Democratie is mensenwerk
Wanneer E.P. Wellenstein iets zegt, moeten we onze oren spitsen. Hij is immers niet alleen een intelligent man, maar ook iemand met grote ervaring. In de jaren zeventig werd hij wel, op grond van zijn hoge functie bij de Europese Gemeenschap, de Europese Kissinger genoemd. Dat zegt al genoeg.
In de krant van 25 juni stond een ingezonden brief van zijn hand, waarin hij reageert op iets wat ik twee dagen tevoren in deze rubriek had geschreven. Ik had beweerd dat Europa in Nederland nooit onderwerp is geweest van een volwassen politiek of intellectueel debat.
Waarom niet? ‘De meeste Nederlanders hebben de Europese eenheid aanvaard als iets dat, in algemene zin, goed was maar hen nauwelijks raakte’ en waar je je dus niet over hoefde op te winden of zelfs vragen over hoefde te stellen.
‘Daarom’, zo besloot ik, ‘gaat het niet aan, de politici te verwijten dat zij nagelaten hebben het volk over Europa in te lichten. De politici zijn een weerspiegeling van ons volk’, en dat volk interesseert zich niet voor Europa.
Wellensteins reactie hierop luidde aldus: ‘Als dit een eenvoudige constatering was, zou er niet veel op aan te merken zijn; maar het wordt gebracht als een norm, die de politici van verwijten verschoont. Dat komt neer op een abdicatie van de democratie.’
Een ernstige beschuldiging. Maar ook een gegronde? We zullen zien. Om te beginnen acht Wellenstein - en dat is op zichzelf al interessant - mijn conclusie als constatering juist: het volk is niet geïnteresseerd in Europa, en de politici hebben nagelaten het erover in te lichten.
Waar wij over van mening verschillen is de vraag of het laatste de politici te verwijten valt. Ik vind van niet (of nauwelijks), hij blijkbaar van wèl. Dat is inderdaad een meningsverschil, niet over een feit maar over een norm.
Is er inderdaad sprake van ‘abdicatie van de democratie’ wanneer de politici nalaten het volk in te lichten over zo iets belangrijks als Europa? Ja, - tenminste als de politici niet alleen een vertegenwoordigende, maar ook een opvoedende taak hebben. Idealiter hebben ze die, maar wat is de praktijk?
Mag je het de politici verwijten als ze zich niet erg druk maken over iets dat in het volk nauwelijks lijkt te leven? Ze zouden dan misschien wel slapende honden wakker maken, en dat zou weer tot een averechts effect kunnen leiden, in casu tot het effect dat het volk zich tegen Europa zou keren. Waarom zouden politici die zelf voor Europa zijn, dat doen?
Je kunt ook, de vraag losmakend van het onderwerp Europa, stellen dat van politici niet verwacht kan worden dat zij bij het volk vragen wakker roepen die, hoe belangrijk ook, hun herverkiezing in gevaar zouden kunnen brengen. Het is zelfs denkbaar dat de desbetreffende belangrijke zaak met hun herverkiezing, dus met het niet inlichten van het volk, gediend is.
Is dat dan een abdicatie van de democratie? Misschien. Maar democratie betekent regering door het volk, en je mag van politici niet verwachten dat ze erg ver vooruitlopen, het risico lopend door dat volk niet begrepen en afgestraft te worden. De democratie is heel mooi, maar we moeten haar ook weer niet verheffen tot een heilige, dat wil zeggen: absolute norm. Ook zij is mensenwerk.
Daarom heb ik me ook altijd verzet tegen de steeds weer geponeerde stelling (ik beweer niet dat dit ook de stelling van Wellenstein is) dat, als Europa's eenwording niet opschiet, dit toe te schrijven is aan een gebrek aan politieke wil van de politici. Nee, met die wil valt het over 't algemeen wel mee. Als Europa niet opschiet, dan ligt dat aan hun politieke kunnen: ze kunnen niet verder springen dan hun polsstok lang is. De democratie geeft hun niet altijd die gewenste vrijheid.
Laten we de democratie niet verheerlijken. Iedereen is het erover eens dat, ter beteugeling van de milieuproblemen in de wereld en ter overbrugging van de kloof tussen Noord en Zuid, van onze welvaartsmaatschappijen zelfbeperking, zo niet ascese, gevraagd wordt. Maar zoals de Duitse filosoof-atoomgeleerde Carl Friedrich von Weizsäcker in een interview in Die Zeit (26 juni) zegt: ‘Een democratische ascese heb ik tot dusver niet gezien.’
Zo is het bijna dramatisch dat juist die partijen die het gevoeligst zijn voor de genoemde problemen, het huiverigst zijn de werknemers af te houden van het stellen van hoge looneisen, die, indien ingewilligd, de kloof tussen arm en rijk slechts zouden verbreden en, indirect, het milieu slechts verder zouden vervuilen. En ook dat is democratie.
Het aan Churchill toegeschreven woord dat democratie de slechtste regeringsvorm is, maar dat er geen betere is, is bijna een dooddoener geworden. Niet alleen von Weizsäcker haalt het, bijna onvermijdelijk, aan maar ook, in een ander interview in Die Zeit, de voorzitter van de Republikaner, Schönhuber...
Laat mij daarom eindigen met het aanhalen van wat Gustave Flaubert in 1871 aan George Sand schreef: ‘De droom van de democratie bestaat eruit de proletariër te verheffen tot de domheid van de bourgeois. Die droom is al voor een deel verwezenlijkt.’ Deze waarheid ontkracht overigens het woord van Churchill niet. P.S. Boven Wellensteins ingezonden brief staat, in de krant van 25 juni, een ingezonden brief van drs. J.J. Verboom, medewerker van de Tweede-Kamerfractie van de Staatkundig Gereformeerde Partij. Hij bestrijdt mijn opmerking (23 juni) dat het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) ‘de enige partij is die (...) altijd zeer besliste reserves ten aanzien van Europa heeft gehad’. De SGP en de Reformatorische Politieke Federatie (RPF) zijn het GPV daarin voorgegaan, schrijft hij. Dat is juist. Laat ik dan mijn opmerking in die zin veranderen dat het GPV zijn reserves in moderne vorm weet in te kleden en daardoor relevant weet te maken voor een politieke discussie over Europa.
NRC Handelsblad van 30-06-1992, pagina 7