Erger dan een verkeersongeluk
Een accident de parcours noemde staatssecretaris Dankert, in een vraaggesprek met de Volkskrant (5 oktober), de verwerping van het Nederlandse plan voor een Europese politieke unie door de grootst mogelijke meerderheid van Nederlands partners in de Europese Gemeenschap.
Waarom deze Franse uitdrukking gebruikt voor wat in het Nederlands gewoon verkeersongeluk of tegenvaller heet? Is het arrogantie of nonchalance? Maar de uitdrukking is nog om een andere reden ongelukkig: zo noemde de Franse premier Michel Debré in 1968 de inval van het Warschaupact in Tsjechoslowakije, die een eind maakte aan De Gaulle's droom over een Midden-Europa dat onafhankelijker ten opzichte van Moskou zou zijn.
Het zou nog 21 jaar duren alvorens die droom werkelijkheid werd. Zal het even lang duren voordat de Europese politieke unie tot stand is gekomen? Wie in deze tijdsspannen denkt, mag van een verkeersongeluk spreken. Maar wat door een historicus een tegenvaller genoemd kan worden, kan voor een politicus, die met kortere termijnen moet werken, fataal zijn (overigens kan ook een verkeersongeluk fataal zijn).
Hoe het ook zij - wat de verwerping van het Nederlandse plan ook voor de eenheid van Europa moge betekenen, voor Nederland zelf betekende zij een ernstig verlies aan internationale invloed en prestige. Naar die maatstaf gemeten, is Dankerts kwalificatie bepaald een bagatellisering, zo niet een aanwijzing dat hij de ernst van de situatie vrijdag - de dag waarop het vraaggesprek plaatsvond - onderschatte.
Doet hij dit nog, nu Frankrijk en Duitsland - gasten van minister Van den Broek! - op de schade die Nederland (grotendeels door zichzelf) was toegebracht, de belediging gestapeld hebben hem in feite het voorzitterschap van de Europese Gemeenschap te ontnemen door, zonder hem daarin te kennen, de anderen voor een conferentie over de politieke unie in Parijs uit te nodigen?
Daarmee is bereikt wat de Nederlandse buitenlandse politiek altijd, sinds zij bestaat, met man en macht heeft proberen te verhinderen, namelijk dat de groten in onderonsjes de dienst in Europa gaan uitmaken. Die politiek is alleen al om die reden een ernstige crisis terechtgekomen.
Of dit nu het gevolg is van eigen taxatiefouten dan wel doordat de anderen zich anders gedragen hebben dan Nederland het recht meende te hebben aan te nemen, is op dit ogenblik van secundair belang. In een internationale crisis - en daar bevindt Nederland zich nu in - komt het erop aan, het gezag van de eigen diplomatie niet nog verder te ondermijnen door, zoals het Engelse spreekwoord zegt, te huilen over gemorste melk. Die verantwoording kan (ja, moet) later, wanneer de rust wat is weergekeerd, komen.
Nu gaat het om de toekomst, en die dient zich vandaag al aan met de vraag of Nederland, dat blijkbaar niet met zoveel woorden is uitgenodigd, naar die conferentie in Parijs, die voor vrijdag is geprogrammeerd, moet gaan. Het Tweede-Kamerlid voor de PvdA Van Traa vindt van wel, maar hoe rijmt hij dit met het nationale zelfrespect, waar hij in de krant van gisteren zulke behartigenswaardige dingen over schreef?
Wat de iets verdere toekomst betreft, schrijft Van Traa: ‘Wil het met het Nederlands voorzitterschap nog enigszins goed komen, dan zal de regering voor de definitie van Europees veiligheidsbeleid moeten koersen op Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje.’
Zelfs degeen die geneigd zou zijn het hiermee eens te zijn, zal zich toch afvragen hoe dat moet, nu Italië samen met Engeland een Europees veiligheidsbeleid heeft uitgestippeld waar de Fransen razend over zijn. Overigens zijn Frankrijk en Duitsland het ook onderling allerminst eens over de grondslagen van een veiligheidsbeleid, getuige de verschillende wijze waarop ze gereageerd hebben op president Bush' ontwapeningsbesluiten - om niet te spreken van de op Duits grondgebied gerichte raketten die president Mitterrand niet wil afschaffen.
Kortom, op dit gebied is - en nu niet door Nederlands toedoen - zelfs een begin van eenheid ver te zoeken. In dit licht is het voor Nederland raadzaam een zo afwachtend mogelijke houding aan te nemen als in overeenstemming is met het voorzitterschap. Trouwens, de Europese partners zouden, na de afgang die ze het Nederlandse plan vorige week bereid hebben, niets anders accepteren.
Op nog langere termijn doet de Nederlandse politiek - dat wil zeggen: kabinet en parlement - er goed aan zich vertrouwd te maken met de gedachte dat, als er op het gebied van de buitenlandse en veiligheidspolitiek ooit nog sprake zal zijn van Europese constructies, dit intergouvernementele, en niet federale, zullen zijn. Van Traa stemt, blijkens zijn artikel van gisteren, al in met die gedachte; en de liberale leider Bolkestein heeft zaterdag, in een rede voor het congres van zijn partij, gepleit voor een Europese statenbond, in plaats van een bondsstaat.
Het is nog helemaal geen uitgemaakte zaak (hoewel het jarenlang een axioma van de Nederlandse politiek is geweest) dat Nederlands belangen beter gediend zijn met een federale dan met een intergouvernementele aanpak. Maar dat is een discussie die ook later kan - maar dan ook moet - worden gevoerd. Voorlopig is het verstandig zich te houden aan het - deze keer Franse - spreekwoord: het betere is de vijand van het goede.
NRC Handelsblad van 08-10-1991, pagina 9