Nederland en de revolutie
Riga, hoofdstad van Letland, gold tussen de twee wereldoorlogen als luisterpost, van waaruit de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie waargenomen werden. De Verenigde Staten, die pas in 1933 diplomatieke betrekkingen met Moskou zouden aangaan, stuurden er hun beste jonge diplomaten naar toe. Eén hunner was George Kennan, de latere auctor intellectualis van de politiek van containment, die bijna een halve eeuw lang het - succesrijke! - beleid van het Westen tegenover het Oosten zou worden.
Ook Nederland had in die jaren geen diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie. Maar het had blijkbaar ook geen behoefte aan een luisterpost in het randgebied. Onze gezant in Denemarken deed tevens de Baltische landen. Pas in 1939 vond de Nederlandse regering het nodig daar direct vertegenwoordigd te zijn. Zij stuurde een gezant naar Riga, die ook Estland en Litouwen onder zich had. Lang heeft Den Haag niet van zijn rapportage kunnen profiteren, want in 1940 annexeerde de Sovjet-Unie die drie landen.
Nu zij, na vijftig jaar, hun onafhankelijkheid hebben herwonnen, wil minister Van den Broek de draad van vóór 1939 weer opnemen: de diplomatieke betrekkingen met die drie landen te laten verzorgen door één of meer van onze Scandinavische ambassades. Inderdaad is Riga, nu Nederland een ambassade in Moskou heeft, geen luisterpost meer. Maar het argument dat Van den Broek bezigt, luidt: geen geld.
Daartegen nu is vorige week in de Tweede Kamer kamerbreed verzet aangetekend: Nederland moest zich direct in de Baltische landen vertegenwoordigen, liefst door drie ambassadeurs. Waar het geld vandaan moest komen - dat was niet de zorg van de Kamer; dat probleempje moest de minister zelf maar oplossen. Begrijpelijk dat Van den Broek niet veel boodschap aan zo'n aanbeveling had.
Was dit niet een mooie gelegenheid voor de Kamer geweest om zelf een paar prioriteiten te suggereren, bijvoorbeeld: laten we een paar van onze ambassades in Afrika opheffen en, daarvoor in de plaats, die gewenste ambassade(s) in de Baltische landen vestigen? Per slot van rekening heeft Nederland meer gemeen met de Baltische landen dan met, zeg, Burkina Fasso of Mozambique.
Maar ja, dan zou de Kamer de heilige koe van de ontwikkelingssamenwerking (want die ambassades in die Afrikaanse landen vinden daar hun enige bestaansreden in) moeten aanpakken, en dat doet de Kamer liever niet. Nog nooit heeft zij gedebatteerd over de vraag of ontwikkelingssamenwerking geïntegreerd deel is van het buitenlands beleid en, zo ja, hoe zich dat dan als zodanig moet manifesteren. Zij heeft steeds toegelaten dat - in één ministerie en in één memorie van toelichting! - twee soorten beleid werden gevoerd of verdedigd, die vaak niets met elkaar te maken leken te hebben, zo zij al niet tegenstrijdig aan elkaar waren.
Vorige week zou ook een mooie gelegenheid voor de Kamer zijn geweest om niet alleen Van den Broek te kapittelen over zijn soms langzame reacties op de revolutionaire ontwikkelingen van de laatste weken - waarvoor hij het boetekleed aantrok, maar ook eens na te gaan wat die revolutionaire ontwikkeling voor Nederland en zijn buitenlands beleid betekenen.
Nu, met de Sovjet-Unie als centraal geleide supermogendheid, ook het gevaar van een grote, gecoördineerde aanval uit het Oosten is verdwenen, wat is de rol van de NAVO geworden? Als zij nog een reden van bestaan heeft, dan toch zeker een heel andere dan zij sinds 1949 had. Geen woord hierover in de Kamer.
De Europese Gemeenschap, die andere pijler van Nederlands buitenlands beleid, ondervindt - eveneens als gevolg van die revolutionaire ontwikkelingen - steeds meer de kracht van middelpuntvliedende krachten. Anders gezegd: Frankrijk en Duitsland, zonder wier eenheid geen Europese eenheid mogelijk is, reageren verschillend op die ontwikkelingen. Wat is de plaats van Nederland in die breder wordende kloof? Geen woord.
Moet Nederland, met Frankrijk, vrezen voor een hegemoniale positie van Duitsland in het nieuwe Europa en daarom ernaar streven van de Gemeenschap een gesloten fort te maken, waarin Duitsland nog enigszins gebonden is? Of moet het, met Duitsland (maar deels om andere redenen) uitbreiding van de Gemeenschap wensen, teneinde de chaos in het oostelijk deel, zo niet te voorkomen, dan toch enigszins in te tomen? Dàt zijn sommige van de vragen waarvoor wij staan.
Het is begrijpelijk dat minister Van den Broek, die als voorzitter van de Europese Gemeenschap op het ogenblik andere dingen aan zijn hoofd heeft en in die functie toch al een zekere terughoudendheid moet betrachten, daar nauwelijks toe komt (als hij überhaupt al geneigd is tot reflectie over zaken die het dagelijkse handwerk te buiten gaan). We moeten hem er daarom tot 1 januari (wanneer het voorzitterschap afloopt) niet te hard over vallen dat hij niet het initiatief neemt voor zo'n discussie.
Maar zou het initiatief daartoe dan niet uit de Kamer kunnen komen? Zou niet, om te beginnen, een kleine groep Kamerleden informeel bijeen kunnen komen om, los van partijbindingen, te discuteren over Nederlands toekomst in een veranderd Europa, zodat ze over een halfjaar, goed voorbereid en niet noodzakelijkerwijs eenstemmig, de minister een openbare discussie daarover kunnen ontlokken. Ik denk aan mensen als Wöltgens en Van Traa (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Bolkestein (VVD) en Van Mierlo (D66).
Die keuze is niet gebaseerd op hun positie binnen partij of fractie, maar op hun intellectuele gaven en kennis van zaken. Ik weet wel dat het één niet altijd te scheiden is van het andere en dat ook sommigen van de genoemde Kamerleden - vooral die van de PvdA - op het ogenblik wel andere dingen aan het hoofd hebben, maar in beginsel moeten zelfs politici van verschillende partijen over zaken van landsbelang kunnen discuteren zonder de - in de openbaarheid altijd bestaande - behoefte elkaar vliegen af te vangen.
Nederland is misschien te klein voor wat in grotere landen wel genoemd wordt de Grand Debate, de eens in de zovele decennia nodige nationale gedachtenwisseling over 's lands toekomst. Niettemin bestaat Nederland en heeft het, klein als het is (niet zó klein overigens), belangen en inzichten te verdedigen. Het debat hoeft niet groots te zijn. Als er maar een debat is.
NRC Handelsblad van 10-09-1991, pagina 9