Connie Palmen is geen filosoof
... wonderment and benevolence are not, in themselves, enough to make a poet or a philosopher. (William St. Clair in The Financial Times, 28 augustus 1993)
Op alle universiteiten wordt filosofie gedoceerd, maar wat is het doel van filosofie? Van twee Nederlandse filosofen las ik ongeveer tegelijkertijd uitspraken die radicaal van elkaar verschillen. Die filosofen zijn Bernard Delfgaauw, onlangs overleden, en Connie Palmen.
Ik haast mij te verklaren dat ik van geen van beiden ooit een boek of essay gelezen heb, maar dat hoeft mij niet te beletten enige kanttekeningen te plaatsen naast hun uitspraken. Maar eerst maak ik van de gelegenheid gebruik een paar zijpaden in te slaan.
Wat Delfgaauw betreft, vraag ik me af of zijn dood ooit zoveel publiciteit zou hebben losgemaakt als hij niet in bredere kring bekend was om redenen die niets met zijn verdiensten als filosoof te maken hadden.
De eerste reden was dat hij in de jaren zestig de aandacht op zich gevestigd had door, op een van de vele anti-Vietnamdemonstraties van die jaren, ‘Johnson moordenaar’ te roepen, wat anderen vóór hem vervolging wegens belediging van een bevriend staatshoofd had bezorgd.
De tweede reden was dat hij in een interview voor de IKON terloops had verteld dat hij, heel in het begin van de Duitse bezetting, even lid was geweest van het antisemitische Nationaal Front van Arnold Meijer. Nu, heel Nederland, zelf van alle smetten vrij (en erop attent gemaakt door een apart persbericht van het IKON), viel over hem heen.
Beide voorvallen werden ook uitvoerig in de necrologieën van de laatste dagen vermeld. Terecht - maar op zichzelf hadden ze evenmin iets met de betekenis van zijn filosofie te maken als Heideggers nazisme met zijn betekenis als filosoof. Vandaar mijn vraag of hij niet meer publiciteit kreeg dan hij anders gekregen zou hebben.
Met Connie Palmen is iets soortgelijks aan de hand. Haar boek De wetten heeft een groot succes in Nederland gehad, en er was geen weekblad of het had een uitvoerig interview, met foto's van haar. Ik vraag mij af of ze dat succes ook gehad zou hebben als ze niet, althans volgens de foto's een aantrekkelijke jonge vrouw was geweest.
Hetzelfde vroeg ik me een paar jaar geleden ook af bij het enorme succes dat de vertaling van de biografie van Sartre door Annie Cohen-Solal had. Talloze mensen moeten het boek hebben gekocht die nooit een letter van Sartre zelf hadden gelezen. Op grond van het sexy uiterlijk van de schrijfster, die door Adriaan van Dis in zijn toenmalig televisieprogramma aardig opgevrijd werd?
De verleiding wordt nu te sterk me op een zijpad van een zijpad te begeven: het spijt me dat dat televisieprogramma er niet meer is (hoewel Van Dis me wèl begon te ergeren, omdat hij steeds meer de zedenmeester ging uithangen - wat niet de taak is van een literair criticus). Hoe het ook zij - een programma van de kwaliteit die het zijne oorspronkelijk had, hebben we niet teruggekregen.
Terug naar het eerste zijpad: evenals Connie Palmen een paar jaar geleden, krijgt nu een andere jonge, goed ogende schrijfster enorme publiciteit. Het is Hendrickje Spoor, wier eerste boek, De verweerde spiegel, zojuist is uitgekomen. In één week tijds heb ik niet minder dan vier, met foto's verluchte, interviews met haar gezien. Maar ik ben pas op z'n hoogst in een interview met een onbekende auteur genteresseerd wanneer ik een bespreking van zijn/haar boek heb gelezen. Tot dusver heeft, van de kranten of tijdschriften die haar genterviewd hebben, alleen Het Parool haar boek gerecenseerd (na het interview).
