Het ironieteken en andere zaken
Een paar maanden geleden woedde er in de kolommen van Vrij Nederland een discussie over het ironieteken; of, beter, over de vraag wie het eerst had gesuggereerd dat er eigenlijk, naar analogie van het vraag- en het uitroepteken, een ironieteken moest bestaan.
Volgens mij was dat mr. G.G. van der Hoeven, tot 1936 hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, die - zo hadden mij destijds redacteuren verteld die nog onder hem gediend hadden - die redacteuren placht te zeggen dat, zolang het ironieteken niet uitgevonden was, ze geen ironie in hun tekst mochten stoppen: de meeste lezers zouden letterlijk nemen wat er stond.
Nu lees ik in het zojuist verschenen Traité de la ponctuation française van Jacques Drillon (Gallimard) - evenzeer aanbevolen als het veel dunnere Mind the stop: a brief guide to punctuation van G.V. Carey (Cambridge University Press, 2de druk 1960) - dat het ironieteken meermalen uitgevonden is, het eerst door Alcanter de Brahm (1868-1942) in zijn L'ostensoire des ironies (1899). Hij gebruikt er een omgekeerd vraagteken voor.
Maar, zegt Drillon, ‘gelukkig zijn er nog mensen die vinden dat de ironie in de zin ligt, niet in het teken waarmee hij eindigt.’
Dit geeft mij gelegenheid een paar andere taalkundige en daaraan verwante kwesties op te ruimen die waren blijven liggen toen ik - nu alweer bijna twee weken geleden - met vakantie ging. Ik begin met een paar fouten die ikzelf maakte:
‘Voordat de verhouding tussen de Unie en de republieken (en dan vooral Rusland) niet duidelijk vastligt, heeft andere dan humanitaire hulp geen zin.’ Hier heb ik zolang en voordat door elkaar gehaald. Het moet zijn òf: zolang de verhouding niet vastligt...; òf: voordat de verhouding vastligt...
En: ‘Tijdens één van zijn huis-aan-huiscampagnes werd hij opengedaan door een mevrouw...’ Hij werd niet opengedaan, maar hem werd (de deur) opengedaan.
De vraag of er een bijvoeglijk naamwoord provinciaals mag bestaan, blijft, wonderlijk genoeg, de pennen in beweging houden. Van Dale geeft het niet (wèl als zelfstandig naamwoord). In mijn taalstuk van 3 september was ik tot de conclusie gekomen dat het wel kon. Immers, als boers een geoorloofde afleiding is van boer, waarom zou provinciaals als afleiding van het zelfstandig naamwoord provinciaal niet mogen?
Nu, ik heb het geweten. Er blijken evenveel tegen- als voorstanders van provinciaals als bijvoeglijk naamwoord te zijn. Een van de eersten schrijft: ‘Als men woordvorming door middel van analogie aannemelijk wil maken, dient de analogie niet te berusten op verwante betekenis (boer-s... provinciaal-s), maar op verwante woordvormen (kardinaal-provinciaal). Het achtervoegsel -aal, van Latijns-Franse oorsprong, verdraagt die -s(e) in het bijvoeglijk naamwoord eigenlijk niet.’
Ik geef het op. Laten de taalkundigen erover beslissen. Het vervelende is echter dat ook zij het niet met elkaar eens zijn.
Interessante lectuur leveren de overlijdensadvertenties, vooral die in Trouw. Dat komt doordat in advertenties in die krant vaak drie partijen worden genoemd: behalve de overledene en zijn-haar nabestaanden, ook nog God of de He(e)r(e). Dat veroorzaakt moeilijkheden. Taalkundige welteverstaan (of eigenlijk niet eens zozeer taalkundige alswel redekundige, want taalkundig klopt het meestal wel). Enkele voorbeelden: ‘Moegestreden, omringd door zijn vrouw en kinderen, nam de Here tot Zich onze...’ Dat de Here moegestreden was kan ik me voorstellen, maar dat hij vrouw en kinderen had, is nieuw voor mij.
‘Verlost van haar pijn en moeite heeft de Heere thuisgehaald onze...’ 't Kàn natuurlijk...
‘Bedroefd, maar dankbaar voor hetgeen hij voor ons heeft betekend is uit ons midden heengegaan onze...’
‘In het vaste geloof in zijn Heer en met verdriet om zijn heengaan hebben wij afscheid genomen van onze...’ Een twijfelgeval, maar vermoedelijk is met het ‘vaste geloof’ niet dat van de nabestaanden, maar dat van de overledene bedoeld.
‘Na ruim tien jaar liefdevol verzorgd te zijn geweest in het bejaardenhuis X heeft God tot Zich genomen onze...’
‘Dankbaar voor het vele goede dat zij in haar leven heeft mogen geven en ontvangen, nam de Heere tot Zich onze...’
‘Met grote bewondering voor de moed waarmee hij zijn ernstige ziekte bestreden heeft, is overleden...’
En dan constructies die heel veel voorkomen, maar waarvan ik mij afvraag of zij wel kunnen:
‘Na een bewogen leven heeft de Heere tot Zich genomen...’
‘Na een leven vol zorg en toewijding geven wij u kennis dat van ons is heengegaan onze...’
‘Na een geduldig gedragen lijden heeft de Here thuisgehaald onze...’
‘In volle vrede en in de zekerheid van haar geloof heeft de Here tot Zich genomen onze...’
‘Na een laatste, moeilijke levensfase heeft de Here zich ontfermd over onze...’
‘God riep tot Zich, op de leeftijd van 74 jaar, Zijn dienstknecht, onze...’
‘In vol vertrouwen op zijn Heer en Heiland heeft God tot Zich genomen onze...’
‘Na een welbesteed leven aan zijn gezin en aan de samenleving heeft de Here tot Zich genomen onze...’
Uit andere overlijdensadvertenties (niet in Trouw):
‘Na een druk, maar zeker geen saai leven is overleden onze...’ Waarom maar?
‘Door een noodlottig ongeval hebben wij afscheid moeten nemen van onze...’ Het noodlottig ongeval is niet zozeer dwingende oorzaak van het afscheid als wel van het overlijden (waardoor het ongeval vanzelfsprekend noodlottig is geworden; dit adjectief is dus eigenlijk overbodig).
‘Geschokt bereikte ons het bericht dat plotseling is overleden...’
‘Geschokt en diep bedroefd zijn we wat jou is overkomen...’
‘Tot ons aller verbijstering moeten wij u mededelen dat is overleden onze...’ Niet onze mededeling, maar het overlijden strekte tot onze verbijstering.
‘Sprakeloos hebben wij kennisgenomen van het overlijden van...’ De sprakeloosheid kwam pas na het kennisnemen.
‘Na een lange ziekte is, moegestreden maar toch nog onverwacht, overleden onze...’ Moegestreden slaat op de overledene, onverwacht op het overlijden.
‘Na elkaar jaren te hebben begeleid en gestimuleerd, is er een einde gekomen aan het leven van onze...’
NRC Handelsblad van 01-10-1991, pagina 9