Links en de bestaande orde
Wanneer de Wall Street Journal, die doorgaat voor de spreekbuis van het Amerikaanse kapitalisme, met waardering schrijft over de ideeen van een ex-hoofdredacteur van het Britse tijdschrift Marxism Today, dan maken veler dierbare stereotiepen en vooroordelen een moeilijke tijd door. En toch is dat wat onlangs gebeurde.
In zijn hoofdartikel van 21 juli reageert de WSJ op een artikel dat Martin Jacques, die toen hij nog aan dat marxistische tijdschrift verbonden was al een algemeen gerespecteerd journalist was, onlangs schreef in de Sunday Times. (Het is op zichzelf al een teken van een Umwertung aller Werte dat een marxist schrijft in een conservatief blad.)
Nu gaat het mij niet zozeer om wat Jacques (blijkbaar uitgesproken als Dzjeeks) schreef _ het desbetreffende nummer van de Sunday Times heb ik trouwens niet kunnen achterhalen _ als wel om het feit dat het tegenwoordig kennelijk mogelijk is een discussie te hebben over alle ideologische kloven heen.
Dat is een welkom verschijnsel. De WSJ schrijft dan ook dat deze tijden van onzekerheid het mogelijk maken nieuwe vrienden te maken en afstand te doen van oude animositeiten. Bovendien: ‘Als een pool van het politieke debat verkruimelt (zoals met links gebeurt), dan blijft de andere pool niet onaangetast. Rechts staat nu voor de uitdaging zichzelf te vernieuwen, terwijl het een sterke intellectuele uitdaging van links moet missen.’
Inderdaad, en het is precies dat wat Francis Fukuyama vier jaar geleden bedoelde met zijn veelal onbegrepen en uitgelachen stelling van het ‘einde der geschiedenis’. Uitdrukkelijk sprak hij van geschiedenis als politiek discours, en niet van geschiedenis als opeenvolging van gebeurtenissen. Maar dat hebben velen niet begrepen, ja niet willen begrijpen (lachen is altijd gemakkelijker). Hoe dit ook zij _ rechts heeft links nodig (en omgekeerd). Zolang links nog vitaal was, was de discussie mogelijk zonder dat beide de koppen bij elkaar staken. Een discussie is per slot van rekening mogelijk zonder dat de partijen ooit om een tafel gaan zitten. Nu een van de partijen geen stimulerende bijdrage meer kan leveren, is het tijd om dat wel te doen.
Zo werken, aldus lees ik in dat hoofdartikel in de WSJ, in Amerika de Heritage Foundation en de Progressive Foundation _ respectievelijk een conservatieve en een linkse denktank _ nu al samen om zich te bezinnen over de toekomst van de verzorgingsstaat. Dat is daar blijkbaar mogelijk. Zouden we in Nederland, waar zo vaak (vooral door links) moralistisch gedacht wordt, ook al zo ver zijn? Jacques noemt in zijn artikel in de Sunday Times enkele van de punten waarover gesproken zou kunnen worden: ‘de neergang van het keynesiaanse verzorgingsmodel, het verval van de moderne staat als zodanig (en dus van de doeltreffendheid van staatsinterventie), de opkomst van een minder starre, heterogene samenleving en de verdwijning van de arbeidersklasse.’
De WSJ spreekt van een uitdaging voor rechts, maar is het niet veeleer een uitdaging voor links? Want het is vooral links dat getroffen is door de door Jacques genoemde verschijnselen. Maar is links _ althans in Nederland _ niet te zeer gebonden aan oude vormen en gedachten om zo'n discussie met anderen aan te gaan? Prof. S. van Wijnbergen, die in NRC Handelsblad van 24 juli geinterviewd werd, vreest kennelijk van wel: ‘Er moet een fundamenteel debat komen over de staat en de manier waarop het veranderingsproces moet worden begeleid. Tot nu toe heeft links zich merkwaardigerwijs ontpopt tot de grootste verdediger van de bestaande orde. Ik vind het shockerend dat er in Nederland en West-Europa over dit soort zaken niet eens een debat gevoerd wordt.’
Zo'n debat is om politieke en maatschappelijke redenen nodig, maar het zou ook op zichzelf _ dus los van de politieke en maatschappelijke betekenis ervan _ al een intellectueel genot kunnen zijn. Het is waar dat de PvdA onlangs de liberaal Wiegel heeft uitgenodigd als spreker op een van haar congressen. Dat is op zichzelf al bijna een revolutie, maar Wiegel is nu niet bepaald het neusje van de intellectuele zalm.
Een socialist die zich in zijn intellectuele nieuwsgierigheid niet laat storen door vooroordelen en animositeiten, is president Mitterrand. Zo zocht hij onlangs _ niet voor de eerste keer _ de bijna honderdjarige Duitse schrijver Ernst Junger op, die in Nederland door links als een protofascist, zo niet een echte fascist, wordt beschouwd. Den Uyl was dan ook bij een vorige gelegenheid geschokt door die voorkeur van zijn Franse partijgenoot. Alweer dat Nederlandse moralisme.
Nu weet je bij de sluwe vos Mitterrand nooit waar de intellectueel ophoudt en de politicus begint (of omgekeerd). Het is moeilijk voorstelbaar dat hij uit zijn bezoeken aan Junger politieke munt zou kunnen slaan, maar anders is dat met de protectie die Rene Bousquet, die onder Vichy verantwoordelijk was voor de deportatie van tienduizend joden en in het naoorlogse Frankrijk tot de hoogste toppen van het bedrijfsleven is gestegen, ook van Mitterrand, die hem als ‘een van onze vrienden’ beschouwde, heeft genoten. (Bousquet werd onlangs in zijn Parijse appartement vermoord.) Hier zou, zo lijkt het, een beetje Nederlands moralisme wel op zijn plaats zijn geweest. Elke discussie heeft haar grenzen, maar in ons land lijken die wel erg nauw getrokken te worden.
NRC Handelsblad van 30-07-1993, pagina 7