Onverdachte belangloosheid
‘De Britse buitenlandse politiek heeft de taak Britse belangen te beschermen en te bevorderen. Ondanks de veranderingen in de wereld is er niets aan deze fundamentele waarheid veranderd. De vraag wat het Britse belang is, moet in iedere generatie opnieuw beantwoord worden’, aldus de Britse minister van buitenlandse zaken, Douglas Hurd.
Wat hij hier zei, geldt natuurlijk voor de buitenlandse politiek van elk land, maar welke Nederlandse minister van buitenlandse zaken na Luns zou dit zo onverbloemd durven zeggen? (Na Luns, want deze heeft eens in de Kamer gezegd dat voor hem het Nederlandse belang in de eerste, de tweede en de derde plaats kwam.)
Er is een schroom in dit land ervoor uit te komen dat de Nederlandse buitenlandse politiek de taak heeft de Nederlandse belangen te beschermen en te bevorderen. In plaats daarvan wordt gesproken van internationale rechtsorde, mensenrechten, ontwikkelingssamenwerking en - al een beetje egostischer - Europese eenheid. Alsof die doeleinden niet het Nederlandse belang kunnen uitmaken! Het komt, zoals Hurd zei, op de interpretatie aan.
Begin 1979 - nog geen twee jaar na de val van het kabinet-Den Uyl - prees, tijdens een forumdiscussie, iemand die niet bepaald bekend stond als socialist, de buitenlandse politiek van dat kabinet, omdat het in 't algemeen in het Nederlands belang had gehandeld. Den Uyl, ook lid van het forum, sputterde tegen en wees, bij wijze van tegenargument, op zijn politiek tegenover Chili en Pronks ontwikkelingsbeleid. Waren die dan tegen het Nederlands belang geweest?
Wat een angst dus om voor de werkelijkheid uit te komen! Een angst ook om de goegemeente uit de droom te helpen dat onze buitenlandse politiek uitsluitend onbaatzuchtig is. Vreemd, want die angst om belangen belangen te noemen bestaat niet wanneer het over binnenlandse politiek gaat. Is er dan een kwalitatief verschil tussen binnen- en buitenlandse politiek?
Die angst grenst aan schijnheiligheid. In elk geval zullen anderen in het altrusme waarin de Nederlandse buitenlandse politiek zich vaak hult, niet anders dan schijnheiligheid zien, want zij geloven eenvoudig niet dat die hooggestemde verklaringen geen eigenbelang maskeren. Zoals de waard is vertrouwt hij immers zijn gasten. Indruk maakt zo'n buitenlandse politiek in elk geval niet.
Het geloof dat zij wèl indruk maakt, is evenwel oud. In 1913 al schreef de Leidse volkenrechtsgeleerde C. van Vollenhoven, wiens invloed op de vooroorlogse intellectuele elite groot was, over Nederlands ‘onverdachte belangeloosheid’. Let wel: Nederland had niet alleen geen belangen, maar werd ook (door anderen) er niet van verdacht ze te hebben! En toch kon de hoogstaande Van Vollenhoven onmogelijk van schijnheiligheid beticht worden.
Geen wonder dus dat hele volksstammen, er in feite nog zo over denken, en geen politicus zal het wagen deze honden onnodig wakker te maken. Dat zou zich tegen hemzelf kunnen keren. En zo praten we elkaar aan dat de Nederlandse buitenlandse politiek belangeloos moet zijn, als ze dat al niet is.
Maar wij zijn niet alleen hierin. Want het citaat van Douglas Hurd heb ik ontleend aan een hoofdartikel in de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 25 maart, dat op dit citaat dit commentaar geeft: ‘Het is moeilijk zich voor te stellen dat zulke woorden in een regeringsverklaring van de Duitse bondskanselier zouden kunnen voorkomen.’ Nee, daarentegen spreekt de minister van buitenlandse zaken van Verantwortungspolitik, dus ‘morele wolkentaal in plaats van politieke analyse’.
En ook deze hoofdartikelenschrijver vreest dat zulke taal bij de anderen de verdenking zal doen opkomen ‘dat te veel idealisme in de politiek hetzij een teken van gebrek aan werkelijkheidszin is of een strategie tot maskering van belangen waarover men niet graag spreekt’. Het is beter, zegt hij, dat Duitse politici zeggen waar zij de belangen van hun land zien. Daar kunnen dan bezwaren tegen komen, maar dat hoort nu eenmaal tot de buitenlandse politiek.
De Duitse schroom de waarheid te zeggen heeft andere oorsprongen dan de Nederlandse. Bij de Duitsers is hij uiting van de vrees ook maar de geringste aanleiding te geven tot de verdenking dat ze weer op macht uit zijn. Tot zo'n verdenking zullen de Nederlanders nooit aanleiding geven. Bij hen is de oorzaak deels naviteit, of gebrek aan ervaring, deels huiver die onschuld te verstoren.
Toch is er vooruitgang. Terwijl van Vollenhoven geloofde in Nederlands ‘onverdachte belangeloosheid’, verwees zijn verre opvolger op de Leidse leerstoel, prof. mr. P.H. Kooijmans, tien jaar geleden in een artikel ‘liefst vijftien keer naar het Nederlands belang’ (ik ontleen dit aan het lezenswaardige hoofdstuk ‘Nationaal belang’ van S. Rozemond, dat onderdeel uitmaakt van een recente brochure van het Instituut Clingendael, Nederlands agenda voor de vrede).
Het is waar dat Kooijmans toen nog geen politicus was, laat staan minister van Buitenlansdse Zaken. Even afwachten dus welk taalgebruik hij in die laatste functie zal hanteren: de recht-op-en-neer taal van Hurd of de verhullende taal van Kinkel.
NRC Handelsblad van 30-03-1993, pagina 8