Borrelpraat en nog iets
‘Gezonde mensen met een goed gevulde maag en een dak boven hun hoofd hebben minder neiging oorlog te voeren.’ Aldus wordt, in Trouw van 1 juli, de sociaal-geograaf prof. dr. J.A. van Ginkel, rector magnificus van de universiteit van Utrecht, geciteerd.
Toen ik dat las, doemden onmiddellijk voor mijn geestesoog de Duitse soldaten op die in de meidagen van 1940 ons land binnenvielen: weldoorvoede, gezonde mannen, en al beweerde Hitler dan wel dat Duitsland Lebensraum nodig had, slecht behuisd waren de meeste Duitsers vóór de oorlog ook niet.
Kortom, de theorie waarin prof. Van Ginkel volgens Trouw ‘de even idealistische als pragmatische opvatting achter zijn nieuwste functie’ - die van lid van de bestuursraad van de Universiteit van de Verenigde Naties - samenvat, lijkt verdacht veel op een van lik-me-vestje. Laten we in goedertierenheid aannemen dat hier niet de sociaal-geograaf, maar de borreltafelaar sprak.
De redenen waarom mensen oorlog voeren, hebben na de tijd der volksverhuizingen zelden meer met honger, misoogsten of overbevolking te maken. Ja, zij die echt hongeren, zijn tot weinig in staat en eerder te vergelijken met het lompenproletariaat, dat Karl Marx als onbruikbaar voor revolutionaire veranderingen beschouwde.
Het zijn, zoals we in het voormalige Joegoslavië, in de voormalige Sovjet-Unie, maar ook in Ierland kunnen zien, veeleer immateriële motieven die mensen tot oorlog en burgeroorlog drijven: nationalisme, godsdienst, ideologie, en door deze drijfveren kunnen arme net zo goed als rijke volken geraakt worden. Wat de laatste betreft, kan tegenover prof. Van Ginkels volkswijsheid met evenveel (of even weinig) recht de theorie gesteld worden: ‘L'appétit vient en mangeant.’
Ach, was het maar zo gemakkelijk! Veel meer kan er over zulke keukenpraat niet gezegd worden, behalve misschien dit: honger, ziekten en dakloosheid zijn natuurlijk vreselijke kwalen, die bestreden moeten worden, maar niet omdat ze oorlogverwekkend zijn.
Veel meer kan er niet over gezegd worden, dus laat mij dit nog wat ruimte om wat te zeggen naar aanleiding van de analyse die André Spoor op 11 juni op deze pagina gaf van de ernstige morele, sociale en politieke crisis waarin de Verenigde Staten zich bevinden. We weten het: verloederde binnensteden, verouderde industrieën en infrastructuur, falend onderwijssysteem, niets ontziend consumentisme en gebrek aan overtuigend leiderschap.
De toestand is nog erger dan Spoor hem schildert. Voeg daaraan toe: politisering van de rechterlijke macht, een sensatiepers die steeds meer de politieke agenda bepaalt (met bijvoorbeeld de vraag of kandidaten al dan niet buitenechtelijke affaires hebben gehad), een Congres dat steeds meer verdienstelijke leden gefrustreerd verlaten.
Vier dagen na Spoors artikel deed het Hooggerechtshof de uitspraak dat de Verenigde Staten gerechtigd zijn een verdachte te ontvoeren uit een ander land (zoals in Mexico gebeurd was), teneinde hem in de VS te berechten - zelfs als de verdachte burger van dat andere land is, zelfs als dat land bezwaren aantekent en zelfs als er een uitleveringsverdrag bestaat tussen dat land en de VS. Hier wordt internationale anarchie gesanctioneerd, wat nog bedenkelijker is dan alle door Spoor opgesomde kwalen.
Merkwaardig genoeg deed het Hooggerechtshof kort daarna twee uitspraken waaruit een andere geest sprak: openbare scholen mogen het ochtendgebed niet verplicht stellen, en het recht van de vrouw op abortus wordt gehandhaafd (zij het met beperkingen). Waaruit weer blijkt dat in de Verenigde Staten het slechtste en het beste samenwonen.
Spoor komt tot de conclusie dat, als het waar is dat Europa niet in staat is zijn problemen, zoals het Joegoslavische, zonder Amerika op te lossen, ‘de Amerikaanse crises ook de onze’ zijn; dat Europa dan het recht heeft ‘diep verontrust (te zijn) over politieke ontwikkelingen in de Verenigde Staten die zo fundamenteel in strijd zijn met de politieke normen in West-Europa’.
Akkoord, maar... wat zijn ‘de politieke normen in West-Europa?’ Waar moeten we dan aan denken? Aan de Franse politieke zeden (Tapie, Léotard), de Duitse (Barschel, Lafontaine), de Belgische (Vanden Boeynants, Cools), de Oostenrijkse (Sinowatz, Waldheim), de Italiaanse (voorbeelden te over)?
Goed, die zijn misschien kattepis vergeleken met de Amerikaanse schandalen. Maar wat de Verenigde Staten te zien geven is niet alleen beter en slechter, maar ook groter dan wat Europa aan goeds en kwaads produceert. Het geeft misschien reden tot diepe verontrusting, maar niet tot zelfgenoegzaamheid.
NRC Handelsblad van 03-07-1992, pagina 7