Verdeeld en wisselvallig
Wat moet Nederland met ‘Joegoslavië’? Deze vraag heeft Vrij Nederland aan 22 ‘echte deskundigen’ voorgelegd. Ik hoorde daar niet bij. Gelukkig maar, want ik ben, anders dan bijvoorbeeld L. Wecke en H.M. de Lange, geen echte deskundige; gelukkig ook omdat ik, wat mijn antwoord op die vraag betreft, aarzel tussen: ‘Ik weet het niet’ en ‘Niets.’
In deze staat van radeloosheid is het verleidelijk te proberen zich in te leven in een tijd dat er weliswaar ook een oorlog woedde, maar Nederland neutraal was (wat het, als de internationale toestand zich blijft ontwikkelen zoals hij nu doet, binnen niet al te lange tijd wel weer zal worden). Ik bedoel de Eerste Wereldoorlog (1914-1918).
Hoe stond het met de gezindheid van de bevolking in het neutrale Nederland? Was die pro-Duits of op de hand van de geallieerden (Engeland en Frankrijk)? De stemming was verdeeld en wisselvallig. Opnieuw blijkt de liberale politicus W.H. de Beaufort (1845-1918) in zijn dit jaar uitgegeven dagboek een goede barometer. Terwijl hijzelf eerder aan de kant van de geallieerden stond, registreert hij nauwgezet de reacties die de oorlogsgebeurtenissen in zijn wijde omgeving teweegbrengen. Het verloop van de gevoelens is af te lezen aan de volgende citaten uit zijn dagboek.
Op 26 augustus 1914 - de oorlog is dan ruim drie weken aan de gang - noteert hij: ‘In de Kamer is de stemming veelal anti-Duitsch, enkelen zijn Duitschgezind.’
Enkele dagen later: ‘Het schijnt dat onder de katholieken hier te lande de Duitschers den meesten aanhang hebben. Men is op het orthodoxe Rusland en op Frankrijk, het land van de scheiding tusschen kerk en staat, ten uiterste gebeten. Het is zeker merkwaardig hoe de vernieling van de Leuvensche universiteitsgebouwen hier weinig beweging veroorzaakt bij de katholieken. De katholieke bladen zijn zeer kalm gestemd onder deze ramp.
24 september 1914: ‘In Den Haag onder de hofkringen heerscht een stemming die Engeland weinig gunstig is, zij dagteekent nog van den Boerenoorlog. Het gros onzer bevolking heeft dien oorlog echter reeds vergeten.’
28 oktober 1914: ‘Hier is de stemming nog zeer verdeeld. Men spreekt zich voorzichtig uit, doch de groote meerderheid zoude, geloof ik, een nederlaag der Duitschers gaarne zien. De wijze waarop zij snoeven en zichzelven in de lucht steken vervult de meeste menschen met walging.’
31 oktober 1914: ‘Onze officieren zijn voor een groot deel Duitschgezind, zij bewonderen de voortreffelijke regeling van alles wat het leger betreft in Duitschland. Ook de hooge stelling die in Duitschland aan het leger wordt toegekend. Het militarisme is iets dat militairen natuurlijk toelacht.’
24 januari 1915: ‘Het roomsche volk is zeer anti-Duitsch. De roomsche geestelijkheid zal, naar ik ducht, willen aansturen op een vereeniging der Vlaamsche gewesten met Nederland’ (ingeval België, na een Duitsche overwinning, uiteen zou vallen en Vlaanderen onder Duitsche invloed zou blijven).
28 januari 1915: ‘Hintzen (Rotterdams bankier) deelde mij mede dat te Rotterdam de stemming niet zoo sterk Duitsch is als algemeen wordt gedacht. Aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant zijn een paar dagbladschrijvers verbonden die hun haat aan Engeland uit de dagen van den Boerenoorlog nog niet hebben afgezworen (...).
