Finis Europae?
Een euroscepticus - een genus waartoe slechts weinige Nederlanders behoren (of: tot voor kort behoorden) - is niet iemand die tegen het ideaal van de Europese eenwording is, maar iemand die er niet in gelooft, aan de haalbaarheid ervan twijfelt.
Zo iemand zal dus geen politieke, maar op z'n hoogst intellectuele voldoening scheppen uit de ontploffing van het Europese Monetaire Stelsel, dat het voorportaal was van de Europese Monetaire Unie, het belangrijkste resultaat van het verdrag van Maastricht.
Niet dat de eurosceptici de uitkomst van 2 augustus, toen de landen van de Europese Gemeenschap besloten hun munten opnieuw te laten zweven, precies hebben voorspeld - ook diegenen die twijfelden aan de houdbaarheid van het communistische stelsel, wisten niet hoe en wanneer het precies zou ineenstorten - maar die uitkomst, die Europa's eenwording op z'n allerbest met enige jaren vertraagt, verraste hen niet.
Wat is nu de politieke betekenis van 2 augustus 1993? De Franse frank is in feite gedevalueerd, wat een slag is voor de Franse zelfbewustheid. Bovendien is het Franse streven om door middel van een Europese Monetaire Unie de D-mark - en dus de overmacht van het herenigde Duitsland in Europa - aan banden te leggen voorlopig, misschien wel voorgoed, mislukt.
Daarmee is, voor Frankrijk althans, de prikkel voor de nauwe samenwerking met Duitsland, die het kenmerk van de laatste decennia is geweest, grotendeels verdwenen. Aangezien die Frans-Duitse samenwerking de motor was van de Europese integratie, is deze nu haar dynamiek kwijt.
In een soortgelijke situatie - nadat, in 1954, Frankrijk het plan voor een Europese Defensiegemeenschap in de ijskast had gestopt en het integratieproces eveneens tot stilstand was gekomen - hebben de Nederlander Beyen en de Belg Spaak de zaak weer aan het rollen gebracht. Een paar jaar later was de Europese Economische Gemeenschap, die een groot succes zou worden, geboren.
Maar dit laat zich niet herhalen. Niet omdat de Nederlander Kooijmans en de Belg Claes van een ander kaliber zijn dan hun illustere voorgangers, maar omdat de internationale omgeving waarin toen een relance européenne mogelijk was, een geheel andere was dan die van 1993.
Het grootste verschil is dat toen de vrees voor de Sovjet-Unie de landen van West-Europa in laatste aanleg bijeenhield. Nu is de Sovjet-Unie verdwenen. Bovendien was Duitsland zwak en verdeeld en was het westelijke deel van Duitsland toen - tien jaar na Hitler - nog tot vrijwel elke concessie bereid om opgenomen te worden in de gemeenschap van democratische staten.
Lange tijd is de Bondsrepubliek tot zulke concessies bereid gebleven, vooral ten opzichte van Frankrijk, de grootste dwarsligger. En als het aan Bondskanselier Kohl lag, zou zij er waarschijnlijk ook nu nog bereid toe zijn, want voor hem heeft de Frans-Duitse samenwerking, als kern van het Europese tehuis waarin Duitsland geboren zou zijn, hoogste prioriteit.
Maar voor zo'n beleid krijgt Kohl de Duitsers niet meer mee. In de interne economische en psychische crisis waarin zij zich bevinden, is de D-mark meer dan ooit hun houvast. In het jaar vóór belangrijke verkiezingen kan Kohl zich gewoonweg geen politiek veroorloven die ook maar de schijn zou wekken dit houvast op het spel te zetten.
Al hebben Fransen en Duitsers, dinsdag te Parijs bijeen, nog zozeer bezworen dat hun samenwerking het kernstuk van hun politiek blijft en al heeft de Bundesbank zelfs de beleningsrente enigszins verlaagd, dit verandert niets aan het fundamentele gegeven dat Frankrijk en Duitsland geheel verschillende economische en politieke belangen en prioriteiten hebben. Dat feit is in de nacht van zondag tot maandag opengebroken en valt niet meer te maskeren.
Het heeft weinig zin in deze situatie naar een zondebok te zoeken. Maar het gebeurt natuurlijk wel. Vooral het vernederde en gefrustreerde Frankrijk wijst beurtelings naar de speculanten, de Anglosaksische vrijhandelaars en de Bundesbank. Zelfs het gematigde dagblad Le Monde, dat nog op 31 juli de verdediging van de Bundesbank op zich nam, spreekt op 3 augustus van het Diktat van Bonn en Frankfort.
Anderen spreken, minder heethoofdig, van het falen der politici. Maar ook dat is blaffen tegen de verkeerde boom. Politici willen herkozen worden en kunnen dus nooit al te ver afwijken van wat hun kiezers beroert. Op het ogenblik beroert hen de werkloosheid en vragen zij om nationale maatregelen, niet om Europese dromen.
Als we met alle geweld een schuldige willen aanwijzen, dan is die het democratische stelsel, dat alleen bij mooi weer - dat we de laatste decennia over 't algemeen gehad hebben - bereid is lange-termijnoplossingen, zoals de Europese integratie er een is, te aanvaarden. Zodra het weer omslaat, worden zij bij de volgende verkiezingen het slachtoffer.
Er wordt nu gezegd dat politieke integratie vooraf had moeten gaan aan economische integratie. Inderdaad heeft in de geschiedenis de gemeenschappelijke munt steeds de gemeenschappelijke politiek gevolgd, en niet omgekeerd. Maar tot een gemeenschappelijke politiek zijn de volken van Europa nog minder bereid dan, bij mooi weer, tot een gemeenschappelijke economie.
Theoretisch is daarom de dictatuur een betere habitat voor integratie. Als Stalin was blijven leven, zou Oost-Europa wellicht één geintegreerd gebied zijn geworden (Of dit resultaat de offers waard zou zijn geweest, is een andere vraag.). Zodra de tiran dood was en de dooi inviel, begonnen de satellieten, hoewel niet belemmerd door vrije verkiezingen, al meer te gehoorzamen aan nationale gegevenheden, wensen en ambities, en ten slotte is het rode gemenebest uiteengevallen. Dus ook dat recept, dat trouwens zijn eigen antistoffen in zich draagt, werkt niet.
NRC Handelsblad van 06-08-1993, pagina 7