Marx, de Gaulle en Bolkestein
Zolang een liberale voorman er opvattingen op na houdt die aan Marx ontleend zouden kunnen zijn, is de doodverklaring van het marxisme voorbarig. Wat heeft de voorzitter van de Tweede-Kamerfractie van de VVD, mr. drs. F. Bolkestein, onlangs, in een toespraak voor het volkenrechtelijk dispuut ‘prof. mr. B.M. Telders’, gezegd? ‘De economie leidt, al het andere volgt.’
Bolkestein zei dit in bewuste tegenspraak tot generaal de Gaulle, aan wie hij de uitspraak ‘L'économie est comme l'intendance, elle suit’ toeschreef. (Overigens heeft de Gaulle, in een interview voor de televisie op 14 december 1965, het vaderschap van die uitspraak uitdrukkelijk ontkend: ‘Je n'ai jamais parlé de “l'Europe des Patries”, c'est comme “L'intendance suit”.’
We zullen hier niet uitmaken wie er gelijk heeft: Marx, Bolkestein of de Gaulle, maar op zich zelf heeft Bolkestein wèl gelijk wanneer hij constateert: ‘De buitenlandse politiek van de Europese Gemeenschap ten aanzien van zeer grote delen van de wereld komt in hoofdzaak neer op handelspolitiek. Dat geldt voor het Westelijk Halfrond, voor Azië en voor Oceanië’.
Verderop in zijn toespraak blijkt dit eigenlijk ook nog voor Afrika te gelden, waar de buitenlandse politiek van de EG voornamelijk op ontwikkelingssamenwerking neerkomt, want haar ‘werkelijke invloed is ook hier beperkt’. En als het op ‘humanitaire interventies’ aankomt, dan ligt hier eerder een taak voor de Verenigde Naties dan voor de EG.
Het Midden-Oosten? Dat ‘vormt geen enkele bedreiging voor de Europese Gemeenschap’. Dus ook hier handen af? Nee, niet helemaal: ‘Wat wij niet kunnen toestaan, is dat het machtsevenwicht in het Midden-Oosten verschuift ten nadele van Israel. Wij kunnen ons dat om emotionele en dus politieke redenen niet veroorloven’.
Die uitspraak verrast enigszins. Immers, nu wordt, in tegenspraak tot de eerder beleden opvatting dat alles uit de economie volgt, het criterium van de politiek, ja van de emotie gehanteerd. Niet dat dit per se verkeerd is, maar het volgt niet logisch uit het voorgaande.
Ook is iemand die zegt dat wij dit of dat niet kunnen toestaan, nauwelijks geloofwaardig wanneer hij er niet bij zegt hoe hij denkt dit ontoelaatbare te verhinderen of ongedaan te maken. Met andere woorden: welke middelen heeft de EG om een machtsverschuiving in het Midden-Oosten tegen te gaan?
Geen enkel. Dat beseft Bolkestein ook heel goed, want hij zegt terecht dat de oorlog tegen Irak zonder de Verenigde Staten niet gevoerd had kunnen worden. De EG is dus, wat het machtsevenwicht in het Midden-Oosten betreft, afhankelijk van de Verenigde Staten.
Maar dat is in Europa zelf ook zo: ‘Voor de Europese veiligheid in militaire zin is en blijft de NAVO essentieel. (...) Een Europese defensie-identiteit klinkt aardig, maar wat betekent zij? (...) Bovendien zou alles wat doet denken aan een Europese zuil binnen de NAVO de isolationistische neigingen in de Verenigde Staten versterken’.
Allemaal heel juist. Bolkesteins analyse van de feitelijke politieke onmacht van de EG is misschien niet overal even logisch, maar over het geheel genomen nuchter en juist. Hij schijnt die feitelijke onmacht ook niet te betreuren, want nergens doet hij haar vergezellen door uitlatingen als: ‘'t Is toch beschamend’ of: ‘Dat moet anders’.
Te meer verbaast dan de plotselinge uitspraak: ‘Het is dringend gewenst dat de Europese Gemeenschap tot een gemeenschappelijke buitenlandse politiek komt’ - en wel, wat de niet-militaire aspecten ervan betreft, met ‘besluitvorming bij eenparigheid van stemmen’.
Het gaat niet om de inhoud van die uitspraak - hoewel je je zou kunnen afvragen of een gemeenschappelijke buitenlandse politiek van Europa de isolationistische neigingen in de Verenigde Staten niet zou versterken en of een buitenlandse politiek waarin met eenparigheid van stemmen besloten zou worden, wel erg slagvaardig zou zijn - maar meer om haar plompverlorenheid: ook zij vloeit niet logisch voort uit wat Bolkestein eerder heeft gezegd.
Bovendien - maar ook dat is meer een kwestie van stijl dan van inhoud - gaat hij hier plotseling over van een in hoofdzaak analytisch verhaal op het uitspreken van wensen. Van een filosofisch geschoold man als Bolkestein valt het een beetje tegen dat ook hij, zoals de meeste Nederlanders, feitelijkheid en wenselijkheid niet scherp uiteenhoudt.
Maar behalve dat die uitspraak niet logisch voortvloeit uit het voorgaande, lijkt zij ook in tegenspraak te zijn met het volgende. Immers, kort daarop zegt Bolkestein: ‘Frankrijk en Spanje stellen geen prijs op verlies van hun volkenrechtelijke identiteit, om van het Verenigd Koninkrijk maar niet te spreken’.
Welnu, als dat zo is - en het is heus niet alleen hun volkenrechtelijke identiteit die die landen hardnekkig wensen te behouden - hoe is dan die dringend gewenste gemeenschappelijke buitenlandse politiek van de EG mogelijk? Beter dan te roepen om zo'n politiek is het te onderzoeken waarom zij tot dusver niet tot stand is gekomen.
Trouwens, zijn alleen die drie genoemde landen de boosdoeners? Ook Nederland zou verlies van zijn identiteit betreuren als de anderen zouden walsen over beginselen of inzichten die ons toevallig heel erg dierbaar zijn (zie het verzet van de Kamer tegen het akkoord van Schengen - weliswaar geen Gemeenschapsbesluit, maar dat doet er hier niet toe).
Met dat al is, ook volgens Bolkesteins criteria, het uitzicht op een slagvaardige Europese buitenlandse politiek pover. Is het toeval dat het niet een Europese minister, zelfs niet Genscher, is die elk ogenblik de voormalige Sovjet-Unie bereist om te voorkomen dat daar de boel nucleair uit de hand loopt - een zaak die Europa nog meer zou moeten aangaan dan Amerika - maar de Amerikaanse minister Baker?
NRC Handelsblad van 28-02-1992, pagina 9