Een banale interpretatie
Vrijdag moest ik even in Amsterdam zijn, onder andere om te luisteren naar een referaat van prof. R. Zuurmond over ‘Op zoek naar de historische Jezus’. Ik heb aan zijn lippen gehangen. (Zuurmond - is dat niet een lid van Christenen voor Socialisme, die club van communistische, althans marxistische, theologen, die vooral in de DDR hun geestelijk vaderland zagen? Inderdaad, maar dat bewijst eens te meer dat iemands politieke filosofie - of die nu communistisch danwel, erger nog, conservatief is - hem wetenschappelijk niet hoeft te diskwalificeren.)
In het begin van zijn referaat schetste Zuurmond hoe het Jezusbeeld door de eeuwen heen zich conformeerde aan de betrokken tijdgeest. Zo was Jezus in de negentiende eeuw de humane liberaal; later, in de tijd van het Social Gospel, de arbeiderszoon; en nog kortgeleden de revolutionair van de Basisbeweging.
Dit aanhorende, kwam ik tot de ontdekking dat degenen die mijn interpretatie van Dostojevski's Groot-Inquisiteur (Dezer Dagen van 22 december) hebben betwist - drie briefschrijvers in deze krant en Gijs Schreuders in de Volkskrant van 2 januari - eigenlijk aanhangers zijn van het negentiende-eeuwse Jezusbeeld.
Maar eerst even een samenvatting van het voorgaande. In deze krant had, op 18 december, Ton de Kok, Tweede-Kamerlid voor het CDA, de onbarmhartigheid van de rooms-katholieke kerk tegenover gehandicapten, homoseksuelen en aidspatiënten vergeleken met die van Dostojevski's Groot-Inquisiteur, die de op aarde teruggekeerde Christus de deur wijst.
Hierop had ik geantwoord dat, in Dostojevski's parabel, het juist de kerk, belichaamd in de Groot-Inquisiteur, was die barmhartig was, omdat zij de zwakken de onmenselijke lasten afnam die Christus hun oplegde. Deze miljoenen kunnen immers de persoonlijke vrijheid niet aan die het volgen van Christus vooronderstelt.
Daartegenover schetsen mijn opponenten het traditionele beeld van de onverdraagzame kerk, die andersdenkenden vervolgt, zoniet naar de brandstapel stuurt, en de gelovigen in haar bevelsstructuren gevangen houdt. Of, in Schreuders' woorden, ‘de kerk vermoordt de liefde, verdelgt de barmhartigheid en dwingt de mensen tot onderdanigheid’.
Als dit de juiste interpretatie van Dostojevski's parabel is, dan verliest zij in mijn ogen haar diepzinnige betekenis, wordt zij oninteressant, conventioneel, zo niet banaal. Tot goed begrip: dit zeggende, verdedig ik de kerk helemaal niet. Zij is inderdaad, zoals Dostojevski de Groot-Inquisiteur zelf laat zeggen, afgeweken van de boodschap van Christus.
Maar die boodschap is te zwaar voor de miljoenen zwakken, en daarom wijkt de kerk, uit liefde voor die zwakken, af van Christus. ‘U bent’, zo zegt de Groot-Inquisiteur tot Christus, ‘te kort geschoten in medelijden met de mens door hem zo hoog te achten, want u hebt te veel van hem geëist, U die hem meer lief had dan uzelf! Als u hem wat minder achting had toegedragen en wat minder veeleisend was geweest, dan had u meer liefde getoond, want dan had hij minder te dragen gekregen. Hij (de mens) is immers zwak en laf.’
In zijn interpretatie is Dostojevski's parabel geen apologie van de kerk, maar wil zij alleen maar betogen dat het volgen van Christus onmenselijk zwaar is. Onmenselijk zwaar, maar daarom nog niet verkeerd. Integendeel! Kortom, de Christus van de parabel is een Christus die het uiterste van de mens vergt en dus onbarmhartig is, maar daarom niet af te wijzen. Integendeel! Een heel andere Christus in elk geval dan de humane liberaal, aan wie wij gewend zijn.
En de Groot-Inquisiteur? Is hij alleen maar symbool van Rome? Nee, hij staat in beginsel voor iedere kerk. Want, zoals Carry van Bruggen zegt, ‘met het christelijk beginsel is het gedaan als de christelijke kerk zegeviert - in de christelijke organisatie gaat het christelijke individualisme, dat is de essence, het wezen van het christendom, ten onder.’
Ja, we kunnen de parabel zelfs actueel maken en zeggen dat de Groot-Inquisiteur staat voor de moderne verzorgingsstaat: hij neemt de lasten van talloze zwakken over en maakt hen daardoor van zich afhankelijk, vergroot dus zijn macht. Daarmee is, welteverstaan, de verzorgingsstaat niet veroordeeld, maar wordt wèl een dilemma aangegeven.
Het is het dilemma tussen het geluk, de geborgenheid die collectiviteiten kunnen bieden, en het gebod van - of de behoefte aan - zelfverwerkelijking (het woekeren met je talenten) - een zelfverwerkelijking die ook wel geluk kan brengen, maar net zo vaak wanhoop (‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’). Het is juist het ontbreken van het dilemma dat de interpretatie van mijn opponenten zo oninteressant maakt.
Maar... er is één ding dat zowel ik als mijn opponenten (behalve wellicht De Kok) over het hoofd hebben gezien. In de Groot-Inquisiteur, dat een onderdeel is van de roman De gebroeders Karamazov, is niet Dostojevski aan het woord, maar Ivan Karamazov, de atheïstisch-rationalistische broer.
Als Dostojevski in die parabel zijn eigen gedachten tot uitdrukking had willen brengen, had hij haar niet door Ivan, maar door Aljosja Karamazov, de naïef-gelovige broer, laten vertellen, want die is de ware held van zijn roman, de figuur die het meest de anti-intellectuele, bijna mystieke opvattingen van de schrijver vertolkt.
De Christus van de Groot-Inquisiteur is dus de constructie van een rationalist, maar daarom nog niet een onjuiste constructie. Zelfs de rationalist Ivan laat Christus de overwinnaar zijn in zijn ontmoeting met de Groot-Inquisiteur: hij zwijgt en kust ten slotte zijn tegenstander op de bloedeloze lippen.
P.S. In de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 7 januari las ik een artikel van een zekere Eike Libgert uit Rostock over de moeilijkheden van de Duitse hereniging. Ik ontleen er deze zin aan: ‘De grootste vijanden van de vrijheid zijn de tevreden slaven.’ Daartoe had, aldus de schrijver, de DDR vele Oostduitsers gereduceerd. Een soortgelijk geluk vinden velen in de kerk(en). Van zijn standpunt uit terecht zegt de Groot-Inquisiteur dan ook tot Christus (en hij had zich kunnen beroepen op Matth. 22:14: ‘Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren’): ‘U bent trots op uw uitverkorenen, maar u hebt alleen maar uitverkorenen; wij echter willen iedereen tevreden stellen.’
NRC Handelsblad van 12-01-1993, pagina 9