1993
De grote uitzondering
De 415 Palestijnen die, nu al twee weken, in het barre niemandsland tussen Israel en Libanon trachten te overleven, hebben hun voorgangers. De wrede ironie van de geschiedenis wil dat die voorgangers joden waren, en wel de joden van Poolse nationaliteit die Duitsland in het najaar van 1938 het land uitzette, maar die Polen niet wilde opvangen. Zij bleven in regen en wind bivakkeren in het grensgebied tussen beide landen.
Dit incident is vrijwel vergeten, ondergesneeuwd door de nog veel ergere dingen die in de volgende jaren zouden gebeuren. Ik althans heb nog nergens de toch zo voor de hand liggende parallel getrokken gezien tussen de 415 Palestijnen van nu en de Poolse joden van 1938.
De gevolgen van die uitzetting zijn wèl in het geheugen blijven hangen: Herschel Grynszpan, de 17-jarige zoon van een echtpaar dat dit lot getroffen had, pleegde uit wanhoop een moord op een attaché van de Duitse ambassade in Parijs, en die moord namen de nazi's tot aanleiding voor de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938, een georganiseerde pogrom op de joden, hun bezittingen en gebedshuizen in Duitsland.
Natuurlijk: alle historische parallellen lopen mank. De Poolse joden van 1938 waren onschuldigen; de 415 Palestijnen van vandaag - of althans 405 van hen, want tien hunner blijkt Israel per vergissing uitgewezen te hebben - zijn lid van een terroristische organisatie, die, anders dan het officiële standpunt van de PLO, moord tot middel, en het einde van Israel tot doel heeft verheven.
Maar beide daden hebben hun onrechtmatigheid gemeen. De Palestijnen, 415, zijn immers niet individueel berecht, maar en masse, en zonder proces, uitgewezen. Bovendien zijn ze niet, zoals de Poolse joden van 1938, naar hun land van herkomst verbannen. Libanon, immers, is niet hun land van herkomst. Dat is wat thans Israel of door Israel bezet gebied is.
Zeker kunnen er allerlei politieke motieven aangevoerd worden ter rechtvaardiging van die Israelische daad, maar rechtens lijkt zij heel moeilijk te verdedigen, al heeft het hooggerechtshof van Israel haar gesanctioneerd. In beginsel hebben fundamentalistische Palestijnen niet minder rechten dan andere Palestijnen, en die hebben er al zo weinig.
Israel heeft, met deze daad, zijn aanzien in de wereld dus niet gediend. Misschien heeft het erop gespeculeerd dat het zich in de periode tussen twee Amerikaanse presidenten vrijheden kon veroorloven die anders zouden zijn afgestraft. Misschien ook heeft het gedacht dat het lot van de 415 Palestijnen spoedig weer van de voorpagina's verdrongen zou worden door Servische gruwelen, het mediaspektakel in Somalië en de kerst- en nieuwjaarsdrukte.
En inderdaad is het de laatste dagen opvallend stil geworden om die 415 Palestijnen. De televisie kan toch niet telkens weer dezelfde beelden geven van kleumende en hongerende mannen in de sneeuw? Zo wordt opnieuw de waarheid bevestigd dat de televisie niet alleen nieuws geeft, maar ook maakt - of niet maakt.
Maar dit feit dat eventuele Israelische berekeningen gelijk schijnt te geven, rechtvaardigt het Israelische optreden niet. De verbannen Palestijnen mogen dan misschien onmenselijke doelen nastreven en onmenselijke middelen gebruiken, dat maakt dat optreden er niet minder onmenselijk door.
‘Maar wat Israel ook doet, het kan althans op de sympathie van een groot deel van de wereld rekenen. Dat is zeker in ons land het geval, waar Israel in vele opzichten de grote uitzondering is. Voor Israel laten wij verzachtende omstandigheden gelden waarop anderen zich niet mogen beroepen.
Israel is als ons eigen kind, en nog wel een kind dat wij slecht behandeld hebben. Als dat kind voor zijn leven vecht, worden zijn daden bij voorbaat gerechtvaardigd door een hogere moraal: wij willen niet opnieuw de schuld dragen een jodenmoord toegelaten te hebben.’
Dat schreef ik in 1967, een paar dagen vóór de Zesdaagse oorlog tussen Israel en zijn Arabische buren uitbarstte. Ik geef toe dat deze gevoelens mij nog grotendeels beheersen en mij er vaak van weerhouden mij uit te laten over het conflict in het Midden-Oosten.
Daarbij komt dat het mij tegen de borst stuit om, vanuit eigen veiligheid en onbedreigdheid, aan anderen die wèl in hun bestaan bedreigd zijn, anderen met een verleden vol gruwelen en een toekomst vol onzekerheid, wijze lessen uit te delen. Het stuit mij niet alleen tegen de borst, ik vind dat obsceen.
Voor mij is Israel nog altijd de grote uitzondering, waarover ik in laatste aanleg niet koel kan oordelen - ook als ik weet dat wat het doet onrechtvaardig is. Maar als ik dan toch ook hier mijn koelheid probeer te bewaren, dan ben ik geneigd om op de uitzetting van de 415 Palestijnen te reageren met het woord van Talleyrand: ‘Het was erger dan een misdaad: het was een fout.’
Dat overigens een regering als die van Rabin, die, anders dan haar voorganger, uit is op verzoening met de Palestijnen en bereid is daartoe concessies te doen, zo'n fout heeft kunnen begaan, tekent de objectieve dwangpositie waarin ook zij zich bevindt.
NRC Handelsblad van 05-01-1993, pagina 9