Liberalisme of Conservatisme?
Waar precies ligt de grens tussen liberalisme en Conservatisme? (Onder Conservatisme (met een grote C) versta ik een ‘bewuste, samenhangende denkhouding met een conceptie van maatschappij en wereld’ (aldus H.W. von der Dunk in zijn boek Conservatisme); onder conservatisme (met een kleine c) versta ik de - eenieder min of meer eigen - onbewuste moeite of onwil zich aan de verander(en)de omstandigheden aan te passen.
Bij liberalisme hoeven we zo'n onderscheid niet te maken. (De Amerikaanse columnist George F. Will maakt in de International Herald Tribune van 24 maart een onderscheid tussen ‘cultureel conservatisme’ en het conservatisme van die conservatieven die weinig waarde hechten aan de culturele factor en ‘optimistisch geloven dat alle mensen redelijke economische berekenaars zijn en dat daarom verandering van gedrag en economische hervorming alleen maar een herschikking van incentives nodig hebben’, zoals lagere belastingen.)
Na deze lange passage-tussen-haakjes herhaal ik de vraag: waar ligt de grens tussen liberalisme en Conservatisme? Die vraag kwam terloops op in het congres dat het Nederlands Historisch Genootschap vorige week vrijdag in Den Haag hield over het thema ‘egodocumenten’ (dagboeken, mémoires, brieven).
Zij werd gesteld naar aanleiding van de schets die de Groninger historicus C.A. Tamse gaf van de liberale politicus W.H. de Beaufort (1845-1918), wiens dagboeken en aantekeningen onlangs zijn uitgegeven (besproken door H. te Velde in het Zaterdags Bijvoegsel van 13 maart).
Tamse schilderde - ongetwijfeld waarheidsgetrouw - De Beaufort, die tot de zogenaamde oud-liberalen behoorde, af als een typische notabel, die bedenkingen had tegen het algemeen kiesrecht, klaagde over de verloedering van het parlement (omdat daar de patriciërs steeds meer verdrongen werden door ‘schoolmeesters en klein-burgers’) en in 't algemeen moeite had met de voortschrijdende massademocratie.
Deze schets nu gaf aanleiding tot de vraag: was De Beaufort niet veeleer een conservatief dan een liberaal en, zo neen (en ook: zo ja), waar ligt dan de grens. Hierover ontspon zich een kort debat in de marge van de discussie over het eigenlijke thema van het congres.
Wat De Beaufort zelf betreft, is die vraag niet zo moeilijk te beantwoorden. Hijzelf beschouwde zich wel degelijk als liberaal, die, zoals Te Velde in zijn recensie schrijft, ‘volhield in de vooruitgang te geloven en in een van zijn opstellen meende dat “staatkundige vrijheid en zelfregering” de toekomst hadden.’
Hij moest niets hebben van - ik volg hier weer Te Veldes recensie - ‘de autoritaire “toestanden van voor een eeuw”. En bij de spoorwegstaking van 1903 noteerde hij - al was het met enige aarzeling - dat “een stelsel van regeeren door vreesaanjaging” niet liberaal was en de strafbepalingen “eigenlijk een verschilpunt tusschen liberalen en conservatieven” zouden moeten zijn.’
Op internationaal gebied - van 1897 tot 1901 (dus ook tijdens de eerste Haagse Vredesconferentie) was hij minister van buitenlandse zaken geweest - ‘ijverde hij voor vrede, hield vast aan recht en ratio en liet zich niet door nationalistische emotie meeslepen’ (hier citeer ik Te Veldes dissertatie over liberalisme en nationalisme in Nederland 1870-1918).
Het is waar dat De Beaufort tegen het eind van zijn leven steeds pessimistischer werd, maar hij besefte dat er van de democratie geen weg meer terug was. Hij realiseerde zich ‘dat hij zich niet tegen de geest van de eeuw kon blijven verzetten als hij liberaal wilde blijven’, schrijft Te Velde in zijn dissertatie. Kortom, als hij conservatief was dan was hij conservatief met een kleine c (en dezulken tref je in alle partijen aan).
In de discussie werd, onder andere, betoogd dat De Beaufort geen conservatief (of Conservatief) kon zijn omdat hij, hoewel zelf Nederlands-hervormd, een hekel had aan dominees in de politiek. Maar dit argument gaat uit van de verkeerde vooronderstelling dat Conservatisme noodzakelijkerwijs innig met godsdienst verbonden is. Dat is niet zo, net zomin als het per se monarchistisch is.
Ook de houding tegenover de parlementaire democratie kan niet als criterium dienen dat de liberalen van de Conservatieven scheidt. We hoeven alleen maar naar Engeland te kijken om te zien dat Conservatisme en respect voor de parlementaire democratie op z'n minst niet tegenstrijdig aan elkaar zijn. De Beaufort hield het parlement ook hoog, al betreurde hij, terecht of ten onrechte, de verminderende kwaliteit ervan, maar dat is een klacht van alle tijden.
Andere oud-liberalen deden wèl de stap naar het Conservatisme. De Beaufort vindt het jammer dat zoveel mannen met dubbele namen naar de christelijk-historischen overgingen. Weer anderen gingen nog een stap verder en voelden zich wel in het gezelschap van de protofascist Valckenier Kips, wiens colleges te Delft invloed hadden op de jonge Anton Mussert.
Er was - en is - dus in de praktijk een grensgebied waarbinnen osmose plaatsvindt tussen liberalisme, conservatisme en fascisme (zoals dat ook te signaleren viel tussen sociaal-democratie en communisme), maar als filosofieën zijn zij streng gescheiden van elkaar.
De liberaal - zelfs de conservatieve (maar niet Conservatieve) liberaal De Beaufort - bljft, het Verlichtingsideaal getrouw, geloven in de vooruitgang; de Conservatief aanvaardt op z'n hoogst dat er voortdurende verandering is - niet noodzakelijkerwijs ten goede. Daar ligt de grens. Het fascisme onderscheidt zich van beide door zijn nihilisme.
De Beaufort blijft actueel, want hoewel hij al lang dood is, is hij nog steeds paradigmatisch voor dat grensgebied tussen liberalisme en Conservatisme. Het Historisch Genootschap zou er niet slecht aan doen er eens een volgend congres aan te wijden.
NRC Handelsblad van 26-03-1993, pagina 9