De wrange vruchten van 1942
Wie, twintig jaar en langer geleden, trouw luisteraar was van het zondagochtendprogrammna Weer of geen weer van de VARA (radio), kon vorige week, blij verrast, eindelijk zien hoe de maker ervan, Bert Garthoff, eruit zag (althans: ziet, want hij zal wel een paar jaartjes ouder zijn geworden sinds hij met dit programma stopte).
Maar vorige week trad hij in een andere rol op, namelijk als iemand die zich het einde van Nederlands-Indië - nu net vijftig jaar geleden - herinnerde. Garthoff was de man die op de dag van de capitulatie de uitzendingen van radio Batavia besloot met de bekende woorden: ‘Vaarwel, tot betere tijden’.
Ook Garthoff sprak van de schromelijke onderschatting van de Japanners door de Nederlanders - ook nog na Pearl Harbor: Japanners, dat waren kleine mannetjes met brilletjes op en tennisschoenen aan, die alleen maar dingen konden namaken, en dan nog slecht. De werkelijkheid bleek anders, en die verrassing heeft waarschijnlijk niet in de laatste plaats bijgedragen tot de snelle instorting van het Nederlands-Indische verzet.
Die onderschatting blijkt ook uit kranteberichten uit die dagen. De International Herald Tribune heeft een rubriekje waarin dagelijks berichten staan die honderd, vijfenzeventig en vijftig jaar geleden in de Amerikaanse pers hebben gestaan. Een bericht van 17 maart 1941 (dus negen maanden vóór Pearl Harbor en bijna een jaar vóór de Japanse inval in Indië): ‘Zouden de Japanners proberen hun “nieuwe orde” over de zuidelijke zeeën uit te breiden, dan zullen ze tegen Nederlands-Indische troepen moeten vechten wier oorlogskreet luidt: “Potong kepala!” (Sla hun hoofden af!) en die speciaal geoefend zijn om die kreet in praktijk te brengen. Die troepen worden pas geacht gevechtsklaar te zijn nadat ze hebben getoond dat ze een bananaboom met één klap van de “klewang” kunnen vellen’.
En een bericht uit Bandoeng eind februari 1942 (dus vlak vóór de Japanse landing): ‘Wanneer de Japanners zullen proberen op dit eiland (Java) te landen, zullen ze op de geduchtste versterkingen stuiten die zij ooit hebben aangevallen. Dat is de mening van verslaggevers hier die de oorlogen in China, Malakka en Singapore hebben meegemaakt’.
De verslaggever schrijft dan dat hij over heel Java heeft gereisd: ‘Het is vol van dodelijke hinderlagen, die de Nederlanders twee jaar lang, dag na dag, zorgvuldig hebben aangelegd. De dood schuilt voor de invaller in de laaglanden, in de moerassen en in de rijstvelden, bij iedere weg, bij iedere brug en overal in het oerwoud’.
Helaas, dit fantastische netwerk - als het heeft bestaan, behalve in de fantasie van de verslaggever - heeft niet veel geholpen. Hoe komt dat? Onder andere door die onderschatting van de Japanners, die - zo zei de historica dr. E. Locher-Scholten onlangs op een symposium van de Stichting Maatschappij en Krijgsmacht te Rotterdam - grotendeels de schuld van het Nederlandse gezag was. Immers (en hier citeer ik het verslag in het Nederlands Dagblad van 28 februari): ‘De politieke discussie over Japan als vijand kwam pas in 1940 op gang. Maar ook toen bleef die nog gematigd. Daarvoor was de overheid verantwoordelijk. De overheid was namelijk sinds 1931 van mening dat de rust en orde in de archipel gediend waren met perscensuur. En dat leidde ertoe dat de bevolking weinig tot niets te horen kreeg van wat de Japanners bewoog. De Indische neutraliteit mocht niet in gevaar komen’.
Maar dit was niet de enige factor die de snelle ineenstorting verklaart. De verdediging van Nederlands-Indië - ook van Java - was grotendeels afhankelijk van inheemse militairen; en voor een succesrijke guerrilla, waartoe dat netwerk van hinderlagen waarover die Amerikaanse verslaggever had bericht moest dienen, was steun van de inheemse bevolking nodig. Welnu, die ontbrak, en wat de inheemse militairen betreft: die namen in groten getale de wijk.
Daarover sprak op dat Rotterdamse symposium de historica dr. P.M.H. Groen. Ook zij legde de verantwoordelijkheid voor de deur van het Nederlandse gezag. Dat het ook anders had kunnen lopen - dat een kolonisator inheemsen wel degelijk kon mobiliseren - toonden de Amerikanen op de Filippijnen: ‘De Amerikanen konden inspelen op hun vooroorlogse nationalistische beloften aan de bevolking’. (De Verenigde Staten hadden in 1934 de Philippijnen de onafhankelijkheid voor over tien jaar - dus in 1944 - beloofd.) ‘In het Nederlandse vooroorlogse koloniale beleid was weliswaar sprake van ontvoogding, maar dat werd een kwestie van decennia, zo niet van eeuwen, geacht. En ondertussen werd het Indonesische nationalisme met argusogen gevolgd en vervolgd. Daarvan plukte Nederland in 1942 de wrange vruchten’.
Ook hier volgde ik het verslag in het Nederlands Dagblad, dat evenwel niet vermeldt hoe de ‘zaal vol oud-militairen’ reageerde op de uiteenzettingen van de twee historicae. Het is niet prettig, ook na vijftig jaar, herinnerd te worden aan eigen collectieve falen. Dat geldt overigens niet alleen voor de militairen van toen, maar voor de hele natie.
Dat de jaren na de capitulatie niet tot zelfonderzoek hebben geleid en dat collectieve falen zich na de oorlog zelfs voortgezet heeft, is gebleken in de jaren van de Indonesische kwestie (1945-1949), ja zelfs in de jaren van de kwestie-Nieuw-Guinea (1950-1962). Des te interessanter is de tegenwoordige houding van de Indonesiërs tegenover dat Nederlandse falen.
Op 3 maart citeerde ik hier de woorden die de Indonesische generaal Nasution in een interview in deze krant (29 februari) gesproken had: ‘... als deze grote geopolitieke ruimte niet door mensen als Van Heutsz was verenigd, was er nooit een Indonesië geweest’. Naar aanleiding daarvan belde mij een oude vriend, die jarenlang in het voor- en naoorlogse Indonesië heeft gewerkt, op om het volgende te vertellen: Onlangs had hij bezoek gekregen van een Indonesische vriend, die in Nederland woont. Deze was kort tevoren in Indonesië geweest en had ook Atjeh bezocht. Daar had de gouverneur hem verteld dat hij geld probeerde te verzamelen voor een standbeeld van Van Heutsz, in hetzelfde Atjeh dat hij in het begin van deze eeuw te vuur en te zwaard had onderworpen!
Maar Van Heutsz, over wie wij ons in Nederland eerder schamen - al in 1934 mocht op een monument te zijner ere geen standbeeld, maar slechts een medaillon staan - wordt in Indonesië beschouwd als één der grondleggers van 's lands staatkundige eenheid. Van die Indonesische wijsheid kunnen wij nog iets leren.
NRC Handelsblad van 10-03-1992, pagina 9