En als we ons daarvan bewust zijn, is er behoefte aan meer Europa en niet aan minder Europa. En dat is eigenlijk de kern.’
Dat is interessant. Brinkhorst constateert hier immers dat er nog geen Europese identiteit is; dat die pas komen zal als er een besef van onze gezamenlijke problemen ontstaat. Zo'n besef bestaat dus ook nog niet. Pas als dat besef er wèl komt, is er behoefte aan meer Europa. Dus: voordat dat besef en die identiteit er zijn, is er geen behoefte aan meer Europa. Op dit ogenblik is er dus geen behoefte aan meer Europa. Heeft Brinkhorst dat werkelijk zo bedoeld? Het staat er wèl.
Maar behalve de eigenlijke kern van de discussie, is er ook nog ‘de centrale vraag waar wij als Europeanen voor staan’, en die is ‘of onze huidige staatsconstructies (Europese Unie en nationale overheden) in staat zijn te reageren op de essentiële uitdagingen van de volgende eeuw’. Het antwoord is: neen, hoewel Brinkhorst dat niet expliciet zo zegt.
Een van die uitdagingen is het feit dat ‘de wereld om ons heen (met of zonder Maastricht) veel sneller verandert en dat wij daarop (nog) geen antwoord hebben’. Brinkhorst refereert onder andere aan de ‘nieuwe brandhaarden’ die ‘aan de randen van West-Europa’ ontstaan. ‘Maar over dat alles ging het debat tussen Bolkestein en Andriessen niet.’
Dat is niet waar. De heren hebben, juist wegens de onzekere toestand aan de oostrand van West-Europa, vrij uitvoerig gediscussieerd over de vraag of uitbreiding van de Europese Unie met Middeneuropese landen al dan niet voorrang moest hebben voor verdieping. Bolkestein was voor uitbreiding, Andriessen voor verdieping.
Brinkhorst staat aan de kant van Andriessen: ‘Uitbreiding van de Europese Unie zonder voorafgaande versterking van de instellingen is een heilloze weg. Die versterking is niet een soort Reinkultur, zoals Bolkestein beweert, maar is een essentiële voorwaarde om de eerder genoemde agenda’ - Midden-Europa, bestrijding van de werkloosheid, concurrentie uit Oost-Azië, veiligheid, milieu - ‘aan te kunnen.’
Goed, daarover kunnen we lang twisten, maar Brinkhorst moet Bolkestein dan niet een woord - Reinkultur - in de mond leggen dat hij niet gebruikt heeft. Ik heb dat gebruikt in mijn commentaar van 7 januari op het debat Bolkestein-Andriessen - overigens niet om Bolkestein te parafraseren, maar de Duits-Britse socioloog Ralf Dahrendorf, die nog heel wat fundamentelere kritiek op Maastricht, ja op het hele concept van Jean Monnet had geoefend dan Bolkestein. Woordelijk schreef ik: ‘Het is onzin de EG te vervolmaken alsof we in een soort Reinkultur werkten. De ontwikkelingen in Midden-Europa wachten heus niet op die vervolmaking of verdieping. De EG dient ze vóór te zijn, al zou dat betekenen dat afgeweken moet worden van het model van Monnet.’ Blijkbaar had Brinkhorst, toen hij zijn artikel schreef, niet alle stukken bij de hand.
Keren we terug naar die ‘behoefte aan meer Europa’. Is dat een objectieve behoefte? Of bestaat die behoefte ook bij de bevolkingen (een subjectieve behoefte dus)? Brinkhorst meent ‘dat vele burgers niet tegen Europa zijn, maar tegen Europese constructies aan de totstandkoming waarvan zij part noch deel hebben’.
Maar als dat zo is, waarom voelen de politici dan de hete adem van die ‘vele burgers’ (hoevele overigens?) niet in hun nek? Dat kan toch niet uitsluitend aan de onmacht van het Europese Parlement geweten worden? Terecht schrijft Paul Brill in de Volkskrant van 19 januari: ‘De machteloosheid van de politici weerspiegelt tot op zekere hoogte de onzekerheid van de kiezers.’
Brinkhorst eindigt zijn pleidooi aldus: ‘Een Europees engagement als hierboven geschetst, heeft met weltfremd Europees idealisme niets te maken en betekent ook niet het opgeven van nationale belangen.’ Wie beweert dat dit wèl zo is? Tegen wie verweert Brinkhorst zich?
Omgekeerd kunnen we zeggen: twijfel aan de verwezenlijkbaarheid van Europese idealen betekent niet verzet ertegen. Ook in een discussie over Europa - die Brinkhorst zegt ‘een goede zaak’ te vinden - dienen waarschijnlijkheid en wenselijkheid scherp uit elkaar gehouden te worden.
NRC Handelsblad van 21-01-1994, pagina 9