Vijgebladen in de manege van Berlijn
Van de revolutie van 1989, die de communistische regimes in Midden- en Oost-Europa, een voor een, omver heeft geworpen, is het merkwaardige dat er - met uitzondering van Roemenie - nauwelijks bloed bij is vergoten. Die regimes hebben gewoon, gedemoraliseerd, het veld geruimd. Hoewel ze binnenslands over een machtsmonopolie beschikten, was er, achteraf bezien, weinig voor nodig om ze in elkaar te laten zakken.
Dit te constateren doet niet af aan de moed van de kleine groepen die de stoot voor de omwenteling hebben gegeven noch aan die van de massa's die later, toen de eerste verschijnselen van onzekerheid en verlamming zich bij de macht begonnen te manifesteren, de straat opgingen, want zij wisten op dat ogenblik niet dat de macht niet, zoals in 1953 (DDR), 1956 (Hongarije), 1968 (Tsjechoslowakije) en 1981 (Polen), met alle geweld zou terugslaan.
Wat die revoluties (die samen een revolutie uitmaakten) ook gemeen hebben, is dat algemene en vrije verkiezingen pas gehouden zijn na de machtswisseling. De communisten hebben dus niet door vrije verkiezingen de macht verloren (in sommige landen, zoals Servie, Roemenie, Hongarije en Albanie, hebben vrije verkiezingen hun macht zelfs tijdelijk bevestigd). Ook hier is weer een uitzondering: Nicaragua.
Daar heeft de sandinistische regering, die rustig communistisch genoemd kon worden, na verkiezingen de macht afgestaan aan de zegevierende oppositie. Of deze uitzonderingspositie toe te schrijven is aan het feit dat Nicaragua niet in Europa - dus ver van de Sovjet-Unie en dicht bij de Verenigde Staten - ligt, zou eens onderzocht moeten worden.
Maar het lijkt wel alsof, met het verdwijnen van de sandinisten (die overigens nog het leger in handen hebben, dus machteloos zijn ze nog niet), de belangstelling voor dat land ook verdwenen is - en dat terwijl het jarenlang, dankzij het sandinistische experiment, tot de verbeelding van tallozen heeft weten te spreken.
Nicaragua - daar richtte zich hun idealisme op, nadat dit achtereenvolgens door de Oosteuropese, Chinese, Vietnamese en zelfs Cubaanse experimenten teleurgesteld was geraakt. Nicaragua was de laatste hoop - niet alleen van marxisten en marxistoden, maar ook van christenen. (Toegegeven: soms was de scheidslijn tussen hen moeilijk aan te geven.)
Zo was een tijdlang Nicaragua bij de IKON niet van het scherm te slaan. En de befaamde Duitse theologe Dorothee Solle, ook een geziene gast bij de IKON, bezong, in haar even befaamde rede voor de assemblee van de Wereldraad van Kerken te Vancouver in 1983, Nicaragua als het land ‘waar uit gebrek de volheid van het leven is gegroeid’ (wat dit ook moge betekenen), en zij citeerde met instemming iemand die haar geschreven had: ‘Ik wou dat ik in Nicaragua was; daar kun je leven als christen’.
Deze fascinatie en illusie werden gevoed door het bestaan van zogenaamde christelijke basisgemeenschappen in Nicaragua, die, anders dan de officiele kerk, de sandinisten steunden. Wijdverbreid was de mening dat die basisgemeenschappen de werkelijke gevoelens van de bevolking, die immers van nature progressief is, vertolkten.
Maar wat lezen we nu in Trouw van 11 juli? ‘De sandinistische leiders misbruikten jarenlang de christelijke basisgemeenschappen in het land voor eigen politieke doeleinden. Als het in hun kraam te pas kwam, liet men vertegenwoordigers van de basisbeweging opdraven om buitenlandse gasten uit te leggen hoe goed ze het met het linkse regime konden vinden. Zo werd “de kerk van de armen” tot een religieus vijgeblad voor het Frente Sandinista.’ Maar sprak die basisbeweging dan niet namens het gelovige volk? Ja, ‘in het buitenland is binnen bepaalde progressieve kringen nogal eens gesuggereerd dat de Nicaraguaanse basisbeweging een enorm invloedrijke groep was. In werkelijkheid, zo blijkt uit recente publikaties, is het al die jaren een zwakke organisatie geweest met weinig leden.’
