Het Europa der provincies
Minister-president Den Uyl placht hoog op te geven van het aanzien dat Nederland in zijn regeringsperiode zou hebben verworven in de wereld.
Bij nader toezien bleek hij daarmee de Derde Wereld te bedoelen. Nu, voor dàt aanzien kocht Nederland niet veel.
De minister van buitenlandse zaken in het volgend kabinet, Van der Klaauw, sloeg zich eens op de borst omdat onder hem Nederlands buitenlandse politiek haar betrouwbaarheid zou hebben herkregen. (Dat was niet aardig tegenover zijn voorganger, Van der Stoel. Hij heeft er dan ook zijn excuses voor aangeboden.)
Maar de huidige voorzitter van de CDA-fractie in de Tweede Kamer, Brinkman slaat alles. Dinsdag zei hij, tijdens de algemene beschouwingen, dat ‘Nederland terug is op de wereldkaart en mede onder aanvoering van Lubbers en Van den Broek nieuw aanzien in het buitenland heeft verworven’.
En dat een week nadat Nederland door tien van zijn elf Europese partners openlijk gedesavoueerd was en daarmee zijn grootste diplomatieke nederlaag sinds Nieuw-Guinea (1962) had geleden, en twee dagen nadat zijn Franse en Duitse collega's Van den Broek in eigen huis openlijk hadden geschoffeerd door hem in feite het Europese voorzitterschap te ontnemen!
De Kamer honoreerde Brinkmans gesnork dan ook met hoongelach. Maar het is eerder om te huilen dan om te lachen dat de fractieleider van Nederlands grootste partij en gedoodverfde aanstaande premier blijk geeft te leven in een internationale droomwereld.
Of zou hij het misschien ironisch bedoeld hebben? (In zijn rede heeft hij meer pogingen gedaan leuk te zijn, zozeer dat Willem Breedveld in Trouw schreef: ‘Brinkman opereert te springerig om echt serieus te worden genomen’). Maar hier valt te vrezen dat hij het inderdaad serieus bedoelde.
Immers, in onze krant van dinsdag had hij zich, in een interview met Cees Banning en Derk-Jan Eppink, ook al zo merkwaardig uitgelaten. Gevraagd naar zijn reactie op Nederlands verse diplomatieke vernedering, zei hij (‘geïrriteerd’, zoals de interviewers schrijven): Minister Van den Broek ‘zou eens onder een goed glas een goed gesprek moeten voeren met zijn buitenlandse collega's. Ik denk dat een goede sfeer in dit soort besprekingen belangrijk, misschien doorslaggevend is. (...) Ik denk dat je een goede vertrouwensrelatie moet maken. De conferentietafel moet geen hanenmat worden. Het komt allemaal aan op de wil van het moment.’
Maar is het alleen een kwestie van goede wil en goede sfeer?
Vertegenwoordigen ministers geen belangen? Ach wat, ‘alle landen hebben belangen. Wij willen ook graag vrachtauto's en tomaten verkopen.’ De wereldpolitiek teruggebracht tot het niveau van de gemeenteraadspolitiek van een dorp op de Zuidhollandse eilanden of van het CDA.
Heus, de ministers van buitenlandse zaken drinken nu al menig goed glas, en tussen sommigen hunner laat de persoonlijke verhouding niets te wensen over. Maar ze vertegenwoordigen meer dan zichzelf. Ze vertegenwoordigen een heel land - met zijn belangen, met zijn meestal weerbarstige binnenlandse situatie, met zijn ambities, met zijn zelfbeeld.
Wij hebben nergens gelezen dat de sfeer op de conferentie in Haarzuilens slecht was, maar dat heeft de heren Genscher en Dumas niet verhinderd om, zodra de conferentie afgelopen was, hun collega Van den Broek de nek om te draaien. Dit uitsluitend toe te schrijven aan een slechte sfeer of een slechte verhouding tussen de betrokkenen, is uiterst naïef.
Natuurlijk waren er voor Genscher en Dumas veel grotere belangen in het geding. Anders zouden zelfs zij niet de in de diplomatie zeer ongewone stap hebben gedaan de minister van een bevriend land zo openlijk te kakken te zetten. Misschien heeft de eilandbewoner Brinkman er moeite mee die belangen serieus te nemen, maar daarom bestaan ze nog wel.
Een man als Dumas doet, na een goed gesprek en een paar glazen, geen water in de wijn van wat hij beschouwt als Frankrijks wezenlijke belangen. Bij Genscher idem dito. Overigens speelt bij hem ook de gedachte aan zijn eigen positie (of die van zijn partij) in de Duitse politiek altijd mee. (Daar zou Brinkman begrip voor moeten hebben.) En zo is het met vrijwel iedere bewindsman van ieder land.
Daarmee wil niet gezegd zijn dat informele, ongedwongen bijeenkomsten niet hun nut kunnen hebben. Er is alles voor te zeggen dat de bewindslieden elkaar en elkaars moeilijkheden met eigen achterban of publieke opinie leren kennen en begrijpen. Maar dat begrip zal, hoe groot ook, nooit doorslaggevend zijn. Doorslaggevend is het belang van het eigen land of de politieke positie van de bewindsman in eigen land (voor velen is het ene identiek met het andere).
Ja, als nationale belangen teruggebracht zouden kunnen worden tot vrachtauto's en tomaten, dan zou het gemakkelijk zijn. Dan zouden in beginsel de belangen van de een tegen die van de ander afgestreept kunnen worden en zou aldus een resultaat bereikt kunnen worden. Maar het gaat meestal om minder kwantificeerbare, minder materiële belangen (daar zou een CDA'er begrip voor moeten hebben), zoals daar zijn 's lands eer - voor Nederlanders een belachelijk begrip, maar voor anderen niet -, veiligheid, identiteit.
Je houdt je hart vast als Brinkman ooit in de schoenen van Lubbers zou komen te staan. Nederland zou dan vertegenwoordigd worden door iemand die denkt dat de buitenlandse politiek gaat over vrachtauto's en tomaten, en die de wereld beoordeelt naar de maatstaven van de Nederlandse provincie. Dan zouden we niet De Gaulle's Europa der staten krijgen - waar we nu op lijken af te stevenen -, maar het Europa der provincies.
NRC Handelsblad van 11-10-1991, pagina 9