De ander als voorwaarde
Gods beschikkingen mogen, volgens het bijbelwoord, ondoorgrondelijk zijn en Zijn wegen onnaspeurlijk, dit heeft de gelovigen nooit belet te vragen naar de interpretatie van Zijn wil. Daar dankt de theologie haar bestaan aan. Evenzo blijft ook de mensheid zoeken naar historische wetten, die de geschiedenis verklaren - hoewel zulke wetten misschien helemaal niet bestaan.
Ook de gebeurtenissen van de laatste vier jaar vragen om een verklaring. Hoe komt het dat na het uiteenvallen van het communistische wereldrijk en het einde van de Koude Oorlog er geen vrede op aarde is komen te heersen; dat, integendeel, de volken - in Oost en in West - elkaar meer vijandig lijken te zijn dan ooit in de laatste veertig, vijftig jaar?
De verklaring is eenvoudig: wat volken bijeenhoudt, tot bondgenootschappen en gemeenschappen samensmeedt, is niet de rede, nog minder de liefde, maar het bestaan van een - echte of denkbeeldige - gemeenschappelijke vijand, althans gemeenschappelijke bedreiging. Valt die weg, dan is misschien niet de raison, maar wel de raison d'être aan die bondgenoot- en gemeenschappen ontvallen.
Maar die verklaring verklaart nog niet waarom volken, nadat wat hen bijeenhield verbrokkeld is, in elkaar (in de vroegere bondgenoot dus) het gevaar, de tegenstander, zo niet vijand, of op z'n minst de oorzaak van hun moeilijkheden, de zondebok dus, gaan zien. Ook die verklaring is niet zo moeilijk.
De ‘ander’ - laten we hem die naam geven in plaats van de geladen namen van gevaar, tegenstander of vijand - is niet alleen de voorwaarde voor het bestaan van bondgenoot- en gemeenschappen, maar ook voor het bestaan van volken zelf. Als alle volken aan elkaar gelijk zouden zijn, zouden er geen verschillende volken zijn (een waarheid als een koe) en zou er al lang eenheid onder hen zijn. Maar aangezien volken doorgaans zichzelf zullen blijven, is het heel natuurlijk(zij het niet redelijk) dat volken, nadat de gemeenschappelijke band zijn bestaansreden heeft verloren, de ‘ander’ die zij nodig hebben om hun eigenheid te handhaven, zoeken in een vroegere bond- of gemeenschapsgenoot.
Er zijn natuurlijk tal van andere verschijnselen, zoals de slechte economische toestand, die het verval van de naoorlogse solidariteit mede verklaren, maar de grondoorzaak ligt hierin dat een volk - dus ook een staat - een ‘ander’ nodig heeft om zijn eigenheid te handhaven. Is de ‘ander’ niet langer de gemeenschappelijke ‘ander’ (zoals de Sovjet-Unie tot 1989 was), dan zet een volk zich af tegen een andere ‘ander’, die zijn vroegere bondgenoot kan zijn.
Dit is, nogmaals, geen redelijk proces. Het is zelfs geen bewust proces. Maar het is wel een proces dat aan de politiek eigen is. Immers, ook in de binnenlandse politiek leven partijen bij de gratie van hun verschil met andere partijen en kan de coalitiegenoot van vandaag de tegenstander van morgen zijn. Waarom zou het in de internationale politiek anders zijn?
Moeten we dit proces toejuichen? Ja voorzover het de binnenlandse politiek betreft, want zonder concurrentiestrijd tussen politieke krachten zou het de dood in de pot zijn. Maar die politieke strijd, die de essentie van de democratie is, speelt zich af binnen één rechtsgemeenschap, waarin alle strijdenden aan dezelfde wetten onderworpen zijn. Dat is niet zo in de internationale concurrentiestrijd.
Daarom kan de verplaatsing van de strijd van het Oost-Westtoneel naar het West-Westtoneel alleen maar met zorg gadegeslagen worden. Niet dat we West-Westoorlogen moeten vrezen - althans: op het ogenblik schiet, wat dat betreft, ons voorstellingsvermogen nog tekort - maar het dreigende uiteenvallen van wat er na de Tweede Wereldoorlog aan samenwerkingsverbanden is tot stand gebracht is al beangstigend genoeg.
Het eerste slachtoffer lijkt de NAVO te zullen zijn. Een bondgenootschap zonder gemeenschappelijke vijand heeft zijn eigenlijke zin verloren. Het zijn alleen de landen van Midden- en Oost-Europa die lid van de NAVO willen worden, die in Rusland nog een mogelijke vijand zien (niet ten onrechte overigens), maar juist daarom mogen zij geen lid worden. Niets tekent beter de absurditeit die de NAVO in feite is geworden. Daar kan zij alleen aan ontkomen als zij op korte termijn, zonder verdragswijziging, zichzelf een andere bestaansreden weet te geven.
Maar de NAVO staat nog om een andere reden onder druk. Zij is een Europees-Amerikaans bondgenootschap, maar vast staat, zo schreef Ben Knapen uit Washington op 23 oktober op deze pagina, ‘dat Amerika en Europa zich tot rivalen dreigen te ontwikkelen’. Ook hier dreigt het cement de Koude Oorlog niet te overleven.
En zeker is wel dat de NAVO een handelsoorlog tussen Europa en Amerika niet lang zou overleven - een handelsoorlog vooral ontketend door Frankrijk, dat in Amerika altijd de ‘ander’ heeft gezien waartegen Europa zich moet afzetten om één te worden. Of zoals president Pompidou in 1971 zei: ‘Europa zal nooit Europa zijn, tenzij het zich onderscheidt van Amerika’.
Daartoe zijn de meeste andere Europese landen niet bereid en daarom zal ook de Europese solidariteit, die waarschijnlijk al haar grenzen heeft bereikt, nog verder onder druk komen te staan. Dit is een proces dat misschien ook los van de Koude Oorlog zich zou hebben voltrokken, maar het einde van die oorlog heeft het wel verhaast.
NRC Handelsblad van 29-10-1993, pagina 9