Verwend en ontwend
‘Staten gaan niet op in grotere verbanden, tenzij ze door geweld daartoe worden gedwongen’, schrijft de socioloog Paul Kapteyn in zijn onlangs verschenen boekje Markt zonder staat: het Europese dilemma van integratie en civilisatie (uitg. Coutinho). Het is een bijna onnederlandse uitspraak. Dierbaarder is ons het geloof dat eenheid in rede, vrede en vrijheid te bereiken is.
Intussen bedoelt Kapteyn met deze uitspraak waarschijnlijk niet te zeggen dat oorlog of burgeroorlog altijd ten grondslag ligt aan het ontstaan van grotere statelijke eenheden. Het dreigen met geweld of zelfs het gevoel gezamenlijk bedreigd te worden kan al voldoende zijn. Als we het begrip geweld deze twee andere begrippen - reële en gepercipieerde dreiging - laten omvatten, dan is er moeilijk iets tegen Kapteyns uitspraak in te brengen.
De noordelijke Nederlanden zijn één geworden in de strijd tegen Spanje, de Verenigde Staten in de strijd tegen de Britse koning, de Zwitserse kantons in de strijd tegen Habsburg, en in al die gevallen was er nog hetzij een vreemde overheersing (in het Nederlandse geval), hetzij een burgeroorlog (in het Zwitserse en Amerikaanse geval) nodig om de eenheid te bevestigen.
Was het in de genoemde gevallen een uitwendige macht die tot eenheid dwong, in andere gevallen is het een van de betrokken staten zelf die de andere de eenheid oplegt. In Duitsland, dat al één markt (Zollverein) was, deed Pruisen dat met Eisen und Blut; in Italië vervulde het koninkrijk Sardinië, ‘geholpen’ door de Oostenrijkse bezetter van een groot deel van het land, die rol.
Generaal de Gaulle, die zijn geschiedenis kende, sprak dan ook van de fédérateur (hoewel dit woord in geen woordenboek stond), zonder wie Europa nooit een statelijke eenheid zou bereiken. Een interne federator (zoals Pruisen was geweest in Duitsland) zag hij niet; een externe misschien, maar die zou dan niet Europees zijn.
Waarschijnlijk zag hij, evenals zijn opvolgers, Frankrijk wel in die rol van interne federator, maar dat kon hij niet hardop zeggen, en bovendien besefte hij dat de anderen dat niet zo gauw zouden aanvaarden, evenmin als zij uit vrije wil een Duitse federator, die op grond van macht en centrale ligging meer voor de hand zou liggen, zouden aanvaarden.
En de externe federator, de macht die door haar reële dan wel gepercipieerde dreiging de Europeanen tot eenheid kan dwingen? Een tijdlang heeft de Sovjet-Unie die rol vervuld. Tot de Europese Defensiegemeenschap besloten zes staten op een ogenblik (1952) dat de Sovjet-dreiging het acuutst werd gevoeld. Tot een verdergaande vorm van statelijke, niet-economische integratie zijn de Europese staten nooit bereid geweest, en in 1954 - Stalin was intussen dood - werd die EDG in de ijskast gestopt, waar zij nooit meer uitkwam.
En nu is de Sovjet-Unie, die externe federator, helemaal weg. Kunnen de Verenigde Staten die rol overnemen? Behalve Frankrijk ziet geen Europese staat de VS als dreiging. Integendeel zelfs: de VS hebben de Europeanen ‘het niet te versmaden voordeel van stabiliteit en veiligheid op een koopje’ verschaft (zoals L.J. Bal en J. Rood schrijven in Atlantisch Perspectief (1993, nr. 5), en het alternatief zou zijn: òf helemaal geen veiligheid òf een eigen, Europees veiligheidsbeleid, dat veel duurder zou uitkomen.
Kortom, de eenheid van Europa mist de factor die in de geschiedenis altijd wezenlijk is geweest voor de totstandkoming van grotere statelijke verbanden. Dat wil niet zeggen dat Europa als statelijke eenheid, een eenheid die meer is dan markt, dan ook niet tot stand zal komen. Maar zo ja, dan zou dit een historisch novum zijn: eenheid die niet door geweld of - reële dan wel gepercipieerde - dreiging ermee tot stand is gekomen.
Minister Kooijmans heeft echter de hoop nog niet opgegeven dat de twaalf leden van de Europese Gemeenschap ‘zich als “Ordnungsmacht” van Europa kunnen opwerpen’. Aan het doel van ‘een meer eensgezinde Europese buitenlandse politiek’ (die dan toch over instrumenten moet beschikken om als ‘Ordnungsmacht’ te kunnen optreden?) wil hij vasthouden. ‘Vroeg of laat zal Europa toch meer verantwoordelijkheden op zich moeten nemen’, zei hij in een rede in het Instituut Clingendael op 6 september.
Maar voordat de Twaalf als ‘Ordnungsmacht’ in Europa kunnen optreden, zal er, als de geschiedenis tenminste een leidraad is, een Europese staat moeten zijn die als ‘Ordnungsmacht’ of federator de andere tot grotere eenheid dwingt. Daarover spreekt Kooijmans niet. Begrijpelijk, want niemand wil eenheid langs die weg.
Wel zinspeelt hij op een externe ‘Ordnungsmacht’. Hij noemt het Amerikaanse ‘leiderschap’, dat echter ‘niet meer zo vanzelfsprekend is in elke situatie als voorheen’. Inderdaad, en als Europa de indruk op de Amerikanen maakt dat het moeizaam bereikte akkoorden, zoals het Blair House-akkoord, niet als bindend beschouwt, dan zou het wel eens zijn handen helemaal van Europa kunnen gaan aftrekken. En dat terwijl, in Kooijmans' woorden, ‘zich evenmin een alternatief leiderschap van Europese landen aandient’.
Europa bevindt zich dus in een leiderschapsvacuüm - dat, merkwaardig genoeg, ook hieraan toe te schrijven is dat het Amerikaanse leiderschap, door de meeste Europeanen dankbaar aanvaard (vooral omdat het hun veiligheid op een koopje gaf), hen heeft verwend en heeft ontwend aan het dragen van verantwoordelijkheid op veiligheidsgebied. Bescherming beschermt, maar corrumpeert ook.
NRC Handelsblad van 24-09-1993, pagina 7