Een noodzakelijke luxe
Twee jaar geleden, toen de kaart van Europa al volkomen aan het veranderen was - de Muur was gevallen, de Duitse hereniging stond voor de deur en de Sovjet-Unie was in vrije val - vroeg iemand aan minister Van den Broek wat dit allemaal betekende voor Nederlands positie, die immers veertig jaar geleden gekozen was op grond van volledig andere premissen.
Het antwoord kwam hierop neer: niets aan de hand. Nederland stelt zijn vertrouwen in de Europese Gemeenschap en de Europese Politieke Samenwerking. Dat antwoord was toen al onbevredigend: alsof EG en EPS niet evengoed de gevolgen zouden ondervinden van de aardverschuiving die aan de gang was. Daarin zou, om te beginnen, het overwicht van een herenigd Duitsland zich ongetwijfeld doen voelen.
Nu zijn we twee jaar verder en het naoorlogse systeem is, na de totale ineenstorting van de Sovjet-Unie, nog sterker veranderd dan we begin 1990 konden bevroeden. De vragen die toen aan de minister van buitenlandse zaken werden gesteld, hebben intussen nog meer klem gekregen.
Gelukkkig is in Nederland de discussie over 's lands positie langzamerhand op gang gekomen, hoewel die grotendeels buiten het parlement wordt gevoerd, terwijl er van zo'n discussie in de boezem van het kabinet of die van Buitenlandse Zaken - als die daar gaande is - weinig naar buiten doordringt. We moeten het dus doen met hier en daar een colloquium, hier en daar een bijdrage in de pers.
De laatste bijdrage is die van A.J. Boekestijn, verbonden aan de vakgroep geschiedenis van de Rijksuniversiteit Utrecht, die in Het Parool van 30 januari een artikel publiceerde onder de kop: ‘Machtspolitiek beste keus voor Nederland’. Iedere rechtgeaarde Nederlander schrikt natuurlijk van zo'n kop: machtspolitiek is heel normaal voor het binnenland, maar voor de verhouding tussen staten? De hemel beware ons! Daar willen we zelfs niet aan denken!
Maar laten we ons over deze morele drempel heenzetten en Boekestijns betoog volgen. In de discussie over Nederlands positie in de nieuwe (wan)orde manifesteren zich, zegt hij, twee stromingen. De eerste wil ‘zich nog steeds inzetten voor een supranationaal Europa’, hetzij omdat zij er nog steeds in gelooft, hetzij uit pragmatisme.
Die stroming is echter ‘door het verloop van het Nederlandse voorzitterschap’ - het echec van ‘zwarte maandag’ 30 september - ‘volkomen vastgelopen. Hun ideeën bleken volstrekt onhaalbaar te zijn. In Maastricht is duidelijk gebleken dat de meeste landen niet bereid zijn supranationaliteit ook buiten het terrein van het invoeren van de gemeenschappelijke markt te introduceren’.
Dat is een juiste analyse. Zelfs bondskanselier Kohl, wiens gewicht toch nog wat zwaarder is dan dat van de Nederlandse voorzitter, heeft moeten afzien van zijn luid verkondigde voornemen niet in te stemmen met een Europese Monetaire Unie - dat wil zeggen: uit handen geven van de D-mark - als er geen beslissende voortgang zou worden gemaakt op de weg naar een Europese Politieke Unie.
De gebleken onwil van de meerderheid van Nederlands Europese partners politieke supranationaliteit te aanvaarden, versterkt de argumenten van de tweede stroming in de discussie. Zij constateert ‘dat de bipolaire wereld van de Koude Oorlog in een rap tempo vervangen wordt door een multipolaire wereld’; dat, met andere woorden, de oplossingen die golden in een bipolaire wereld - waaronder het supranationalisme - irrelevant zijn geworden.
Wat betekent dit voor Nederland? Terugkeer tot neutraliteit is volgens Boekestijn onmogelijk. In de eerste plaats bestaat het Europese evenwicht niet meer, dat altijd voorwaarde voor Nederlands neutraliteit is geweest. In de tweede plaats is Nederland lid van de Europese Economische Gemeenschap. ‘Er uitstappen zal ons zeker meer schade doen dan erin blijven.’
In de derde plaats is ‘er in de huidige instabiele situatie aan de Oostflank meer dan ooit behoefte aan slagvaardige internationale samenwerking. Er is maar één organisatie die, hoewel eveneens in grote problemen, nog het krachtigste kan optreden. Dat is niet de CVSE, maar de NAVO. Neutraliteit werkt onder de huidige omstandigheden dus niet, zeggen de aanhangers van deze tweede stroming.’
Dat is waar, hoewel het jongste verleden heeft aangetoond dat een volstrekt aanvaarden van het Amerikaanse leiderschap het hebben van een eigen veiligheidsbeleid in feite overbodig maakt, wat in de praktijk, zij het niet in de vorm, neerkomt op een soort neutraliteit - een neutraliteit binnen een bondgenootschap.
Met die kanttekening kan de conclusie onderschreven worden dat neutraliteit geen optie is. Wat dan, als ‘supranationale droomkastelen’ evenmin een optie opleveren? ‘Ons land zou er beter aan doen maar direct te gaan denken in termen van machtsevenwicht.’
Heel goed, maar ‘hoe zou een Nederlandse machtspoltiek er uitzien? En, veel belangrijker, zou zij werken?’ In de eerste plaats: ‘Duitsland is zo groot en sterk geworden, dat er niet veel te balanceren valt. Ons land kan alleen nog maar hopen dat zijn belangen parallel lopen met die van Duitsland. Dat is helaas niet op alle gebieden het geval’.
Boekestijns betoog lijkt dus uit te lopen op dezelfde conclusie als waartoe ik hier op 21 januari kwam: dat Nederland in feite geen andere optie heeft dan terugval in een soort neutraliteit (die niet wenselijk en ook niet wel mogelijk is) en aanleunen tegen Duitsland (wat ook zijn bezwaren heeft).
Hij kan echter aan die fatale keus ontkomen doordat hij een derde optie ontwaart: we zullen, ‘hoe dan ook, moeten balanceren met de Britten en de Amerikanen’. Ja, dat is wat minister Van den Broek, ondanks zijn obligate Europese geloofsbelijdenissen, in feite altijd doet - en daarom zou zijn heengaan een verlies zijn.
Maar dit balanceren met de Britten en de Amerikanen vooronderstelt een actief meespelen van die twee partners. Hoe lang kunnen we daar nog op rekenen? In het licht van de groeiende naar-binnen-gekeerdheid van de Amerikanen - de Britten doen nauwelijks mee en vormen trouwens geen voldoende tegenwicht meer - is die vraag gerechtvaardigd.
Dat minister Van den Broek, nog afgezien van de hem toegeschreven geringe geneigdheid tot reflectie, zo'n vraag niet wil beantwoorden, is per slot van rekening wel begrijpelijk. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. De luxe openlijk te peinzen over de opties die Nederland resten, is voorbehouden aan historici en commentatoren, die geen politieke verantwoordelijkheid dragen, maar is wèl noodzakelijk.
NRC Handelsblad van 04-02-1992, pagina 9