Scheidbaar, maar niet gescheiden?
Moeten de Europese landen blij zijn dat de Verenigde Staten nu hun ‘volledige steun geven aan de Europese identiteit-in-wording op gebied van veiligheid en defensie’, zoals het communiqué vermeldt dat uitgegeven is na afloop van de ministerraad van de Noordatlantische verdragsorganisatie (NAVO), die vorige week te Brussel bijeen was?
Aan het begin van het tweedaagse NAVO-beraad had minister van buitenlandse zaken Warren Christopher al aangekondigd dat er een einde was gekomen aan de twijfel die achtereenvolgende Amerikaanse regeringen hadden gekoesterd ten opzichte van het nut van een eigen Europese veiligheidsstructuur. Deze verklaring vond nu haar bevestiging in het communiqué.
Gejuich bij degenen die altijd al gezegd hadden dat Europese eenheid heel wel samenging met Atlantische eenheid en dat het onzin was te beweren dat de Europese landen moesten kiezen tussen prioriteit aan het ene en prioriteit aan het andere doel. Die keus was, zeiden ze, een valse keus. Het communiqué van 2 december lijkt hun gelijk te geven.
Maar is dat zo? De Amerikanen hebben altijd gezwalkt tussen geestdrift voor en bedenkingen tegen Europese eenheid. Theoretisch waren ze ervoor. Hun geschiedenis als succesrijke federatie verplichtte hen daartoe. Bovendien dachten ze dat het gemakkelijker te onderhandelen was met één Europese gesprekspartner dan met veertien verschillende.
In de praktijk viel dat wel eens anders uit. Wanneer de Europese bondgenoten eens een gemeenschappelijk standpunt innamen dat de Verenigde Staten niet welgevallig was - zoals bijvoorbeeld gebeurde tijdens de oliecrisis van 1973 - werden de Amerikanen kwaad en dreigden ze dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor hun bereidheid Europa te verdedigen.
Bovendien vonden ze het bezwaarlijk dat, wanneer er één Europees standpunt was bereikt, daar in de praktijk vrijwel niet meer over te onderhandelen viel. Dit Europese standpunt was immers met zoveel moeite tot stand gekomen, dat er nauwelijks meer aan getornd kon worden. De Amerikanen hielden er niet van voor zo'n blok gezet te worden.
Maar het meeste bezwaar hadden ze toch wel tegen een Europese zelfstandigheid op veiligheidsgebied. Die zou immers kunnen betekenen dat de Verenigde Staten - de beschermer van Europa -, als gevolg van een zelfstandig Europees besluit of handelen, tegen hun wil in een conflict gesleept zouden kunnen worden. Als er al een conflict moest komen, dan wilden de Amerikanen zelf kunnen beslissen over de aanleiding ertoe, want zij waren het die, hoe dan ook, de kastanjes uit het vuur zouden moeten halen.
Vandaar dat president Kennedy's minister van defensie, Robert McNamara, de Franse en Britse kernmachten al in 1962 ‘gevaarlijk’ noemde. Sindsdien hebben de Verenigde Staten hun wantrouwen jegens Europese zelfstandigheidsambities op veiligheidsgebied gehandhaafd. Nog onder president Bush, de voorganger van de huidige president, werden de Europeanen ertegen gewaarschuwd.
Wanneer de Verenigde Staten nu dus om zijn en een Europese identiteit op het gebied van veiligheid en defensie verwelkomen, dan is ook een andere reactie dan gejuich denkbaar. Deze ommekeer kan ook uitgelegd worden als een teken dat de Verenigde Staten eigenlijk hun handen van Europa afgetrokken hebben en dus niet meer zo bang hoeven te zijn meegesleept te worden in een conflict dat door een zelfstandig Europees veiligheidsbeleid veroorzaakt is.
Nu is het waar dat de kans op een groot conflict sowieso veel kleiner is geworden, nu de Koude Oorlog tot een einde is gekomen en Rusland, belangrijkste opvolgerstaat van de Sovjet-Unie, voorlopig niet in staat is tot grootscheepse militaire acties tegen het Westen. Dat heeft de veiligheidssituatie grondig veranderd.
Als gevolg van die verandering is Europa strategisch minder belangrijk geworden voor de Verenigde Staten. De kleine conflicten die in de plaats van de Koude Oorlog zijn gekomen, raken de belangen van de Verenigde Staten nauwelijks, zoals Warren Christopher al meermalen heeft gezegd naar aanleiding van Bosnië, en moeten, in Amerikaanse ogen, maar door de Europeanen zelf opgeknapt worden.
Zo gezien kan de desbetreffende passage in het communiqué van 2 december net zo goed uitgelegd worden als een teken te meer dat Europa een minder belangrijke plaats inneemt in het denken van president Clinton. Wat dat betreft hadden de schrijvers van de twee artikelen in de krant van 4 december, die wilden aantonen dat Europa en de Verenigde Staten van elkaar vervreemden, die passage ook als bewijs van hun stelling kunnen aanvoeren. (In slechts één Nederlandse krant heb ik overigens deze passage vermeld gezien.)
Nu heeft Christopher zijn Europese collega's met die ommekeer niet verrast. Op de ministerraad van de NAVO in Athene, in juni van dit jaar, had hij al gezegd dat zijn land voorstander was van een Europese pijler, waarvan de strijdkrachten separable but not separate (scheidbaar, maar niet gescheiden) van de NAVO zouden zijn. Een uitspraak die voor velerlei uitleg vatbaar is, maar in elk geval niet van grote innigheid getuigt.
Hoe dit ook zij - het is nu aan de Europeanen te tonen dat ze inderdaad instaat zijn die ‘Europese identiteit op het gebied van veiligheid en defensie’ tot stand te brengen. De kans daarop is niet groot, maar slagen ze er niet in, dan zal het helemaal gedaan zijn met Amerika's actieve belangstelling voor Europa's veiligheid.
NRC Handelsblad van 07-12-1993, pagina 9