Geen romantiek, maar belangen
Ruim twintig jaar geleden werd in Brussel de Prijs der Nederlandse Letteren uitgereikt. De Nederlandse minister-president was erbij en hield een rede, die hij in het ... Frans begon. Argument: België heeft twee officiële talen, en die moet je eerbiedigen. Zou een Franse president bij een manifestatie van de Franse cultuur in Brussel een zelfde standpunt hebben ingenomen en zijn rede in het Nederlands zijn begonnen?
Het standpunt van de Nederlandse regering van toen was kenmerkend voor het beleid: erg formeel, voorzichtig en bang voor het verwijt dat zij zich met de binnenlandse aangelegenheden van een buurland bemoeide, èn gespeend van elk begrip voor de gevoeligheden van de Vlamingen. De gedachte dat het misschien niet vergezocht zou zijn te proberen enige invloed op de ontwikkelingen in dat buurland uit te oefenen, was haar - in tegenstelling tot Frankrijk - helemaal vreemd.
Is dat standpunt in de afgelopen twintig jaar wezenlijk veranderd? Het is een vraag die wij wel mogen stellen aan de vooravond van het officiële bezoek dat de minister-president van Vlaanderen, Luc van den Brande, overmorgen aan ons land komt brengen. Als we zien dat dat bezoek uit weinig meer zal bestaan dan een lunch van twee uur op het Catshuis, en we vergelijken dat met de wijze waarop zijn Waalse collega, Spitaels, onlangs door president Mitterrand en andere belangrijke Franse politici is ontvangen, dan kan die vraag niet met een volmondig ja beantwoord worden.
Het gaat er niet om solidariteit te betonen met onze taalgenoten bezuiden onze grens. De fase waarin de Vlamingen dat - overigens tevergeefs - van de Nederlanders verwachtten, is al lang voorbij. Vlaanderen is een machtsfactor aan die grens geworden (voor Nederland zeker niet minder belangrijk dan Tsjechië, welks minister-president vorige week, hoewel op niet-officieel bezoek, ook door Lubbers en zelfs door de koningin ontvangen werd). Het is om die reden dat het bezoek van Van den Brande meer dan gewone betekenis heeft.
We kunnen vanuit Nederland het desintegratieproces van België hoofdschuddend aanschouwen, maar op z'n minst zou Nederland daar, al was het slechts binnenskamers, een standpunt over moeten innemen. Niet dat we het zouden moeten toejuichen, laat staan bevorderen, maar ons erdoor laten verrassen uit angst voor gevoelige tenen in Brussel, lijkt ook niet de wijste weg.
Maar Nederland heeft na de Benelux, die echter nooit een instrument van politiek is geworden, nooit een beleid ten aanzien van België gehad. De Nederlandse ambassadeurs in Brussel hadden ook geen gesprekspartner op het Haagse BZ, met wie ze over België van gedachten konden wisselen. Alleen nu, met het naderende bezoek van Van den Brande, is er een ambtenaar op België gezet, maar na dat bezoek wordt hij weer van die taak ontheven. Dit is tekenend.
Het is niet uitsluitend gevolg van Nederlandse hooghartigheid, die W.H. de Beaufort, die van 1897 tot 1901 minister van buitenlandse zaken was, in zijn dagboek deed schrijven: ‘De Belgen zijn grootsprekers en lawaaimakers en veelal zeer onwaarheidlievend.’ Het is ook gevolg van de autonomie van de afzonderlijke departementen, die ieder voor zich een eigen beleid voeren. In Frankrijk daarentegen gaat het beleid van één centraal punt uit.
Dit centrale beleid is er overigens, anders dan wel eens gedacht wordt, niet op gericht België uiteen te laten vallen en dan Wallonië op te slokken. De gedachte verantwoordelijkheid te moeten dragen voor een achteropgeraakt Wallonië lacht, integendeel, Frankrijk helemaal niet toe. Wat dat betreft kan Nederland het Belgische desintegratieproces met meer kalmte aanzien: Vlaanderen is niet armlastig.
Met beleid zou Nederland samen met Vlaanderen kunnen bereiken wat, als gevolg van Waalse vrees voor een minderheidspositie in een Nederlandstalig blok, de Benelux nooit is geworden: een eenheid die ook politiek gewicht in de Europese schaal kan leggen. Geen Groot-Nederland, maar onromantische samenwerking, berustend op gemeenschappelijke belangen.
Minister-president Van den Brande staat zoiets voor ogen: ‘overeenkomsten sluiten die veel breder liggen dan de Taalunie..., substantiële akkoorden over infrastructuur, mobiliteit, milieu, de hele problematiek van de waterverdragen... Er is meer dan bilaterale betrekkingen. De conceptie, c.q. verdediging, van een gemeenschappelijke visie over onderwijs en wetenschapsbeleid zou onze positie op de Europese Raad gevoelig versterken’, zegt hij in Elsevier van 20 maart.
En: ‘Er moet tussen Vlaanderen en Nederland ook iets te regelen zijn op het vlak van de vertegenwoordiging in sommige delen van de wereld. De verschrompeling van een aantal diplomatieke posten vraagt eigenlijk al langer om samenwerkingsverbanden. En niet onbelangrijk: Nederland kan via Vlaanderen aansluiting vinden met de regionale component van Europa.’ De regio's zijn namelijk ‘het uitgelezen draagvlak voor het Europese Huis’.
Dit zijn vergezichten waar Nederland helemaal niet klaar voor is. Zulke dromen bewaart het liever voor ontwikkelingssamenwerking - lekker ver van huis. Maar ja, het is zoals het Eerste-Kamerlid Postma zaterdag in deze krant zei: ‘We houden ons bezig met de andere delen van de wereld waar we geen invloed hebben. We sluiten onze ogen voor België, waar we wèl invloed kunnen uitoefenen, en laten gewoon kansen liggen.’
Is het omdat Den Haag huiverig is voor die Vlaamse ideeën dat het nog geen uitgemaakte zaak is dat minister Kooijmans donderdag mee van de partij zal zijn op het Catshuis? Gaat dat niet door, dan zou dat een klap in het gezicht van Van den Brande zijn, die nog in zijn interview met Elsevier juichte: ‘Zelfs de Nederlandse minister van buitenlandse zaken zal mee aan tafel zitten.’
Maar hoezeer ook Nederland, onder welke voorwendselen dan ook, de boot zal proberen af te houden, het simpele bestaan van een steeds zelfstandiger wordend Vlaanderen zal het dwingen tot een beleid tegenover deze nieuwe zuiderbuur. Minister Maij-Weggens besluit om over de Schelde niet langer met de Belgische, maar met de Vlaamse regering te onderhandelen is daar een eerste teken van. Niet dat dit besluit voortvloeit uit een principiële, centraal besloten beleidswijziging. In Nederland komt zoiets, zo ooit, pas tot stand nadat op het niveau van de afzonderlijke ministeries pragmatische beslissingen in die richting genomen zijn. ‘Regeren is vooruitzien’ is geen Nederlands adagium.
NRC Handelsblad van 23-03-1993, pagina 9