De kop van Jut
Twee tradities hebben Nederland dwarsgezeten in de maand dat het - voor de eerste keer sinds het einde van de Koude Oorlog - het voorzitterschap van de Europese Gemeenschap moest waarnemen. Oost-Europa is voor ons onbekend, onvertrouwd gebied, waar we in onze geschiedenis weinig mee te maken hebben gehad. En: we zijn gewend aan orde, aan regels waar de mensen zich aan houden; de chaos ontreddert ons, en het einde van de Koude Oorlog heeft tot dusver meer chaos dan orde gebracht.
Nu Nederland in de Joegoslavische crisis - of beter: crises - verwacht werd een leidende rol te spelen, braken die tradities ons op. Wat weten we van de heksenketel die Joegoslavie altijd - zij het de laatste 45 jaar met de deksel erop - geweest is? Heel weinig. Het behoorde tot het achterland van Duitsland en Oostenrijk, dus waarom zouden wij, anticontinentalen, ons ervoor interesseren - anders dan via de romans van Den Doolaard?
Keurig hebben we ons zo lang mogelijk gehouden aan de fictie van de Joegoslavische eenheidsstaat, die al lang uiteengevallen was, en onderhielden we in de eerste plaats contacten met mensen die geen enkele macht meer hadden, zoals de minister-president en de minister van buitenlandse zaken van de centrale regering.
Keurig deden we ook voorstellen die in geen enkele relatie stonden tot de werkelijke toestand ter plaatse, zoals het instellen van gemengde Kroatisch-Servische patrouilles in gebieden waar die twee volksstammen elkaar aan het uitmoorden waren. Een eerder voorstel om het aantal waarnemers van vijftig tot 150 a 200 uit te breiden, werd door Die Zeit, een gematigd blad, al als grotesk-weltfremd gekenschetst. Welke kwalificatie verdient dan wel niet het voorstel voor die patrouilles?
Niet uitsluitend minister Van den Broek draagt de verantwoordelijkheid voor de farce van het Europese optreden in Joegoslavie. Zeker, hij is deel van die keurige traditie en in Utrecht heeft hij indertijd ongetwijfeld met vrucht de colleges volkenrecht gevolgd. Maar het is de vraag of iemand uit een andere traditie en met meer gevoel voor Realpolitik van de primitiefste soort, het er beter van af zou hebben gebracht.
Per slot van rekening trad hij op namens de Europese Gemeenschap en die gemeenschap had geen beleid ten aanzien van Joegoslavie. De belangrijkste leden, Frankrijk, Duitsland en Engeland, waren het niet met elkaar eens over de toekomst van het gebied dat officieel nog Joegoslavie heet. Dus was er geen Europese politiek, alleen maar crisis management en dat had al heel gauw zijn grenzen bereikt.
Ja, het is zelfs de vraag of een Europese Gemeenschap die wel over een Joegoslavische politiek zou beschikken en wel over een militair instrument waarmee zij die politiek aan de Joegoslaven zou hebben kunnen proberen op te leggen, meer zou hebben bereikt dan de Europese trojka nu. Per slot van rekening zijn de ervaringen die de grote mogendheden hebben opgedaan in Libanon, waarmee Joegoslavie niet ten onrechte vergeleken is, niet bepaald bemoedigend.
Dat neemt allemaal niet weg dat minister Van den Broek, als voorzitter van de Europese trojka, op het ogenblik voor kop van Jut speelt. Zo was, volgens een bericht in de Frankfurter Allgemeine Zeitung, minister Genscher vorige week ‘woedend’ op zijn Nederlandse collega, omdat deze maar vasthield aan het Joegoslavische staatspresidium als enige valabele gesprekspartner.
Minister Genscher is kennelijk niet de enige die woedend is op de huidige voorzitter van de Gemeenschap. The Economist van 3 augustus weet uit Brussel te melden dat de Europese Commissie ‘woedend’ is op het Nederlandse voorzitterschap wegens zijn ‘nonchalante’ behandeling van de pogingen van Polen, Hongarije en Tsjechoslowakije een betere toegang tot de Westeuropese markt te krijgen.
Zeker, dit verwijt heeft niets met Joegoslavie te maken. Of indirect toch wel? Heeft Joegslavie zoveel van Van den Broeks tijd en aandacht in beslag genomen dat hij het beleid in andere zaken noodgedwongen aan zijn collega's - van landbouw bijvoorbeeld - overliet? Of wreekt zich ook hier de Nederlandse traditie van gebrek aan wezenlijke belangstelling voor en kennis van Oost-Europa?
Maar nogmaals: Van den Broek is niet de enige schuldige. Hij mag dan misschien te lang hebben vastgehouden aan de fictie van de Joegoslavische eenheidsstaat, ja de Servische ambities in de praktijk hebben aangewakkerd door al heel in het begin van de crisis economische en politieke hulp afhankelijk te maken van het voortbestaan van die door de Serviers overheerste eenheidsstaat - hij was daarin niet de enige. Zijn Amerikaanse collega, James Baker, was hem hierin zelfs voorgegaan.
Blijkbaar zijn de Amerikanen - en dat is niet het enige punt waarop ze lijken op de Nederlanders - ook als de dood voor de chaos. Opmerkelijk was het pleidooi dat president Bush vorige week, uitgerekend in het Oekraense parlement, hield voor het behoud van de Sovjet-staat. Daar heeft zo'n pleidooi misschien nog enige zin. Joegoslavie echter lijkt niet meer te redden - tenzij als Groot-Servie dat, evenals in de jaren tussen de twee wereldoorlogen, de andere staten - misschien zelfs weer Slovenie - zijn wil oplegt.
NRC Handelsblad van 06-08-1991, pagina 7