Het wordt steeds meer gewoonte om, in plaats van een boek te bespreken, een interview met de auteur te hebben. Zo krijgt de lezer geen oordeel over het boek, en daar komt het toch op aan; ja, daar heeft de lezer - evenals de auteur trouwens - recht op. Dat auteurs zich lenen voor deze oneigenlijke procedure, valt hun niet kwalijk te nemen: zij stimuleert de verkoop (hopen ze, want een interview kan natuurlijk ook contraproduktief werken). Ik verwijt het wèl die redacties die menen met een interview zich van hun taak gekweten te hebben.
Nu de twee uitspraken waarom het me eigenlijk te doen was. In een interview in Filosofie Magazine (juli/augustus 1993) zegt Connie Palmen dat het doel van de filosofie (en van de literatuur) is: ‘Mensen gelukkiger te maken. Het schrijven van De wetten bezorgde mij een soort geluk. En als mensen van dat boek houden is het voor anderen een bron van geluk, het geluk van de lezer.’
Voor Delfgaauw daarentegen had filosofie ‘alleen betekenis als ze ingaat op vragen die voor ons onontkoombaar zijn. Vragen als: wat is de zin van mijn bestaan? Wie ben ik? Is er iets absoluut of is alles relatief?’ Het is weliswaar geen uitspraak van Delfgaauw zelf, maar Jan Boelens, zelf filosoof, zegt in Trouw van 28 augustus dat volgens Delfgaauw het 't doel van de filosofie was zulke vragen te stellen en, zo mogelijk, te beantwoorden.
Nu, als dit waar is, dan voel ik me meer bij Delfgaauw thuis dan bij Connie Palmen. Als het 't doel van de filosofie is mensen gelukkig te maken, dan verlaagt zij zich tot een soort opiaat: de een krijgt een gevoel van geluk door drank, de ander door de liefdesdaad, een derde door een ideologie (fascisme en communisme hebben ook miljoenen mensen gelukkig gemaakt), een vierde door nog iets anders.
Trouwens, wat is geluk? Het is een - meestal vluchtige - gemoedstoestand, die op zichzelf niets met inzicht of wijsheid te maken heeft. En filosofie betekent toch letterlijk: liefde voor de wijsheid? Je kunt je niet zo gemakkelijk van de oorsprong van het woord afmaken. (Ik vraag me ook af of het, zoals Connie Palmen zegt, ook het doel van de literatuur is mensen gelukkig te maken, maar hier bepaal ik me tot de filosofie.)
Filosofie heeft ook te maken met de zoektocht naar waarheid (al beseft de filosoof dat die misschien nooit te vinden is). Maar bezorgt de waarheid de mens geluk? Het tegendeel is eerder waar. De waarheid is dikwijls te schokkend, te vreselijk voor de mensen om te aanvaarden. Ze blijven liever bij, of vluchten in, rustgevende schijnwaarheden. Dostojevski's Groot-Inquisiteur wist daar alles van. Hij maakte de mensen gelukkig!
Hoe staat Connie Palmen nu tegenover de waarheid als doel van de filosofie? Die vraag wordt haar in het interview gesteld, en haar antwoord luidt: ‘...het is eerder een pessimisme dat mij aankleeft ten aanzien van de waarheid. Daarom voel ik me gedoemd om te geloven. De meest fundamentele houding tegenover de waarheid is een religieuze houding.’
Daar komt de aap uit de mouw. Ik wil niet beweren dat ze, met dat laatste althans, ongelijk heeft, maar iemand die zichzelf gedoemd acht te geloven is geen filosoof. Hij - of, in dit geval, zij - aanvaardt (dat is de essentie van geloof), terwijl de filosoof, steeds op zoek, alles aan twijfel onderhevig maakt.
NRC Handelsblad van 10-09-1993, pagina 9