Einde van de hoop?
Het is maar goed dat Adriaan van Dis met zijn literair programma op de televisie stopt, want hij gaat steeds meer de moralist uithangen. Zoals hij vorige keer de historicus Wesseling kapittelde omdat die in zijn boek over de verdeling van Afrika de gruwelen van het kolonialisme niet voldoende met afkeurende opmerkingen begeleidt - dat was in de beste Nederlandse domineestraditie.
En dat hult zich in de mantel van ‘Europeaan’! Dat deed hij in een eerdere uitzending, toen hij in een gesprek met een Kroatische schrijfster zijn volledig onbegrip toonde voor nationale gevoelens en, daartoe door haar uitgedaagd, zei dat hij zich Europeaan voelde.
Dat is een volstrekt zinledig begrip. Of zoals de filosoof Cornelis Verhoeven in HP/De Tijd van deze week schrijft: ‘Ik vind de kwalificatie “Europeaan”, die menige ruimdenker zich met ingang van 1991 gaat aanmeten, veel te globaal. Er zijn geen Europeanen - nou vooruit, misschien drie.’
En: ‘Je kunt immers ook zó ruim denken dat het helemaal niet interessant meer is en dat er zelfs helemaal geen sprake meer is van een echt denken, maar alleen van een loos liberaal gebaar dat geen enkel detail raakt.’ Dat is allemaal van toepassing op Van Dis' ‘europeanisme’.
Want ik geef u op een briefje: zodra hij de grens oversteekt, reageert hij als Nederlander. Denkt u nu heus dat hij in Antwerpen of Düsseldorf zich in de eerste plaats Europeaan voelt? Zelfs op de Nederlandse televisie is hij in de eerste plaats Nederlander, getuige zijn gepreek tegen Wesseling (die overigens ook, terwijl hij nog nauwelijks een woord had gezegd, te horen kreeg dat hij hem - Van Dis - niet voortdurend verkeerde dingen in de mond moest leggen).
Nee werkelijk, zijn beste dagen zijn voorbij, en ik zoek maar weer troost bij het Franse literaire programma Caractères, waarin de gespreksleider, Bernard Rapp, de uitgenodigde schrijvers tenminste niet op de morele weegschaal legt (al valt hij hun, naar mijn smaak, wèl te veel in de rede).
Vorige week had hij, onder anderen, de journalist Jean Daniel, hoofdredacteur van Le Nouvel Observateur, te gast, en hoewel deze nu niet direct tot mijn grootste sympathieën behoort - daarvoor ben ik kennelijk te veel Nederlander (of te weinig Europeaan?) - maakte hij toch een opmerking die mij aan het denken heeft gezet.
Hij zei dat het grote verschil tussen de jeugd van een veertig jaar geleden - waartoe hij behoorde - en die van nu is dat de laatste geen hoop meer heeft dat de toekomst beter zal zijn dan het heden. Inderdaad, na de instorting van de grootse toekomstverwachtingen die de -ismen waren, en de terugkeer van de spoken van het verleden als nationalisme en haat jegens het vreemde, is er moed voor nodig die hoop nog te koesteren.
Natuurlijk, de meeste van die toekomstverwachtingen waren illusies - en dan nog vaak misdadige illusies - maar dat neemt niet weg dat zij enkele generaties hebben weten te inspireren. We mogen blij zijn dat, na het fascisme (dat, hoe misdadig in zijn praktijk ook, eveneens een beroep deed op het idealisme van miljoenen), ook het communisme ontmaskerd is als de misleiding die het was. Maar wat nu?
Het is een vraag waar zelfs de oneindig rechtschapener sociaal-democratie mee zit. In Nederland was Den Uyl de laatste die nog bij tallozen de hoop wist te wekken dat het morgen beter zou gaan. Maar nu is de PvdA een ‘bangelijke, introverte, technocratische partij’ geworden, om de auteurs van het zojuist verschenen boek De verloren erfenis te citeren. In Frankrijk en Duitsland is het niet veel beter. Er zijn geen grootse en meeslepende visioenen meer op te roepen.
Gelukkig, zegt de rationalist. Maar bieden cynisme, ontgoocheling en moedeloosheid, die in de plaats van gefrustreerde hoop plegen te komen, dan zo'n veel beter perspectief voor de democratie? Gewoonlijk zijn zij de ingrediënten waaruit de revolutie van het nihilisme ontstaat - met welke naam dat nihilisme zich ook tooien mag.
Maar hoe zat dat dan in de eeuwen die vooraf zijn gegaan aan het tijdperk der -ismen, grofweg vóór de Franse Revolutie? Toen hebben de mensen - althans de grote meerderheid - toch ook geleefd zonder geloof in lendemains qui chantent en dus ook zonder gefrustreerde hoop? Inderdaad, maar de geschiedenis laat zich niet terugdraaien.
Bovendien was het niet zo dat de prerevolutionaire mens zonder hoop leefde. Hij hoopte wel degelijk, maar niet op een betere of rechtvaardigere samenleving. Hij hoopte op het Koninkrijk Gods, dat per definitie niet van deze wereld is. Maar ook dat geloof laat zich niet zo maar terugroepen.
Toch zou het - voor socialisten van de jaren '60 zo verbijsterende - succes van het CDA wel eens mede toe te schrijven zijn aan een rest van hoop op een beter hiernamaals, die de zorgen van alledag minder verabsoluteert dan de seculaire partijen wel moeten doen.
In die zin zou het CDA een sterker bolwerk zijn tegen het nihilisme dan die seculaire partijen, die geen hoop - geen aardse en al helemaal geen hemelse - kunnen bieden. Je kunt het nauwelijks geloven van zo'n gezapige en vaak schijnheilige partij, maar de objectiviteit van de wereldgeschiedenis trekt zich van zulk subjectivisme niets aan.
Ander voorbeeld van subjectivisme versus objectiviteit der geschiedenis: Wij kunnen niet over generaal Van Heutsz spreken zonder tegelijkertijd as over onze hoofden te strooien wegens het optreden van zijn troepen in Atjeh. Maar wat zegt de Indonesische generaal Nasution, die tegen de Nederlanders gevochten heeft, in een interview in deze krant (29 februari)? ‘... als deze grote geopolitieke ruimte niet door mensen als Van Heutsz was verenigd, was er nooit een Indonesië geweest.’ Geen woord over Van Heutsz' gruweldaden. Nasution moet hoognodig door Van Dis uitgenodigd worden om in zijn programma berispt te worden.
NRC Handelsblad van 03-03-1992, pagina 9