Een kleine geschiedenis
Als liefhebber van de petite histoire - is dat overigens hetzelfde als microgeschiedenis, waarover ik net een interessant artikel van prof. A.Th. van Deursen heb gelezen, herverschenen in de aan hem aangeboden bundel De eeuw in ons hart? - kan ik het niet laten terug te komen op de beeldhouwer Frits van Hall (1899-1945), over wie ik hier op 19 november schreef.
Aanleiding tot dat artikel was een film over hem die het Humanistisch Verbond twee dagen tevoren op Nederland 3 had uitgezonden, een film die ik niet goed had gevonden, vooral - maar niet alleen - omdat hij de kijker met meer intrigerende vragen dan antwoorden liet zitten.
Het begon al dadelijk met de mededeling dat Van Halls moeder, een vrouw uit de Javaanse adel, haar man (dus zijn vader) uit jaloezie had vermoord. Een belangwekkende mededeling, die echter op geen enkele manier op de persoon van Van Hall werd betrokken, terwijl je toch zou zeggen dat een jongen van twaalf - want zo oud was Van Hall toen het gebeurde - er een flink trauma aan zou hebben overgehouden. Maar nee, die mededeling werd zo maar gedaan, kwam in de lucht te hangen. Het feit was dus in het verhaal (maar misschien niet in Van Halls leven!) irrelevant.
Bij die mededeling had ik overigens al dadelijk een paar vraagtekens gezet. In de eerste plaats: als zijn moeder inderdaad van Javaanse adel was, dan zou het huwelijk van zijn ouders zeer ongebruikelijk zijn geweest, want de Javaanse adel trouwde in 't algemeen niet met Nederlanders - die waren hem veel te min.
In de tweede plaats had ik mij erover verwonderd dat, als mevrouw Van Hall haar man zou hebben vermoord, zij daar dan heel kort voor heeft moeten boeten, want in het Nederland's Patriciaat had ik gevonden dat Van Hall sr. in 1911 was overleden en zijn vrouw in 1916 was hertrouwd.
Intussen heb ik van familieleden vernomen dat die moord inderdaad is gepleegd, en inderdaad uit jaloezie; maar mevrouw Van Hall heeft niet terechtgestaan, want de familie is er met medeweten van Justitie in geslaagd - en hier lopen de versies uiteen - haar hetzij in een inrichting in België opgenomen te krijgen, hetzij in Marseille op de boot naar Indië te zetten - met de boodschap nooit meer naar Nederland terug te keren. Ongetwijfeld een staaltje van klassejustitie, dat in 1911 blijkbaar nog mogelijk was.
Uit dezelfde bronnen vernam ik dat mevrouw Van Hall niet van Javaanse adel was, maar een ‘gewoon Indomeisje’ (maar wel heel mooi). Moeten we dit allemaal weten? Nee, net zomin als de film (die met medewerking van Van Halls dochters en een kleinzoon werd gemaakt) het feit van de moord had hoeven te vermelden. Maar eenmaal vermeld, wekt het natuurlijk nieuwsgierigheid. Wie A zegt moet verwachten dat hem naar B gevraagd wordt.
Wat Van Halls communistische sympathieën betreft, die werden door mijn zegslieden niet erg ernstig genomen (terecht of ten onrechte). Van Halls vrouw, die in de film geïnterviewd werd, was daarentegen, volgens hen, een felle; die geen contact met de ‘kapitalistische’ familie Van Hall wilde hebben. De beeldhouwer zelf echter kwam vaak bij hen over de vloer.
Dit brengt mij op het monument voor generaal Van Heutsz in Amsterdam, dat Van Hall in 1934 heeft gemaakt, nadat andere beeldhouwers geweigerd hadden mee te werken aan dit eerbetoon aan de ‘beul van Atjeh’. In de film werd gezegd dat Van Hall de opdracht weliswaar had aangenomen maar geweigerd had een standbeeld - laat staan een ruiterstandbeeld - van Van Heutsz te maken. Het werd dus een Nederlandse maagd, met daaronder een medaillon met de kop van Van Heutsz.
Die mededeling had mij indertijd al verbaasd. Immers, in de crisisjaren konden kunstenaars niet zo gemakkelijk eisen stellen. Er waren genoeg collega's die maar al te graag bereid waren de opdracht uit te voeren zoals de opdrachtgevers het wensten. Ik meen me dan ook te herinneren dat die Nederlandse maagd niet zozeer een compromis was tussen Van Hall en zijn opdrachtgevers als wel tussen de Amsterdamse gemeenteraad (die rood was) en de opdrachtgevers. (Volgens één van de familieleden was Van Hall juist communist geworden omdat hij dat compromis zo ‘burgerlijk’ vond; hij zou liever een ruiterstandbeeld hebben gemaakt!)
Die Nederlandse maagd zou, zo schreef ik eveneens, ook heel goed in het Derde Rijk of het fascistische Italië hebben gepast. ‘Blijkbaar overheerste in de jaren dertig een stijl die los stond van alle ideologieën.’ De heer A.V.N. van Woerden betwijfelt dat in een ingezonden brief (23 november). In elk geval, zo zegt hij, verketterde de NSB de creatie van Van Hall. Dat is zo, maar dat ontkracht op zich zelf mijn stelling nog niet. Het hangt er, om te beginnen, maar van af waarom ze die creatie verketterde (om het compromis of om de creatie zelf?).
Dat er, ook los van Van Halls creatie, in de jaren dertig overal zich een reactie manifesteerde tegen de Nieuwe Zakelijkheid van daarvóór, lijkt me onbetwistbaar. Ik noemde het Parijse Palais de Chaillot, dat niet zo verschilt van de bouwwerken van Troost en Speer. Het werd voor de Parijse wereldtentoonstelling van 1937 gebouwd, waar de paviljoens van Duitsland en de Sovjet-Unie, als twee druppels water op elkaar lijkend, domineerden. In Nederland is het werk van S. van Ravesteyn kenmerkend voor die reactie.
In de schilderkunst was het de tijd van Toorop (Charley), Schuhmacher, Dick Ket en de magisch-realisten Hynckes, Pyke Koch en Willink, die qua techniek niet zo verschilden van wat er in Duitsland en Italië geproduceerd werd. We kunnen de dominerende kunst van die tijd misschien ook neoclassicistisch noemen. Daarin past Van Halls zeer weinig abstracte Nederlandse maagd uitstekend.
NRC Handelsblad van 29-11-1991, pagina 9