Erkenning van de dingen
Onlangs stond er boven een artikel in Het Parool deze kop: ‘President Mexico populair ondanks autoritair bewind’. Ik viel over dat ondanks. Is het een wet van Meden en Perzen dat autoritaire regeringen impopulair zijn? Zelfs totalitaire regeringen zijn dat niet altijd. Hitler en Mussolini kenden tijden van grote populariteit.
In het artikel zelf wordt de populariteit van president Salinas van Mexico verklaard: ‘Toen hij als president aantrad, beloofde hij het politieke systeem te democratiseren. Het democratisch gehalte van Mexico is echter kleiner dan ooit.’ Maar: ‘Salinas heeft zijn populariteit sterk vergroot met het sociale programma Solidaridad, dat de levensomstandigheden van de armen moet verbeteren.’
In zijn meesterlijk boekje Anmerkungen zu Hitler beschrijft Sebastian Haffner een soortgelijk proces: binnen drie jaar - tussen 1933 en 1936 - is het Hitler gelukt de massale werkloosheid te beëindigen en een bescheiden welvaart en stabiliteit te bereiken. Zeker 90 procent van de Duitse bevolking werd weliswaar niet noodzakelijk nationaal-socialist, maar wel aanhanger van Hitler. Tja, wat blijft er van democratie over, als de demos (volk) zelf niet wil kratein (heersen)?
De noodzakelijke impopulariteit van een ondemocratisch regime is dus een mythe - misschien een van die mythes die elk politiek systeem nodig heeft om te kunnen voortbestaan, maar niettemin een mythe. Dit te onthullen is nog geen bewijs van de ondemocratische gezindheid van de onthuller. Blindelings in de mythe te geloven kan echter voor onaangename verrassingen zorgen.
Wat dat betreft, is de uitslag van de verkiezingen die op 19 september in Hamburg werden gehouden, nogal onheilspellend. In die verkiezingen heeft extreem rechts geen zetel kunnen winnen, maar alleen omdat het verdeeld was. Samen behaalden de twee deelnemende extreem-rechtse - beter: xenofobe - partijen 7,6 procent, meer dan de kiesdrempel, maar in de arbeiderswijken tot aan 10,6 procent. In één van de armste delen van de stad stemde zelfs één op de vier op een van die twee partijen.
Daarmee werden twee mythes, voor zover nog nodig was, doorgeprikt: dat rechts extremisme per definitie impopulair is en dat de ‘onderkant van de samenleving’, die juist de sociaal-democraten zeer ter harte gaat, links is. Karl Marx wist het al beter: het socialisme moest het hebben van het proletariaat, niet van het lompenproletariaat. (De Groenen haalden hun hoogste percentage in de wijk waar veel yuppies en jonge academici wonen - niet bepaald de ‘onderkant’.)
Dit verschijnsel mogen we niet afdoen met een denigrerend: o ja, maar dat is Duitsland, dat altijd een raar land is geweest. In potentie doen dezelfde symptomen zich ook elders in West-Europa voor. En zelfs als dat niet zo was, zou het feit dat Hamburg vlak naast de deur ligt, voldoende reden voor zorg moeten zijn.
Ook in een ander opzicht is de Hamburgse uitslag interessant, meer dan interessant: de beide grote partijen, SPD en CDU, verloren samen 20 procent; de liberale FDP verdween helemaal uit de raad. Dat betekent dat de kern van het politieke systeem ineenzakt. Er wordt gezegd dat alle grote partijen naar het midden tenderen. Dat is waar, maar wat betekent dat, wanneer het midden desintegreert?
Maar hier hebben we het rijk van de mythe al verlaten en dat der werkelijkheid betreden. Terug naar de mythe. Iemand die onlangs ook danig aan een mythe heeft staan schudden, is de Russische schrijver Solzjenitsyn, die binnenkort, na twintigjarige ballingschap, naar Rusland terugkeert. In Frankrijk heeft hij de heilige mythe van de Franse Revolutie, waarop de Franse staat berust: ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap’, geattaqueerd.
Dat deed hij in de Vendée, de streek waar, juist tweehonderd jaar geleden, het revolutionaire Frankrijk onverbloemd genocide pleegde. ‘Er is geen Vendée meer, republikeinse burgers’, berichtte generaal Westermann in 1793 aan de Conventie te Parijs. ‘Zij is door ons vrije zwaard gedood, samen met haar vrouwen en kinderen. Ik hoef mij niet te verwijten ook maar één gevangene gemaakt te hebben.’ In totaal kwamen, zo berekenen historici, 250.000 inwoners om het leven.
Officieel Frankrijk heeft die massamoord altijd vezwegen, zoals het zoveel verzwijgt of in mythes hult (zoals de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog). Officieel Frankrijk was dan ook niet vertegenwoordigd op de plechtigheid waar de opstand van de Vendée werd herdacht en Solzjenitsyn als spreker optrad.
‘De Franse Revolutie’, zo zei hij daar, ‘heeft zich voltrokken in naam van een leus die wezenlijk met zichzelf in tegenspraak en onverwezenlijkbaar is: “Vrijheid, gelijkheid, broederschap”. Maar in het maatschappelijk leven neigen vrijheid en gelijkheid ertoe elkaar wederzijds uit te sluiten, zijn ze zelfs tegenstrijdig.
Immers, de vrijheid vernietigt de maatschappelijke gelijkheid - dat is zelfs een van de functies van de vrijheid -, terwijl de gelijkheid de vrijheid beperkt, want anders zou ze niet bereikbaar zijn. En wat de broederschap betreft, die hoort niet tot dezelfde familie, zij is slechts een avontuurlijk toevoegsel aan de leus. Het zijn niet de maatschappelijke omstandigheden die de ware broederschap scheppen, zij is een geestelijk begrip.’
Nu kunnen we wel zeggen: ja, maar Solzjenitsyn is een bekende reactionair, maar zelfs als dat waar is, zou dat een te gemakkelijke tegenwerping zijn. Bovendien: ook reactionairen kunnen wel eens de waarheid benaderen. Je hoeft trouwens helemaal geen Solzjenitsyn te zijn om op te merken dat vrijheid en gelijkheid in beginsel niet verenigbaar zijn. Anderen hebben dat vóór hem ook gedaan.
Nee, dan is de opmerking van Thomas Mann in Doktor Faustus serieuzer te nemen dat ‘in de koele erkenning van de werkelijkheid, juist uit vreugde over die erkenning, altijd iets van goedkeuring ligt’. Maar ook hij trekt daar niet de conclusie uit dat we die werkelijkheid dan maar moeten verzwijgen. We moeten er alleen niet over spreken ‘met die opgewekte voldoening waarvan men op z'n hoogst nog hopen mag dat zij de erkenning van de dingen, en niet de dingen zelf, geldt’.
NRC Handelsblad van 08-10-1993, pagina 9