Het egoïsme van anderen
Aan de vooravond van de beslissing van de Duitse Bundesbank de rente te verhogen, stond in deze krant een artikel van haar Parijse correspondent over het groeiende onbehagen in Frankrijk over het ‘Duitse egoïsme’. Zo'n verhoging zou immers Frankrijks stagnerende economie helemaal niet van pas komen, werd gevreesd.
Achteraf is het allemaal erg meegevallen, maar wanneer Fransen (in dit geval was het een ongenoemde schrijver in Le Monde) anderen egoïsme verwijten, is het oppassen geblazen. In de ogen van die anderen immers vloeit de Franse politiek ook niet altijd over van altruïsme.
Maar welke staat, ja welke collectiviteit, is niet egoïstisch, wanneer het aankomt op de bescherming van wat hij als zijn belangen - of de belangen van zijn burgers of leden - beschouwt? Die bescherming heeft in iedere collectiviteit de hoogste prioriteit, is dus in wezen egoïstisch.
Zelfs in Nederland, dat zich graag op zijn belangeloosheid laat voorstaan (’in onverdachte belangeloosheid‘ zijn wij anderen de meerdere, zei Van Vollenhoven al in 1913), is dit het geval. Terwijl in Rusland wereldgeschiedenis gemaakt wordt, praat in Nederland het kabinet dag en nacht, ja valt het bijna - nee, niet over de vraag hoe Nederland als voorzitter van de Europese Gemeenschap hierop moet reageren, maar over de WAO, waarbij de Russen, zelfs na de voorgestelde en nu betwiste besnoeiing, hun vingers zouden aflikken.
Dus laten we voorzichtig zijn voordat we anderen van egoïsme betichten. Zij doen niet anders dan opkomen voor wat zij zien als de belangen van de gemeenschap voor welker welzijn zij verantwoordelijk zijn - en dat is ook hun eerste opdracht.
Intussen zijn de belangen van de ene gemeenschap niet noodzakelijkerwijs identiek met die van de andere. Vandaar de botsing van nationale belangen - zelfs in het Europa dat zich tot politieke en economische eenheid heeft verplicht. Vandaar voortdurende pogingen zwakten op het ene gebied te compenseren door kracht op een ander. In de nationale gemeenschap heeft zo'n krachtmeting van uiteenlopende belangen voortdurend plaats. Waarom zou het in de internationale gemeenschap anders zijn?
Hetzelfde nummer van de krant waarin dat artikel over het ‘Duitse egoïsme’ stond (14 augustus), bevatte ook een artikel van A.J. Boekestijn, dat eveneens Frans-Duitse tegenstellingen tot onderwerp had. Zelden heeft er in de krant een artikel gestaan waaruit minder illusies spraken over de mogelijkheid van de Europese eenheid, die immers een Frans-Duitse eenheid vooronderstelt.
Waar komt, om een lang verhaal kort te maken, Boekestijns betoog op neer? Frankrijks economie, vooral Frankrijks landbouw, is zwaar afhankelijk van Duitslands vrijgevigheid. Het is de vraag of Duitsland, na de kostbare nationale eenwording, nog wel in staat en bereid zal zijn ‘zoveel te blijven betalen voor de Franse boeren’. Zo niet, dan ‘blijft er voor Mitterrand nog maar één ding over om serieus genomen te worden: de force de frappe’.
Daarom, aldus Boekestijn, is ‘de kans dat de Fransen bereid zouden zijn hun autonomie op dit terrein op te geven kleiner dan ooit’. De logica van deze conclusie is dwingend. Het is trouwens een logica die de Fransen zelf volgen: als men op een gebied zwak is, moet men die zwakte op een ander gebied compenseren.
Zeven jaar geleden bracht Dominique Moïse, adjunct-directeur van het Franse Instituut voor Internationale Betrekkingen, die logica al onder woorden (in de International Herald Tribune van 10 juli 1984): ‘Wat de Fransen zo goed mogelijk willen behouden is een politiek van onafhankelijkheid en de handhaving van een structureel verschil ten opzichte van een niet-nucleair Duitsland. Deze wens zich te onderscheiden van de Bondsrepubliek lag al besloten in Frankrijks oorspronkelijke keuze voor een nucleaire status.’ Zeven jaar later heeft Duitslands eenwording de logica van die redenering alleen maar sterker gemaakt.
Maar wat voor de één logisch is, hoeft voor de ander nog niet aanvaardbaar te zijn. Zo heeft in Duitsland zowel de regeringspartij CDU als de oppositionele SPD protest aangetekend tegen de stationering in Elzas-Lotharingen (dus vlak bij de Duitse grens) van Franse atoomraketten, waarvan de reikwijdte (480 kilometer) hun slechts toestaat voornamelijk Duits grondgebied te treffen.
De ratio van deze stationering kan, in een tijd waarin een Russische aanval minder te duchten is dan ooit, slechts gevonden worden in de overweging dat, in de Frans-Duitse krachtmeting, Duitsland eraan herinnerd moet worden dat Frankrijk althans nog over één troef beschikt die Duitsland mist.
Aangezien een militair gebruik van die raketten vrijwel ondenkbaar is, moet deze stationering gezien worden als een voorbeeld bij uitstek van het politiek gebruik van (kern)wapens. Dat zo'n politiek gebruik ook heel wel averechtse gevolgen kan hebben, is een andere zaak. (Overigens zouden de Nederlanders evenveel reden tot bezorgdheid kunnen hebben als de Duitsers, want het grootste deel van Nederland valt ook binnen het bereik van die raketten.)
Maar hoe veel, of hoe weinig, waarde we ook mogen hechten aan die raketten, ze zijn in elk geval niet een teken van een overgroot vertrouwen in de partner(s) met wie Frankrijk zegt een eenheid te willen vormen. Maar wie zegt dat vertrouwen de basis is van politiek - nationale of internationale?
NRC Handelsblad van 27-08-1991, pagina 9