Loder, de raadsheer in den Hoogen Raad, meende dat te 's-Gravenhage (behalve mijns inziens in katholieke en in militaire kringen en ook sporadisch in hofkringen) de stemming algemeen tegen Duitschland is. Colenbrander (historicus) was er zeer door getroffen hoe weinig vooruitziende Nederlanders zich toonden: een zegepraal van Duitschland zou tot noodzakelijk gevolg hebben dat de zelfstandigheid van Nederland als staat verdween; maar dit zag men niet in en was om allerlei weinig beteekenende redenen, dikwijls alleen uit persoonlijke overwegingen, vóór Duitschland.’
28 februari 1915: ‘Het is verwonderlijk hoevele inderdaad gezaghebbende menschen hier te 's-Gravenhage zoo sterk tegen Engeland zijn. Zij zeggen: Engeland dwingt den geheelen zeehandel, het verbiedt den uitvoer van allerlei waren en hongert het gansche vasteland uit.’
22 maart 1915: ‘De vrees voor Engeland begrijp ik niet, het zal ons, zoo het overwint, geen schade toebrengen. Duitschland daarentegen moet ons onder zijnen invloed brengen, zoo het overwint en de baas wordt in Europa. De oorzaak der Duitschgezindheid hier te lande, voor zoover zij niet uit godsdienstige beweegreden voortkomt, wat het geval is zoowel bij katholieken als protestanten, is de bewondering voor leger en voor de orde die in Duitschland heerscht. Alleen de Duitsche regering kan het socialisme onder de voet houden en de democratie in haren zin leiden.’
Maar drie weken later (16 april 1915): ‘De stemming tegen Duitschland wordt meer en meer vijandig.’
En tegen het eind van dat jaar: ‘De stemming is hier in de hoogere kringen nogal Duitsch. Men waardeert in Duitschland het staatkundig en godsdienstig behoud en beschouwt het daarom als het land dat ons voor omwentelingen zal behoeden. Nu Duitschland daarbij zijne groote macht (...) toont, komt de altijd bestaande neiging om zich tot den sterkste te wenden ook medespreken. (...)’
Maar: ‘In ons land is de stemming der lagere volksklasse anti-Duitsch. Dit is een gevolg van de Belgische immigratie. De verhalen over het lijden der bewoners van België heeft nogal indruk gemaakt en deze indruk schijnt blijvend te zijn.’ 18 januari 1916: ‘Het is merkwaardig hoe Duitschland en Oostenrijk in de algemeene meening vooruitgaan. Zij danken het in de eerste plaats aan hunne overwinningen, in de tweede plaats aan de tegenzin tegen Engelands willekeurige handelingen en eindelijk aan den wensch naar het einde van den oorlog die (sic) iedereen meent dat alleen kan komen na volslagen overwinning van een der partijen.’
Met ‘Engelands willekeurige handelingen’ doelt De Beaufort op de inbeslagneming van Nederlandse koopvaardijschepen door Engeland. Die doet de stemming - althans tijdelijk - omdraaien.
22 maart 1918: ‘De aan Duitschland gunstige stemming is door deze geschiedenis zeer aangewakkerd (...). De vijandige stemming tegen America en Engeland zal zich wel uiten; gisterenavond - naar ik verneem - hebben reeds Delftsche studenten rumoer gemaakt voor het huis van den Americaanschen gezant (...).
23 maart 1918: ‘Merkwaardig verschijnsel van veranderde sympathie: mijn knecht, die anders, zooals bijna allen van zijn stand, anti-Duitsch is, kwam mij gisterenavond dit bericht aankondigen, terwijl de vreugde uit zijn oogen straalde. Sedert de schepengeschiedenis zijn de Engelschen in de waardeering gedaald.’
Op 2 april 1918 overleed De Beaufort, zodat wij niet weten of de groeiende machtsbewustheid van de geallieerden ook zijn sympathie ten slotte zouden hebben aangetast. Vermeldenswaard is nog zijn notitie van 12 januari 1917: ‘Cort van der Linden (minister-president) is zeer Duitschgezind.’ Maar dat was uit andere bron al bekend.
Op 15 en 29 juni en 13 juli bevatte deze rubriek ook passages uit De Beauforts dagboek.
NRC Handelsblad van 03-08-1993, pagina 7