Wetenschappelijk aangeklede romantiek
In het begin van de jaren zestig werd voor de sferen waarin Nederlands buitenlands beleid zich afspeelde, wel het beeld van concentrische cirkels gebruikt: de binnenste cirkel was de Europese Economische Gemeenschap, de middencirkel de Noordatlantische verdragsorganisatie, en de buitenste cirkel de Verenigde Naties. (Ontwikkelingssamenwerking had nog niet die autonome proporties aangenomen die zij later zou krijgen.)
Of die cirkels altijd concentrisch zouden blijven, dat wil zeggen: elkaar nooit zouden kruisen, nog anders gezegd: die sferen nooit met elkaar in conflict zouden komen, Nederland dwingende een keuze ertussen te maken - die vraag werd nooit gesteld. Het ging dan ook om een ideale voorstelling.
Wie schetst mijn verbazing toen ik onlangs in een studie van het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’ hetzelfde model van concentrische cirkels terugvond. Blijkbaar heeft het nog niet uitgediend en vindt een jongere generatie van denkers over Nederlands buitenlands- en veiligheidsbeleid er nog inspiratie in.
Dit is des te interessanter omdat de studie waarin dit model weer voorkomt, van de hand is van dr. R. de Wijk, die hoofd Conceptuele Zaken van het ministerie van defensie is. Hoewel hij op persoonlijke titel schrijft, mogen we aannemen dat minister Ter Beek op z'n minst kennis neemt van zijn ideeën. Dat maakt dat zijn studie, die de titel draagt Integratie, stabiliteit en vreedzame verhoudingen in Europa, meer dan academisch belang heeft.
Er is in de afgelopen dertig jaar nauwelijks verandering gekomen in de concentrische cirkels. De binnenste cirkel wordt gevormd door de twaalf landen die thans de Europese Unie uitmaken. In die cirkel wordt nu echter ook de veiligheid verzorgd. Immers, in Maastricht is bepaald dat het lidmaatschap van Europese Gemeenschap en dat van Westeuropese Unie zullen samenvallen.
De tweede cirkel blijft de NAVO. Daaromheen is een derde cirkel gekomen: de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE), de club van ‘Helsinki’, maar daar, volgens de schrijver, NAVO en CVSE in de toekomst lijken te kunnen gaan samenvallen, is hier eigenlijk van slechts één cirkel sprake. Ten slotte de buitenste cirkel: de VN.
Heel mooi en, vooral, netjes. Maar wat is de praktische betekenis ervan? Het is waar dat, met het wegvallen van de vijand, de rol van de NAVO is veranderd. Sterker: ‘De NAVO heeft tegenwoordig geen duidelijk gedefinieerde opdracht’, zoals Henry Kissinger heeft gezegd. Maar wanneer we haar laten samenvallen met de CVSE, waartoe zelfs landen als Kazachstan en Oezbekistan behoren, dan kunnen we haar beter meteen opdoeken.
De NAVO is, hoezeer ook nog zoekende naar haar rol, de enige organisatie wier bestaan bewijst dat de Verenigde Staten hun veiligheid verbonden achten met West-Europa. Het is de vraag of ze er nog erg geïnteresseerd in zullen zijn een actieve rol te spelen in zo'n verwaterde middencirkel. Aan één VN hebben ze genoeg.
En wat is de functie van de EG in dit model? ‘De EG kan een veiligheid en stabiliteit bevorderende rol effectief spelen indien in het nieuwe Europa als hegemoniale macht wordt opgetreden’ (door de EG kennelijk), schrijft De Wijk. De Europese Gemeenschap als één hegemoniale macht dus.
In theorie valt daar wel wat voor te zeggen. Per slot van rekening zijn de naoorlogse prestaties van West-Europa ook niet denkbaar zonder de Amerikaanse hegemonie die zich over ons uitstrekte. De Europese integratie hebben de Verenigde Staten zelfs aanvankelijk bevorderd en later op z'n minst gedoogd terwijl ze die potentiële concurrent in de kiem hadden kunnen smoren.
We kunnen het dus met De Wijk eens zijn wanneer hij zegt: ‘Hegemoniale politieke structuren lenen zich het beste voor het ontstaan van sterke regimes. De hegemoon kan door het aanwenden van zijn macht en het opleggen van sancties andere landen dwingen aan het systeem deel te nemen. De dominante macht schept veiligheid en stabiliteit door het vaststellen van spelregels op militair, economisch en sociaal gebied.’
Dus: ‘Indien de EG als politieke entiteit een effectieve rol op het wereldtoneel wil spelen, kan zij als caucus in de omliggende cirkels optreden. Dit betekent dat een gezamenlijk standpunt moet worden ingebracht in NAVO, CVSE en VN.’ Dat is logisch.
En als we deze theorie even aanhouden, dan vloeit daar ook logisch uit voort dat, zoals De Wijk wil, in de EG verdieping voorlopig voorrang moet hebben vóór verbreding. Immers, hoe meer landen lid van de EG zouden worden, des te moeilijker zou de besluitvorming worden en des te verder zou de EG van haar gewenste hegemoniale functie af raken.
Let wel: dit alles is theorie. Hoe groot is de kans dat zelfs het Europa van de Twaalf de politieke en economische cohesie zal bereiken die nodig is om als één mogendheid - laat staan als één hegemoon - op te treden? En: hoe zullen de Verenigde Staten - om nog maar te zwijgen van andere landen - reageren op die hegemoniale aspiraties van het Europa van de Twaalf?
Deze twee vragen zijn voorlopig voldoende - niet om het concept van De Wijk in de grond te boren, want concepten - ook dit - hebben als zeer algemene leidraden hun nut. Maar ze moeten nooit helemaal het contact met de werkelijkheid verliezen, en zeker moeten ze voortdurend aan die werkelijkheid getoetst worden. Eigenlijk zouden studies als die van De Wijk niet gepubliceerd mogen worden zonder dat ze tevens de vraag onderzochten naar de haalbaarheid van de erin ontvouwde concepten.
Wat dat betreft, verschilt zijn studie niet zo heel veel van de dromen over Europa waarop we dertig, veertig jaar geleden getrakteerd werden. Alleen is er intussen een generatie van politicologen opgekomen, die wat vroeger romantiek was, nu wetenschappelijk aankleden. Dat minister Ter Beek zo'n politicoloog is, strekt niet tot geruststelling.
NRC Handelsblad van 08-01-1993, pagina 7