De Japanners van Europa?
Het kan geen toeval zijn wanneer er in één nummer van een krant - in dit geval de Volkskrant van zaterdag 22 februari - vier artikelen verschijnen die min of meer hetzelfde onderwerp behandelen. Daarmee wil ik niet beweren dat de redactie die artikelen om die reden in hetzelfde nummer heeft geplaatst (overigens verspreid over de krant). Ik wil er alleen maar mee zeggen dat er blijkbaar iets in de lucht hangt. Noem het, voor mijn part, de tijdgeest.
Die artikelen hebben alle te maken met de samenleving na de Koude Oorlog of na het tijdperk der ideologieën (wat niet helemaal hetzelfde is, maar op z'n minst in tijd samenvalt). Het is geen wonder dat het grootste artikel van Francis Fukuyama is, die in 1989, toen al duidelijk was dat het communisme verloren had van het ‘liberalisme’, het ‘einde van de geschiedenis’ aankondigde.
Over die stelling is toen (en ook later, met verwijzing naar de Golfoorlog en de oorlog in Joegoslavië) veel gelachen - vooral door mensen die Fukuyama's artikel niet of niet goed gelezen hadden. Want Fukuyama beweerde helemaal niet dat er niets meer gebeuren zou in de wereld; hij stelde alleen maar dat, met de verdwijning van het communisme, het politiek-ideologische discours tot een einde was gekomen.
In een boek dat deze week bij uitgeverij Contact verschijnt, Het einde van de geschiedenis en de laatste mens, waaraan de Volkskrant zaterdag een hoofdstuk ontleende, werkt Fukuyama dat thema nader uit. Op mijn beurt ontleen ik enkele passages aan dat hoofdstuk:
‘...stel je voor dat de wereld, bij wijze van spreken, is “opgevuld” met liberale democratieën, zodat er geen tirannie of onderdrukking meer bestaat die de moeite van het bestrijden waard is. De ervaring leert dat de mensen, als ze niet voor een rechtvaardige zaak kunnen vechten omdat die al door een eerdere generatie gewonnen is, tegen die rechtvaardige zaak zullen vechten.
Ze zullen vechten om het vechten. Ze zullen, met andere woorden, vechten uit verveling, want ze kunnen zich niet voorstellen dat ze in een wereld zonder strijd leven. En als het grootste deel van de wereld waarin ze leven, gekenmerkt wordt door een vredige en welvarende liberale democratie, dan zullen ze tegen die vrede en welvaart vechten en tegen de democratie.’
Langs andere weg komt B. Nooteboom, hoogleraar bedrijfskunde in Groningen, tot een soortgelijke conclusie in de Volkskrant van zaterdag. Hij constateert dat het postmodernisme waarin wij nu leven, ‘staat voor een ontkenning van absolute, universele regels, wetten en waarheden’. Dat heeft zijn aantrekkelijkheden, maar:
‘De negatieve kant ervan is dat het kan afglijden naar een gebrek aan verplichting, met als uitersten: onverschilligheid en ongevoeligheid voor onrecht; naar relativisme, met als uiterste: een overgave aan het recht van de sterkste. Het laten vallen van het streven naar een ultieme waarheid kàn immers leiden tot het te gemakkelijk opgeven van argumentatie, wat kàn leiden tot een overgave aan subjectiviteit.’
Immers: ‘Als gelijk hebben problematisch is, resteert alleen het gelijk krijgen. Als er geen universele waarheid is, dan heeft misschien iedereen gelijk die het krijgen kan, en dan misschien met andere middelen dan argumenten’. Fukuyama zegt het stelliger: ‘Het relativisme, de doctrine die stelt dat alle waarden slechts relatief zijn (...), moet uiteindelijk zowel de democratische als de tolerante waarden wel ondermijnen’.