En dan haalt de auteur, die namens de gereformeerde zending werkzaam is aan het Baptistenseminarie in Managua, een paar voorlieden van de basisbeweging zelf aan: ‘We hebben te zeer achter de politieke feiten aangehold, zonder goed na te denken over de verhouding tussen basisbeweging en revolutie. Op die manier zijn we steeds meer actiegroep en steeds minder kerk geworden’.
En: ‘Na de overwinning van de sandinisten verwachtte iedereen dat we een revolutionair-christelijke boodschap zouden verkondigen. Overal moesten er sporen van het Koninkrijk Gods worden gezien: in de regering, het leger, de landbouwcooperaties’. Maar of de armen dat ook zo zagen? Een hunner is nu van mening ‘dat men te weinig naar de armen zelf heeft geluisterd’.
En dan komt de ook voor nuchteren ontnuchterende erkenning: ‘Veel armen die ik ken, zijn echter niet zo bezig met dat koninkrijk. Ze maken zich veel drukker over vragen als ‘kom ik in de hemel of in de hel?’ ‘Zou er echt een vagevuur bestaan?’ ‘Welke heilige kan me het beste helpen met mijn dagelijkse noden?’’ Voor geen enkele vrijzinnige is het leuk dit te horen, maar het is, naar te vrezen valt, wel de werkelijkheid.
Dat zijn tenminste christenen wie de schellen van de ogen zijn gevallen. Iemand bij wie dit nog steeds niet is gebeurd, is ds. Be Ruys, die bijna veertig jaar lang de Nederlandse gemeente in Berlijn leidde en, blijkens een interview in Trouw, nog in januari 1990 een fervente apalogete van het gediskrediteerde regime in de DDR was: ‘De oude SED was geen slechte partij’, vond zij.
Op de vraag of in de DDR voor die Wende de mensenrechten dan niet geschaad werden, geeft zij een antwoord dat een Pilatus waardig is: ‘Wat zijn mensenrechten?’ Geen wonder dat zij bij haar collega-predikanten in de DDR al lang bekend stond ‘als iemand die “het” gewoon niet wilde weten’, zoals een hunner als reactie op dat interview schreef. Niettemin gold zij bij ‘menig christelijke DDR-ganger jarenlang als de goeroe bij uitstek’ en heeft ‘haar selectieve voorlichting voor velen het beeld vertroebeld van hoe het er in werkelijkheid aan toe ging’, aldus de journalist Ton Crijnen in een andere reactie.
Waarom dit nieuws van anderhalf jaar geleden opgehaald? Omdat, blijkens een bericht in Trouw van 12 juli, ds. Ruys financiele hulp vraagt voor de Nederlandse oecumenische gemeente in Berlijn, die door organisatorische en ideologische problemen fors in de rode cijfers is geraakt. De gemeente wil nu het roer gedeeltelijk omgooien. Men wil, aldus Trouw, ‘zich gaan bezighouden met de dialoog tussen christenen en niet-christenen, vooral marxisten’.
Marxisten? Bestaan die nog? En zo ja, wat voor zin heeft zo'n dialoog met enkele antediluvialen dan nog? Die dialoog tussen christenen en marxisten, waarmee ds. Ruys zich veertig jaar heeft beziggehouden, is trouwens nooit iets anders geweest dan een dialoog tussen rouwmoedigen (christenen) en triomfalisten (marxisten), waarbij, te oordelen althans naar haar interviews, de gespreksleidster aan de kant van de laatsten moet hebben gestaan. Moet daar nog geld naar toe?
NRC Handelsblad van 16-07-1991, pagina 7