Hoe na is ons het hemd?
Al vergaat de wereld, Het Capitool, dat anders de actualiteit elke zondag op de voet volgt, zal er zijn vakantie niet voor onderbreken. De weetgierige of angstige kijkers moeten hun heil maar elders zoeken, zoals bij het Duitse Presseclub. Dàt moet tenminste van de Tweede Kamer gezegd worden: dat voorbeeld heeft zij niet gevolgd.
Woensdag is zij - of althans haar desbetreffende commissies - van vakantie teruggekomen om te delibereren over de crisis in ex-Joegoslavië en wat Nederland daaraan (en aan de gevolgen ervan) kan doen. De gevoelens waaraan de grote meerderheid lucht gaf, waren onberispelijk. De ministers werden er bijna door meegesleept.
In deze algehele euforie - als dat het juiste woord is - is het welhaast ongepast de koude douche aan te zetten. Maar toch moet de vraag gesteld worden: waar dient Nederlands bereidheid soldaten naar de brandhaarden te sturen toe, wanneer de grote Europese landen het laten afweten? (Het is waar: Frankrijk heeft er al ruim tweeduizend man zitten en is bereid er nog eens duizend naar toe te sturen, maar dat is, bij lange na, niet voldoende.)
De anticlimax kan overigens ook op een andere manier komen, bijvoorbeeld als weldra zou blijken dat de voedselkonvooien naar Sarajevo en andere plaatsen helemaal geen bescherming nodig hebben, omdat de Serviërs (en de Kroaten) inmiddels al hun doelen in Bosnië bereikt hebben en die konvooien dus rustig kunnen laten passeren. Het Kamerbrede sabelgekletter zou dan op een slag in de lucht neerkomen.
Bij dit alles moet wel bedacht worden dat dit sabelgekletter alleen nog maar de bescherming van konvooien geldt, niet het beteugelen, laat staan afstraffen, van de Servische boosdoener. Als het waar is dat, zoals minister Van den Broek zegt, ‘meneer Milosevic alleen nog met geweld te stoppen is’, is de Kamer net zomin als de rest van Europa tot dàt geweld bereid.
Maar goed, Nederland heeft, bij monde van kabinet en Tweede Kamer, tenminste blijk gegeven van zijn goede bedoelingen, en dat is ook wat waard - zowel tegenover de andere mogendheden als tegenover de eigen publieke opinie, die, in opschudding gebracht door de televisiebeelden van de laatste weken, het gevoel had gekregen: er moet iets gebeuren, het hindert niet wat.
Die televisiebeelden toonden op zich zelf niets nieuws. Aan bombardementen, mensen op de vlucht en uitgemergelde lichamen waren we al sinds jaren gewend. Maar die beelden kwamen dan uit Afrika of Azië. Het nieuwe van die beelden uit Bosnië was dat het hier om blanke mensen ging, mensen die, ook te oordelen naar hun kleding, niet veel van u en mij verschilden. Bovendien kwamen ze uit een land dat velen van ons van vakantie kenden.
Dat was het extra schokkende aan die beelden, en daarom was onze reactie erop, hoe zuiver ook, niet vrij van discriminatie. Objectief gezien is de toestand in Somalië veel erger dan in Bosnië, maar niemand pleit ervoor duizenden Somalische vluchtelingen op te nemen of soldaten naar Somalië te sturen. Onze moraal wordt dus door ex-Joegoslavië op een onverwachte manier op de proef gesteld. Blijkbaar is het hemd dus toch nader dan de rok.
Maar hoe na is ons het hemd? De bereidheid van de Nederlandse bevolking Bosnische vluchtelingen op te nemen, is, in de woorden van staatssecretaris Kosto, ‘hartverwarmend’ (welke lof verdient de Duitse bereidheid dan wel niet?). Maar zal die blijven? Of zullen die vluchtelingen op den duur de vreemdelingenhaat versterken, vooral als zou blijken dat ze tòch niet zo op ons lijken? Ook hier zal onze moraal op de proef worden gesteld.
Natuurlijk is dit geen pleidooi om het toelatingsbeleid stringenter te hanteren of, sterker nog, het Engelse voorbeeld te volgen en vluchtelingen terug te sturen. Ook is het geen pleidooi om Somaliërs en masse toe te laten en eenzelfde sabelgekletter ten aanzien van Somalië (of welke buitenplaats dan ook) te laten horen als ten aanzien van Bosnië.
Het betoog mondt wèl in de conclusie uit dat er geen beleid gevoerd kan worden zonder prioriteiten te stellen en dat die prioriteiten evenzeer door de beschikbare middelen als door de moraal bepaald dienen te worden. Het is niet helemaal zeker dat de Tweede Kamer zich daar woensdag volledig van bewust was.
Nog iets: het is natuurlijk verheugend dat kabinet en Kamer, wat ex-Joegoslavië betreft, op één lijn zitten. Maar dat schept verplichtingen - ook voor de Kamer. Of zullen we het weer beleven dat het kabinet (of een afzonderlijke minister), zoals gebeurd is na ‘zwarte maandag’ 30 september 1991 en na de verbreking van de ontwikkelingssamenwerking door Indonesië, de wind van voren krijgt van de Kamer, omdat het (of hij), hoewel in haar geest handelende, geen succes had?
NRC Handelsblad van 18-08-1992, pagina 7