Losse eindjes
Een paar losse eindjes vóór het einde van het jaar aaneenknopen.
In de de Volkskrant van 19 december schreef J.J. Lindner over de benoeming van minister Van den Broek tot Europees commissaris: ‘Het is uitermate twijfelachtig of zo'n star, behoudend en kortaangebonden type nu echt de beste man is om Nederland in het Europese bestuur te vertegenwoordigen’.
Maar Lindner zelf wordt nooit moe zelfs de PvdA als een behoudende partij af te schilderen. Het komt mij dus voor dat Van den Broek een voortreffelijke afspiegeling is van het klimaat dat op dit ogenblik in Nederland heerst. Of wij dit klimaat nu zo prettig vinden, is een andere zaak.
Overigens maakt Lindner dezelfde fout als Van den Broek beging toen hij zei dat, als over twee jaar Lubbers kans maakte op het voorzitterschap van de Europese Commissie, het ‘landsbelang’ zou eisen dat hij plaats zou maken voor Lubbers. Een Europese commissaris vertegenwoordigt zijn land van herkomst niet (wordt althans niet geacht dit te doen). Met zo'n benoeming is dus, strikt gesproken, geen landsbelang gemoeid.
Het is, zoals oud-ambassadeur E.J. Korthals Altes in Trouw van 19 december schrijft, ‘een zinnige regel dat de Europese commissarissen zich onafhankelijk van hun eigen land dienen op te stellen’, al wordt die regel ‘lang niet altijd gerespecteerd’. Wil Lindner dat hij niet gerespecteerd wordt?
Tweede los eindje: minister-president Lubbers heeft op 17 december een rede in Amsterdam gehouden, waarvan de kern aldus door Willem Breedveld in Trouw van 19 december wordt samengevat: ‘de politiek verwijt burgers er onvoldoende uitgesproken opvattingen op na te houden, en omgekeerd zijn de burgers geneigd de politiek de schuld te geven van alles wat er fout gaat in de samenleving’.
Die vicieuze cirkel kan, volgens Breedveld, ‘alleen worden doorbroken wanneer de politiek zich wat minder pragmatisch opstelt en de politieke strijd (geen polarisatie) aangaat op basis van heldere, zich van elkaar onderscheidende principiële opvattingen’. Prachtig, maar de moeilijkheid is juist dat de principiële opvattingen zich tegenwoordig zo weinig van elkaar onderscheiden. Vraag dat maar aan Lindner, die de PvdA behoudend vindt.
Ja, er is zelfs eerder sprake van omdraaiing van principiële opvattingen. Zo zijn de generaals tegen militaire interventie in Bosnië en is een progressief als Pronk eerder voor, zoals hij ook al voor militaire interventie in Somalië en Mozambique - en straks waar niet? - is.
Die zelfde omdraaiing van rollen komen we in de Verenigde Staten tegen. Daar zijn het de liberals die, genezen van hun Vietnamtrauma, geneigd zijn het gebruik van militair geweld te overwegen, als het erom gaat hun idealistische doelen te verwezenlijken, terwijl de conservatieven daar eerder huiverig tegenover staan.
Bill Clinton zelf, die straks president wordt, verzette zich twintig jaar geleden hevig tegen de oorlog in Vietnam en deed alle moeite zich aan de militaire dienst aldaar te onttrekken. Nu is hij voorstander van een militanter optreden in Bosnië en heeft de Amerikaanse interventie in Somalië zijn zegen.
Ongetwijfeld heeft Clinton zijn hart op de juiste plaats, maar in buitenlands beleid dat meer door het hart dan door het verstand gedicteerd wordt, iets waar liberals over de hele wereld toe neigen, kent in beginsel zijn grenzen niet en is daarom gevaarlijk. Bovendien zou het moeilijk zijn zo'n interventionistisch beleid te combineren met groter interventionisme op binnenlands gebied, dat de liberals ook voorstaan.
Ook het Interkerkelijk Vredesberaad, dat in 1991 nog zo tegen de interventie in Irak was, behoort nu tot degenen die militaire interventie in ex-Joegoslavië niet bij voorbaat willen uitsluiten. Twee jaar geleden vond het overigens met zijn standpunt minder weerklank bij de bevolking dan het tien jaar tevoren met zijn standpunt inzake de kruisraketten had gedaan.
Wat zou het nu zeggen van de uitspraak die de Tsjechische voormalige dissident Pavel Kohout in Die Zeit van 4 december deed: ‘Brandts knieval (voor het joodse monument in Warschau) en (Helmut) Schmidts dubbelbesluit zijn voor mij onscheidbaar. Het eerste demonstreerde dat men een gemeenschappelijke taal moet vinden; het tweede, dat dit bij verre na niet betekent dat kanonnen eenzijdig in ploegscharen veranderd moeten worden en dat het Kremlin tot verdere agressie aangemoedigd moet worden’.
Die vraag is daarom interessant omdat het IKV zich, na aanvankelijke aarzeling, sterk het lot van de Oosteuropese dissidenten heeft aangetrokken, ja zo sterk dat het vrijwel een vereenzelviging met de dissidenten suggereerde - een vereenzelviging die er (getuige bijvoorbeeld Kohouts uitspraak over het dubbelbesluit, krachtens hetwelk kruisraketten in West-Europa geplaatst zouden worden) aan de kant van de dissidenten niet was.
Overigens wilde Brandts knieval in Warschau eerder de noodzaak van een gemeenschappelijke taal met de joden dan met de Polen demonstreren. De Polen immers - ook de communistische Polen, die toen nog aan de macht waren - hebben zich nooit zoveel van het lot der joden aangetrokken. Ik denk dus niet dat Brandts knieval - hoe onvergetelijk indrukwekkend ook - de ontspanning tussen Oost en West erg heeft gediend, wat Kohout wel suggereert.
NRC Handelsblad van 29-12-1992, pagina 9