Een nieuwe mythe?
‘Wie zegt dat de religie de bindende factor van een samenleving is, kan (...) het gelijk op dezelfde manier aan zijn kant hebben als iemand die zegt dat vrijgezellen ongetrouwd zijn.’ Met andere woorden: wie zegt dat de religie de bindende factor van een samenleving is, spreekt een waarheid als een koe uit. Zo'n uitspraak verwacht je niet gauw uit de mond van de voorzitter van het Humanistisch Verbond. En toch is het prof. mr. J. Glastra van Loon die die uitspraak deed, en hij is voorzitter van dat verbond, dat, naar ik dacht, naar een andere zingeving zoekt dan religie.
Hij deed dit in een artikel waarin hij reageerde op een stelling die ik hier op 4 mei had geponeerd ‘dat het uiteindelijk de religie is waaraan een samenleving de normen en waarden ontleent die haar bijeenhouden, haar samenleving doen blijven.’ De voorzitter van het Humanisch Verbond en ik zijn het dus eens, en ik moet bekennen dat mij dat verrast heeft.
Wel zegt hij dat ik spreek over de religie. ‘Alsof dat iets zou zijn dat onafhankelijk van ons bestaat en dat uit zichzelf het vermogen heeft ons tot samenlevingen te binden en te fungeren als oerbron van normen en waarden.’ Hier heeft Glastra van Loon gelijk: ik had beter kunnen spreken van religie (zonder de).
Het komt er namelijk niet op aan welke religie dat vermogen heeft (ik had trouwens in mijn stuk van 4 mei geschreven: ‘welke religie dan ook’). Het komt niet aan op de kwaliteit of het waarheidsgehalte van de religie. De vraag dáárnaar is een heel andere vraag. Het komt aan op de onmisbaarheid van religie als oerbron van normen en waarden die een samenleving bijeenhouden.
De vraag of religie iets is ‘dat onafhankelijk van ons bestaat’, is dan eveneens hier irrelevant. Persoonlijk geloof ik, met Glastra van Loon (neem ik aan), dat religie niet onafhankelijk van de mens bestaat, integendeel: geboren is uit zeer menselijke behoeften. Maar dat is, zoals gezegd, niet terzake.
Wat dat betreft herinner ik aan de uitspraak van de Roemeense filosoof E.M. Cioran: ‘Of God nu wel dan niet bestaat, is van secundaire betekenis. Wat belangrijk is is dat hij de laatste mogelijkheid tot een dialoog is. Je kunt niet in een luchtledig bestaan. Niemand kan het uithouden absoluut, metafysisch alleen te zijn. God is een soort partner.’ (Ik ga verder en zeg: God is een - noodzakelijke - hypothese.)
Zo is ook de vraag of een religie ‘waar’ is, van secundaire betekenis, evenals het in dit debat van secundaire betekenis is dat in de naam van religies - ook van het christendom! - vreselijke dingen gedaan zijn. Het gaat er hier om dat wie stelt dat een samenleving niet zonder ethische normen en waarden kan - en ik neem aan dat Glastra van Loon deze stelling onderschrijft - indirect de vraag naar religie stelt.
Immers, die normen en waarden bestaan ook niet in een metafysisch luchtledig. Wie of wat maakt uit wat ethisch of onethisch is? Welke instantie, welke rechter beslist wat goed en wat kwaad is? De mens kan niet rechter in eigen zaak zijn. Dus die beslissing kan niet aan de mens zijn. Logisch is het dan dat een buitenmenselijke instantie geconstrueerd wordt waaraan de normen en waarden van een samenleving refereren.
Zo gezien is God het resultaat van een logisch, intellectueel proces. Het is moeilijk het resultaat van zo'n proces te aanbidden en daar een religie op te bouwen. Voor de gelovige openbaart God zich en is zijn religie niet een kwestie van logische deductie, maar van openbaring. Ik kan mij dus wel vinden in de aan Voltaire toegeschreven anekdote die Jan Greven, hoofdredacteur van Trouw (dus gelovig), vertelde - eveneens bij wijze van reactie op mijn artikel van 4 mei: ‘Aan een welvoorziene dis zit een voornaam en erudiet gezelschap te discussiëren over het (niet)bestaan van God. Als er afgeruimd moet worden, vraagt de gastheer het gespreksonderwerp even te laten rusten tot de bedienden hun werk gedaan hebben. “Zij”, zo verklaart hij zijn verzoek, “geloven namelijk nog in God, en dat wou ik liever maar zo houden. Ik vrees dat ze zich anders over mijn tafelzilver zullen ontfermen”.’
Het is geen geringe eer met Voltaire vergeleken te worden, maar dit terzijde. Waar het op aan komt is dat de stelling dat een samenleving per slot van rekening niet zonder religie kan, niet minder waar wordt wanneer zij door een ongelovige wordt geponeerd. In dit geval iemand die nog sceptischer lijkt dan de voorzitter van het Humanistisch Verbond.
Immers, Glastra van Loon vindt dat, ter beantwoording van de ‘vraag naar de zin van ons bestaan’, een ‘nieuw verhaal’ nodig is, een ‘ander verhaal (...) dan de zingevingen die ons zijn overgeleverd’. Heel interessant: de voorzitter van het Humanistisch Verbond die om een verhaal vraagt. Een verhaal - dat is toch een ander woord voor mythe?
Maar wat wij nog meer nodig hebben, schrijft hij, zijn ‘nieuwe riten en symbolen’, die alleen maar ‘uit onze gevoelens’ kunnen voortkomen, ‘niet uit het intellect.’ Religies komen ook uit onze gevoelens voor. Bepleit hij hier dus een nieuwe religie? Allemaal ter beantwoording van de ‘vraag naar de zin van ons bestaan?’ (Let wel: de zin!) Maar moet dan niet eerst de vraag beantwoord worden: heeft ons bestaan wel een zin?
NRC Handelsblad van 25-05-1993, pagina 11