Een taak voor Europa
Jonathan Eyal, die verbonden is aan het Royal United Services Institute te Londen, moet goed op de hoogte zijn van de Nederlandse politiek. Blijkens zijn artikel in de krant van verleden zaterdag weet hij dat de Tweede Kamer deze week debatteert over de toekomst van het buitenlands beleid en het veiligheidsbeleid; ja, hij kent zelfs de inhoud van het rapport Welke toekomst voor de NAVO? van de Adviesraad Vrede en Veiligheid.
Toch ben ik niet helemaal overtuigd van zijn deskundigheid. Hij schrijft namelijk dat de NAVO ‘het Spanje van Franco en het Portugal van Salazar’ in haar rijen heeft verwelkomd. Nu, van Portugal is dat waar: dat land is van het begin af aan, 1949, lid van de NAVO. Spanje werd evenwel pas lid in 1982, zeven jaar na de dood van de dictator Franco. Het was de socialist González die zijn land dit bondgenootschap binnenloodste (op een ogenblik dat nog vele Nederlandse socialisten het juist wilden verlaten).
Overigens beging Eyal deze vergissing in een poging een op zichzelf juiste stelling kracht bij te zetten: het primaire doel van de NAVO is veiligheid, en dus gaat het niet aan, de Middeneuropese landen die lid willen worden, te weigeren met het argument dat ze eerst maar eens moeten bewijzen dat ze duurzame democratieën zijn. Dat is in 1949 ook niet met Portugal gebeurd en toen in 1967 Griekenland onder het kolonelsregime kwam, is het er niet uitgegooid.
Of die landen lid mogen worden van de NAVO, laat Eyal dus terecht niet afhangen van hun democratisch gehalte, maar van de vraag of hun lidmaatschap de NAVO strategisch voordeel zal opleveren. Hij meent van wel. Ja, hij schrijft zelfs: ‘Oostwaartse uitbreiding van de NAVO is een zaak van de uiterste urgentie, wil het bondgenootschap niet uiteenvallen.’
Waarom is dat zo? ‘Duitsland kan zich geen “wilde oosten” aan zijn grenzen gedogen. Dus: ofwel de NAVO pakt de problemen van de Oosteuropeanen eendrachtig aan’ (lees: neemt die landen als lid op) ‘ofwel Duitsland komt op een dag tot de slotsom dat de NAVO zijn belangen niet meer dient, en het bondgenootschap valt als los zand uiteen.’
Het is een krachtig argument. Toch valt er wel iets op te zeggen. In de eerste plaats dit: die landen van Midden- en Oost-Europa die lid van de NAVO willen worden, zoeken bescherming. Tegen wie? Tegen Rusland, dat ze nog verdenken van imperialistische aanvechtingen.
Die verdenking is niet helemaal uit de lucht gegrepen. Rusland is per slot van rekening nog altijd een grote, sterk bewapende mogendheid, die op z'n minst meent een soort droit de regard te hebben in de landen die eens haar satellieten waren. De mogelijkheid dat het 't niet bij die aanspraak zal laten, maar van zijn traditie van grote mogendheid op nog tastbaarder wijze zal willen blijk geven, is niet denkbeeldig.
Als de landen die tegenwoordig de NAVO uitmaken, deze zorgen tot de hunne zouden maken, zouden zij Rusland opnieuw tot de ‘vijand’ moeten proclameren die veertig jaar lang de bestaansreden van de NAVO is geweest. Het is niet waarschijnlijk dat die landen, die er net vier jaar - sinds de val van de Muur - aan gewend zijn geraakt geen vijand meer te hebben, daartoe bereid zullen zijn.
Het tegendeel is eerder waar. Bijna alle landen van de NAVO - de Verenigde Staten voorop - geven, zij het om uiteenlopende redenen, hoge prioriteit aan goede betrekkingen met Rusland, en die goede betrekkingen zijn moeilijk te rijmen met de instandhouding of heroprichting van een vijandbeeld.
Ja, de landen die zo graag lid van de NAVO willen worden, zouden er goed aan doen te beseffen dat het voortbestaan van die organisatie zelf kwestieus is geworden. Immers, een bondgenootschap kan niet zonder gemeenschappelijke ‘vijand’ (of die nu werkelijk dan wel denkbeeldig is), en die ‘vijand’, die de NAVO veertig jaar lang heeft geïnspireerd, is haar in 1989 ontvallen.
In de praktijk zijn het altijd de Verenigde Staten geweest die het initiatief hebben genomen voor de antwoorden van de NAVO op de daden of dreigementen van de ‘vijand’, maar nog afgezien van de hoge prioriteit die de VS nu geven aan hun betrekkingen met Rusland, is het ondenkbaar dat zij, in een tijd dat zij eerder denken aan het verminderen van hun verplichtingen overzee, deze zouden uitbreiden door hun bescherming uit te strekken over Tsjechië, Slowakije, Polen en Hongarije - om van andere landen niet te spreken.
Misschien zouden de Verenigde Staten dat moeten doen (met alle gevolgen die dat voor hun betrekkingen met Rusland zou hebben) en misschien zouden hun Westeuropese bondgenoten, die net begonnen zijn te ontwapenen, hen ook nu weer volgen. Maar de realiteit gebiedt ons te erkennen dat het niet zal gebeuren.
Met alle gevolgen van dien, die Eyal in zo schrille kleuren schildert? Ja, ook die realiteit is mogelijk. Terecht geeft Eyal Duitsland de sleutelplaats in die realiteit. Het kan geen ‘wilde oosten’ aan zijn grenzen gedogen. Het is in zijn eigen belang dat het net zo verankerd raakt in het oosten als het al veertig jaar in het westen is. Daarvoor is uitbreiding van de NAVO niet onvoorwaardelijk nodig, maar wèl uitbreiding van de Europese Unie.
Toegegeven: het zou niet voldoen aan de veiligheidsbehoeften van de Middeneuropeanen - want Europa stelt op dit gebied nog niets voor - maar het zou hun althans een perspectief op welvaart en stabiliteit geven. Bovendien zou het - en dat is toch ook hun belang? - Duitsland binden. Dit is een taak waartoe het initiatief nu eens niet uit Amerika hoeft te komen. Kunnen de Europeanen het bewijs leveren dat ze ook zonder de Verenigde Staten tot iets in staat zijn?
NRC Handelsblad van 23-11-1993, pagina 9