De Europese kous is niet af
The Wall Street Journal, een krant die minder een spreekbuis is van het Amerikaanse establishment dan, bijvoorbeeld, The New York Times en daardoor losser van toon en gedachte is, verbaasde er zich vorige week over dat in Europa een heel continent bezig is nieuwe vorm te krijgen en dat ‘met uitzondering van een paar duizend diplomaten, journalisten en zakenmensen, niemand dat iets schijnt te kunnen schelen’.
Over deze onverschillige houding van het publiek zullen, zo zegt het blad, toekomstige historici zich zeker verwonderen. Blijkbaar beschouwen de burgers de Europese Gemeenschap niet als iets dat van hen is, terwijl intussen hun politieke landschap toch maar dramatisch wordt veranderd. Bovendien gebeurt dit alsof de andere helft van Europa helemaal niet bestaat.
Nee, geef ons dan maar het geruzie over Europa dat we op het ogenblik in Engeland meemaken - hoe weinig verheffend dat oppervlakkig ook lijkt. Het merkwaardige is niet die ruzie in Engeland, maar het feit dat Europa in de andere landen niet het onderwerp van zulke discussies uitmaakt.
De ‘krant van het kapitaal’ heeft gelijk, en dat begint nu hier langzamerhand ook door te dringen. De dag daarna schreef André Roelofs in de Volkskrant - en ik neem niet aan dat The Wall Street Journal hem de ogen geopend heeft - dat de discussie over Europa ‘is beperkt tot een betrekkelijk klein circuit van deskundigen (...). Buitenstaanders worden niet geacht aan de discussie deel te nemen. Dit is een slechte toestand’.
Ook hem is het opgevallen dat dat in Engeland anders is. ‘Natuurlijk grijpen Thatcher en de andere anti-Europeanen alles aan wat zij op hun weg tegenkomen. Maar dat neemt niet weg dat de toekomst van het eigen parlement en de eigen democratie wel degelijk aan de orde zijn’. Hier echter doen we of het ons allemaal eigenlijk niet aangaat.
De socioloog Paul Kapteyn constateert iets soortgelijks in het novembernummer van Socialisme en Democratie: zelfs de nationale parlementariërs lijken onverschillig. ‘Zij lijken de EG te hebben gedelegeerd aan hun Europese collega's’ (bedoeld worden de leden van het Europese Parlement). ‘Hun rol was in ieder geval minimaal bij de recente versnelling van het integratieproces.’
Hoe komt dat? De voorzitter van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer, Thijs Wöltgens, komt in zijn vraaggesprek met Rob Meines in onze krant van 19 november tot eenzelfde conclusie: veel te lang heeft de Kamer gedaan alsof Europa een zaak van specialisten was. (Daar hebben bewindslieden en hun ambtenaren natuurlijk enorm van geprofiteerd.) En:
‘Er waren per fractie drie, vier of vijf mensen die zich met Europa bezighielden. Zij werden beschouwd als de specialisten, net zoals je specialisten had voor onderwijs of financiën. Jarenlang hebben we niet de vraag gesteld welke trein we in beweging hadden gezet en of de koers nog wel juist was.’ Inderdaad, in de jaren vijftig was de keus ten gunste van het supranationalisme gevallen, en daarmee was voor de meesten de Europese kous af.
Die houding zou ons wel eens lelijk kunnen opbreken. André Roelofs wijst op dat gevaar: ‘Het debat over de WAO heeft laten zien wat er kan gebeuren wanneer zonder voorafgaande discussie ingrijpende besluiten worden genomen’ - dat heeft bijna geleid tot de val van het kabinet - ‘maar nu is met Europa hetzelfde aan het gebeuren.’
‘Natuurlijk, de besluiten over Europa zullen sluipender over ons heen komen, maar dat zou er wel eens toe kunnen leiden dat de frustraties nog veel groter blijken. (...) Ondoordachte overdracht van steeds meer bevoegdheden aan anonieme en verre machten in Brussel kan leiden tot vervreemding (...).’
Ik haal deze woorden met des te meer instemming aan omdat ik ongeveer hetzelfde een dag eerder in deze rubriek had betoogd: ‘Kunnen we verwachten dat de structuren die in Maastricht (...) uit de bus zullen komen, door de bevolkingen van Europa als even legitiem en even eigen zullen worden beschouwd als de nationale overheden en parlementen, die al te maken hebben met een grote vervreemding van de kant van die bevolkingen?’
Daarom vindt André Roelofs dat er in Nederland ‘een brede meningsvorming’ moet plaatshebben. Voor Maastricht is dat te laat. Overigens akkoord - op voorwaarde dat die meningsvorming niet gaat lijken op de kunstmatige ‘Brede Maatschappelijke Discussie’ onzaliger nagedachtenis, waarmee eens overheid en parlement hun verantwoordelijkheid voor de toekomst van de kernenergie van zich probeerden af te schuiven.
Ook nu heeft het parlement het erbij laten liggen, zoals Kapteyn en zelfs Wöltgens vaststellen. Zal het na Maastricht wakker worden? Wöltgens vindt dat ‘er buitengewoon weinig reden is om te streven naar zoiets als een gemeenschappelijk Europees sociaal stelsel’. Betekent dit dat hij zijn fractie zal adviseren tegen te stemmen, als dit ideaal van zijn partijgenoot Delors ooit in enigerlei vorm aan de Kamer zou worden voorgelegd?
Ook Wöltgens vindt dat ‘in de publieke discussie nog steeds niet de vraag aan de orde is gekomen wat de verlies- en winstrekening voor Nederland is in een gecommunautariseerd Europa’. Waarom bindt hij de kat de bel niet aan? The Wall Street Journal zou hem toejuichen.
Op een ander punt zijn beiden het ook eens. De Amerikaanse krant verbaast zich erover dat de toekomst van Oost-Europa afwezig is in de discussie over Maastricht. Wöltgens: ‘Ik hoop dat historici in het jaar 2020’ - ook hij komt met de historici van de toekomst aanzetten! - ‘niet hoeven te zeggen: hoe is het mogelijk dat de top van Maastricht zich heeft beziggehouden met al die procedurele afspraken, terwijl intussen in Polen, Tsjechoslowakije en Hongarije autoritaire systemen of populistische dictaturen terugkeerden (...) doordat ze niet geïntegreerd waren in de democratische Europese wereld’. Ook die uitspraak schept verplichtingen.
NRC Handelsblad van 22-11-1991, pagina 9