Gedwongen tot belangstelling
Een Nederland dat zichzelf, op het internationale toneel, beschouwde als de grootste van de kleinen of de kleinste van de groten, vond, als logisch gevolg van deze definitie, de andere kleine landen minder belangrijk, verwaarloosde zijn betrekkingen ermee zelfs enigszins. Dat gold ook voor zijn buurland België. Aan een innige verstandhouding met dat land stonden natuurlijk ook andere bezwaren in de weg, gevolgen van verschillen in geschiedenis en cultuur. Ten slotte was er ook de interne situatie in België, die zo ingewikkeld en zo vol voetangels en klemmen was dat Nederland zelfs de schijn van belangstelling ervoor vermeed, uit vrees dat die voor inmenging gehouden zou worden.
Maar die interne situatie heeft zich nu zo ontwikkeld, dat Nederland wel belangstelling moet gaan hebben voor wat er bezuiden zijn grenzen gebeurt. De eenheidsstaat België bestaat immers niet meer. Het land is een volwaardige federatie geworden, waarvan de samenstellende delen zelfs het recht hebben internationale verdragen te sluiten zonder tussenkomst van staatshoofd of centrale regering.
Ja, het is helemaal niet uitgesloten dat die ontwikkeling nog verder zal gaan. De Vlaamse minister-president, Luc Van den Brande, heeft zich zelfs openlijk in die zin uitgelaten. Hij voorziet op den duur een confederale structuur voor het land, waarbij de centrale overheid zich nog slechts zou bezighouden met defensie en monetair beleid. Ook buitenlands beleid zou dan nòg meer aan de deelstaten komen toe te vallen.
Als dit in een buurland gebeurt, kan Nederland zoiets niet langer negeren. Als de minister-presidenten van Vlaanderen en Wallonië zich in Den Haag komen presenteren, moeten ze wel worden ontvangen, al heeft Nederland misschien liever te maken met de centrale regering. (Die voorkeur blijkt wellicht nog uit het feit dat de koningin beide heren niet heeft ontvangen, maar wel hun collega van het verre Tsjechië - maar misschien was hier ook dynastieke solidariteit in het spel.)
Al met al, moet gezegd worden dat de Nederlandse regering zich met verrassende snelheid heeft aangepast aan de nieuwe toestand, die zij zelf misschien niet zo toejuicht. Dat blijkt uit een notitie die minister Kooijmans vorige maand aan de Tweede Kamer heeft doen toekomen.
‘Nieuwe bestuurlijke verhoudingen in België en de betrekkingen met Nederland’ is die notitie getiteld, en zij geeft een uitvoerig en helder overzicht van het staatkundige bestel in België, zoals dat sinds deze zomer geldt. Buitenlandse Zaken blijkt gelukkig toch over expertise met betrekking tot België te beschikken - en niet alleen maar met betrekking tot ontwikkelingslanden!
Minister Kooijmans blijkt zich ervan bewust dat de ontwikkeling van België Nederland, of het nu wil of niet, dwingt tot een beleid. Hij zegt het zo: ‘Een op vele terreinen zelfstandiger Vlaanderen meldt zich, dat Nederland - indien Nederland niet zelf reeds beleid in deze zou ontwikkelen - tot meer specifiek beleid jegens het Belgische staatshervormingsproces zou kunnen uitnodigen’ (het laatste is een diplomatiek woord voor ‘dwingen’).
Dat vergt niet alleen expertise, maar ook behoedzaam beleid, want Nederland zal in België niet langer te maken hebben met één gesprekspartner, maar met vele, wier bevoegdheden zelfs de centrale Belgische regering - aldus de notitie - nog niet precies bekend zijn. Daarbij zal het die centrale regering niet voor het hoofd mogen stoten, want in het Europese overleg bijvoorbeeld zal het haar steun nog vaak genoeg nodig hebben.
Voor een goede verhouding met zowel de centrale regering als met de regeringen van de (Vlaamse, Waalse en Duitstalige) gemeenschappen en gewesten is het voor Nederland ‘noodzakelijk dat in de huidige, politiek vaak nog gevoelige overgansfase een samenhangend beleid wordt gevoerd’. Deze notitie, die de neerslag vormt van interdepartementaal overleg, is een eerste teken dat het, wat dit betreft, niet bij woorden gebleven is.
Maar terwijl het aantal gesprekspartners dat Nederland in België heeft vermenigvuldigd is, is de staf van de Nederlandse ambassade in Brussel even groot gebleven: een ambassadeur en drie andere diplomaten. Alleen al de economische afdeling van de Franse ambassade telt 28 medewerkers! Zouden onze diplomatieke vertegenwoordigingen in ontwikkelingslanden niet eens wat veren kunnen laten ter wille van een sterkere vertegenwoordiging dichter bij huis?
Behalve een overzicht van de nieuwe bestuurlijke verhoudingen in België geeft de notitie ook een inventarisatie van de Nederlandse betrekkingen met België en zijn gemeenschappen en gewesten (in het bijzonder Vlaanderen) op allerlei gebied: cultuur, ruimtelijke ordening, milieubeheer, landbouw, economische zaken, verkeer en waterstaat, justitie, openbare orde enzovoort, enzovoort.
In die rij ontbreekt, merkwaardig genoeg, politieke samenwerking. Die valt onder het hoofdje ‘Politieke Benelux-samenwerking’, en daar wordt gezegd: ‘Binnen het kader van Benelux is op bepaalde terreinen natuurlijk wel bilaterale Vlaams-Nederlandse samenwerking mogelijk (met name grensoverschrijdende samenwerking).’ (Internationale samenwerking is altijd grensoverschrijdend; of is hier bedoeld: samenwerking tussen provincies of regio's aan deze en gene zijde van de grens?)
‘Binnen het kader van Benelux’ en ‘op bepaalde terreinen’ - het klinkt wat mager, vooral in het licht van het ‘spelpatroon’ van ‘wisselende coalities’ dat minister Kooijmans, blijkens een interview in de Volkskrant van 19 oktober, voor ogen staat als toekomstig werkterrein van de Nederlandse buitenlandse politiek. Maar als de minister gevoelige tenen van een centrale Belgische overheid niet onnodig wil kwetsen, zolang die nog België in internationale gremia vertegenwoordigt, is die voorzichtigheid wel te billijken. In elk geval staart Den Haag zich niet langer blind op die centrale overheid, die het tegelijkertijd verwaarloosde. En dat is winst.