Een ongelukkig halfjaar
Waarlijk, Nederland heeft het afgelopen halfjaar geen geluk gehad in zijn buitenlandse politiek. Eerst is er de catastrofe van 30 september geweest, toen de grootst mogelijke meerderheid van Nederlands Europese partners de voorstellen van het Nederlandse voorzitterschap voor een Europese Politieke Unie verwierp - een diplomatieke nederlaag zonder weerga.
Toen hebben we het ongelooflijke gestuntel gehad met het Nederlandse bezoek aan Zuid-Afrika, waarvan het einde nog niet in zicht is. Daar tussendoor trad de verkilling in de Grieks-Nederlandse betrekkingen in, zich uitend in een boycot van Nederlandse waren in Griekenland. Ook dit incident lijkt nog niet afgesloten te zijn. En nu de Indonesische klap in het Nederlandse gezicht.
Alleen in het Griekse geval is er, voor zover althans valt na te gaan, geen sprake van onhandigheid of fouten aan Nederlandse kant. Bij zo'n heetgebakerd nationalisme als het Griekse kan iedereen het slachtoffer van zo'n reactie worden. Ook Italië werd door een boycot getroffen, maar daar hoorden we minder van.
In de andere gevallen is er wel degelijk aanleiding de hand in eigen boezem te steken - al is die boezem niet altijd die van de minister van buitenlandse zaken. Zo is de deconfiture van 30 september aan een collectief falen van het Nederlandse bestuur toe te schrijven - waarvoor in laatste aanleg de minister-president verantwoordelijk is.
In het Zuidafrikaanse geval heeft de minister-president daarentegen een zeer actieve rol gespeeld. Nog is het niet helemaal duidelijk waarom hij zo verschrikkelijk graag, vóór alle andere staatslieden der wereld, een bezoek aan dat land wil brengen. Die gretigheid is zeker mede debet aan de onzorgvuldigheid waarmee één en ander, intern en extern, is voorbereid.
Ook wat Indonesië betreft, is de minister van buitenlandse zaken niet de eerstschuldige, al is hij per slot van rekening, omdat het om de betrekkingen met een ander land gaat, wel de eerstverantwoordelijke. Hier wreekt zich de onduidelijke afbakening van bevoegdheden tussen de ministers van buitenlandse zaken en ontwikkelingssamenwerking, die, hoewel (of doordat?) ze op hetzelfde departement zitten, weinig contact met elkaar hebben.
Maar ook als het waar mocht zijn dat minister Pronk tegenover Indonesië minder diplomatiek is opgetreden dan minister Van den Broek wel zou hebben gewild, dan heeft dat, getuige de reacties van parlementaire kant op het Indonesische besluit de Nederlandse hulp niet langer te aanvaarden, Kamerbrede steun.
De kwestie is dat, zoals een hoge ambtenaar zei die op 26 maart in deze krant werd geciteerd, we, in vergelijking met andere landen (die ook een verband leggen tussen het respecteren van mensenrechten en het aangaan van een ontwikkelingsrelatie), ‘zo outspoken zijn’. En dat niet alleen: we vinden die openhartigheid nog mooi ook - ook als zij averechts werkt.
Hoe weinig hebben wij in driehonderd jaar van de Inonesische cultuur en mentaliteit begrepen! ‘Zelden wordt iets direct uitgesproken; voor de communicatie geldt de regel dat men geen antwoorden geven moet die de gesprekspartner kunnen teleurstellen. Ter wille van die regel mag zelfs een qua inhoud onjuiste informatie op de koop toe genomen worden’, schreef een paar jaar geleden een Duitse krant, het boek Javanische Weisheit und Ethik van Franz Magnis-Suseno aanhalend. Dat is wel heel iets anders dan de gebruikelijke Nederlandse methode.
Daar komt nog iets bij. De Indonesiërs hebben over het algemeen hun koloniale verleden op buitengewoon volwassen wijze verwerkt. Van haat of ressentiment jegens Nederland en Nederlanders is geen sprake (vaak tot verbazing, zo niet ontstemming, van sommige Nederlanders die zelf nog zitten met levensgrote schuldgevoelens over dat verleden).
Maar er zijn natuurlijk grenzen aan die Indonesische lankmoedigheid, en die grenzen zijn bereikt wanneer Nederlanders Indonesië gaan kapittelen over schending van mensenrechten. Dàn gaan de Indonesiërs zich de niet zo fraaie praktijken herinneren waaraan de Nederlanders zelf zich in Indonesië schuldig hebben gemaakt. Het zou van een bijna onmenselijke zelfbeheersing getuigen als ze dat dan niet zouden doen.
Met andere woorden: Nederland mag de hele wereld de zedelijke spiegel voorhouden, maar is het laatste land dat dit tegenover Indonesië mag doen. Het mag waar zijn dat de daden waaraan de Indonesiërs ons nu herinneren, in een ver verleden zijn begaan - in een niet zo heel ver verleden overigens, en sommige onder uiteindelijke verantwoordelijkheid van een regering waarin de PvdA vertegenwoordigd was - maar er is nog zoiets als historische verantwoordelijkheid (iets waaraan wij de Duitsers nog bijna dagelijks herinneren).
Welnu, die historische verantwoordelijkheid dwingt ons op z'n minst tot de grootst mogelijke terughoudendheid in onze omgang met Indonesië. Een kwestie van beschaving.
NRC Handelsblad van 31-03-1992, pagina 11