Nooteboom schrijft aan het postmodernisme de crisis toe waarin zowel liberalisme als sociaal-democratie zich tegenwoordig bevindt. Immers, ‘het postmodernisme heeft van “beginselpolitiek” een laatdunkende term gemaakt. Het is geen wonder dat in het postmodernisme een partij als D66, wier keuzen niet vooraf vastliggen, floreert’.
En de christen-democraten dan? Is het CDA niet ook een beginselpartij? En toch ‘dobbert dat redelijk voorspoedig voort op de baren van de postmoderniteit’. Ja, maar ‘de beginselen van het CDA zijn niet politiek-maatschappelijk (zoals die van PvdA en VVD), maar godsdienstig’. Weliswaar zijn ze in de praktijk nauwelijks meer dan ‘gemakkelijk in het gehoor liggende slogans als rentmeesterschap en zorgzaamheid’, niettemin paart de christen-domocratie ermee ‘postmodern pragmatisme aan een aura van idealen en weet het daardoor vooralsnog een breed publiek aan zich te binden’.
De christen-democratie dus als laatste bolwerk tegen de uiterste consequenties van een postmodern relativisme? Fukuyama: ‘Het maatschappelijk verdrag tussen rationele individuen die hun eigenbelang op het oog hebben, kan niet op zich zelf staan, maar vereist ook nog een geloof in goddelijke beloning en straf’.
En: ‘In een intellectueel klimaat waarin het bijna onmogelijk is nog een geloof aan te hangen wegens de vaste overtuiging dat we open moeten staan voor alle religieuze opvattingen en “waardesystemen” ter wereld, hoeft het ons niet te verbazen dat het gemeenschapsleven in Amerika in verval is geraakt’. Fukuyama spreekt over het gemeenschapsleven in Amerika, maar is het relativisme in Nederland niet nog veel verder doorgedrongen?
Maar voor de wereldgeschiedenis is een crisis in het Amerikaanse gemeenschapsleven van beslissender betekenis dan een in het Nederlandse. Hier komt de Israelische politicoloog Shlomo Aveneri aan het woord (ook alweer in die Volkskrant van zaterdag). Die crisis heeft, zegt hij, ook te maken met de ontdekking dat individualisme en concurrentie, tot dusver beschouwd als de basis van het succes van het Amerikaanse kapitalisme, misschien niet voldoende zijn. Immers, ‘het succes van de Japanse (en Koreaanse) economie wijst erop dat ook een andere combinatie mogelijk is: die van kapitalisme en een hoge mate van collectivisme en solidariteit. Het element van collectivisme en solidariteit heeft ook autoritaire kanten, en dat trekt ook de juistheid van de hypothese over het noodzakelijke verband tussen kapitalisme en democratie in twijfel’.
Ook bij Aveneri dus die onzekerheid over de toekomst van de democratie. Ligt het heil dan in een soort corporatisme, zoals in Japan en Korea? Maar dat hebben we in Nederland al lang, zegt de aan de George Washington Universiteit te Washington werkzame econoom Arjo Klamer (in het vierde artikel in die Volkskrant).
Ja, hun ‘welvaart en stabiliteit hebben Nederlanders voor een deel te danken aan dat verfoeide corporatisme’, waarin ‘met eindeloos gepraat, in een stemming van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, de problemen worden weggemasseerd, eerst met subsidies en vervolgens met sociale voorzieningen voor de slachtoffers en een regionaal industrieel beleid. De oplossing was zo keurig als men van een beschaafde samenleving mag verwachten’.
En dat willen we allemaal op het spel zetten ter wille van een verenigd Europa, waarin er geen sprake is van zo'n saamhorigheidsgevoel? Dat vraagt Klamer zich met verwondering af. Wat hem betreft, blijven we dus liever, zo niet de Chinezen, dan toch de Japanners van Europa. Maar dan toch Japanners zonder de zelfdiscipline en werklust van het echte Japan. Met andere woorden: het Japanse model betaalt zichzelf. Maar het Nederlandse?
NRC Handelsblad van 25-02-1992, pagina 9