Interveniëren of niet?
Toen de Koude Oorlog nog woedde, was Somalië een belangrijke pion in het spel. Eerst was het een satelliet van de Sovjet-Unie, maar toen het met Ethiopië in oorlog raakte, besloot de Sovjet-Unie dat dit laatste land belangrijker was en liet zij Somalië vallen, dat vervolgens zijn heil bij de Verenigde Staten zocht.
Nu heeft het zijn strategische betekenis verloren, en wanneer president Bush nu besloten heeft 30.000 militairen naar dat land te sturen, moeten we hem wel geloven wanneer hij zegt dat dezen een uitsluitend humanitaire missie hebben: te verhinderen dat er nog meer Somaliërs de hongerdood sterven.
Tegen humanitaire missies nu is het hachelijk je stem te verheffen. Je loopt dan de kans in de hoek van de inhumanen geduwd te worden. En toch is er aanleiding genoeg bedenkingen te hebben tegen president Bush' besluit. Het is gemakkelijk 30.000 man ergens naar toe te sturen; het zal minder gemakkelijk zijn ze weer terug te trekken.
In de eerste plaats is Somalië geen land. Dat wil zeggen: het heeft geen regering en dus geen bestuur. Het is daarentegen wel één volk, met één taal en één godsdienst (de islam). Maar het volk is verdeeld, niet eens zozeer in stammen als wel in clans en subclans, die elkaar beoorlogen. Het is een volstrekte chaos.
Militair dit gebied onder controle te krijgen, lijkt niet zo moeilijk. Het is niet bergachtig, zoals Bosnië, of vol oerwouden en moerassen, zoals Vietnam. Toch zijn al die clans zwaarbewapend, met wapens die Somalië achtereenvolgens van de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten en Arabische staten heeft gekregen. Het zal niet gemakkelijk zijn op deze pot met wormen, die bovendien de eigenschap hebben nu eens te verdwijnen en dan weer elders op te duiken, vat te krijgen.
Maar stel dat dit de Verenigde Staten wèl lukt en dat zij zoveel orde weten te scheppen dat althans een min of meer geregelde voedselvoorziening van de bevolking tot stand kan worden gebracht - wat dan? Vroeg of laat - en gedachtig aan het trauma van Vietnam, moeten we aannemen dat het eerder vroeg dan laat zal zijn - zullen de Amerikaanse militairen Somalië weer verlaten.
Dan zullen de clans weer uit hun holen te voorschijn komen en zullen de oorlogen tussen hen opnieuw uitbarsten. En weer zal de bevolking daar het eerste slachtoffer van worden, want het eerste wat de clans zullen doen, is zich meester maken van het ingevoerde voedsel, dat zij, na er voor eigen gebruik het nodige van opzij gezet te hebben, zullen verkopen, teneinde hun wapenarsenalen te kunnen aanvullen.
Dat is een vooruitzicht waar ernstig rekening mee gehouden zal moeten worden, maar dat blijkbaar niet doorslaggevend is geweest in de berekeningen van president Bush. Het is een vooruitzicht dat zelfs de meest progressieven onder ons bijna heimwee doet krijgen naar de tijden van het kolonialisme. Maar kolonialisme, zeker in zo'n godverlaten land als Somalië, is wel het laatste waar de Amerikanen toe bereid zijn.
Het minste wat gezegd kan worden is dat Bush zijn opvolger een nessushemd nalaat, want Clinton komt met de gevolgen te zitten, en één van die gevolgen zal zijn dat de Verenigde Staten, die nu alom geprezen worden voor hun humanitaire missie, straks waarschijnlijk verweten zal worden - overigens door mensen die zelf nauwelijks een poot hebben uitgestoken - de Somaliërs aan de hongerdood over te laten.
In het voormalige Joegoslavië staat het Westen, en in de eerste plaats West-Europa, voor een soortgelijk dilemma. De roep om gewapende interventie wordt steeds luider. Begrijpelijk in het licht van de genocide die de Serviërs openlijk aan het plegen zijn. Bovendien is hier een extra argument, dat in het geval van Somalië niet aanwezig is, namelijk de vrees dat West-Europa straks overspoeld zal worden door Bosnische en andere vluchtelingen.
Dat zo'n interventie een nog veel grotere, moeilijkere en veel meer tijd van voorbereiding vergende operatie zal zijn dan die in Somalië, kan slechts een bijkomend argument zijn, als het politieke en/of humanitaire belang ervan eenmaal vastgesteld is. (Het zou overigens niet de eerste maal zijn indien ook hier de wenselijkheid van een ingrijpen zou moeten wijken voor de technische bezwaren ervan.)
Van principiëler betekenis is de vraag: wordt de plaatselijke bevolking er beter van of keert zich dan de Servische moordzucht in verdubbelde woede tegen haar - voordat de interventie nog enig militair resultaat zal hebben kunnen bereiken? Maar in laatste aanleg is ook deze overweging van secundair belang, als eenmaal het primaire belang - redding van de totale bevolking - vaststaat.
Maar ook hier geldt dat geen operatie begonnen moet worden wanneer de afloop ervan volstrekt onzeker is. Stel dat een militaire interventie in ex-Joegoslavië een succes wordt. Stel dat de interveniërende troepen - hoeveel: dertigduizend, honderdduizend? - erin slagen safe havens, die ook een zekere economische bestaansgrond hebben, te scheppen en te beschermen tegen Servische en andere belagers. Wat dan?
De interveniërende troepen zullen toch niet tot in lengte van dagen in ex-Joegoslavië kunnen blijven? En wanneer zij op zekere dag wegtrekken, dan moet er toch een redelijke kans zijn dat de volken van dit gebied, na alle onderlinge moordpartijen, elkaar niet weer naar de keel vliegen? Is er die garantie, nu de haat tussen hen oneindig groter is geworden? Die garantie is er niet, en daarom zou zo'n interventie, zij het nobel, wel eens volmaakt nutteloos kunnen blijken te zijn.
NRC Handelsblad van 11-12-1992, pagina 9