Cultuur, taal en Buchmesse
Wie zegt dat hem de taal na aan het hart ligt, moet zorgen dat hij zich er goed in uitdrukt. Wat te zeggen van de taal van de motie waarmee de Tweede Kamer zich er vorige week voor uitsprak dat Nederland zich op de Frankfurter Buchmesse als themaland zal presenteren?
Ik werd er opmerkzaam op gemaakt door iemand die mij vroeg of het wel juist was wat er in de eerste overweging van de motie stond, namelijk ‘dat in de grote culturele verscheidenheid die Europa eigen is, de Nederlandse taal en cultuur niet alleen een eigen plaats dient te hebben...’ Moest dat dient niet dienen zijn?
Grammaticaal misschien wel, maar als we taal en cultuur als een eenheid opvatten - wat de indieners van de motie kennelijk doen - dan valt er wel wat voor het enkelvoud te zeggen. Ik val er niet over.
Maar... als we taal en cultuur als een eenheid opvatten, dan is taal onderdeel van cultuur en zou het beter zijn geweest als de motie had geluid: ‘de Nederlandse cultuur, en taal,’. Cultuur hoort dan voor taal, en de komma's waartussen ‘en taal’ staat, geven dan aan dat het niet om een toevoeging, maar om een onderdeel of specificering gaat. In dat geval is het enkelvoud geboden.
Eenmaal de smaak te pakken gekregen hebbend, ging ik ook de rest van de motie onder de loep nemen. Tweede overweging: ‘dat de presentatie van Nederland op de Frankfurter Buchmesse niet alleen een cultureel, maar ook een politiek en economisch doel dient en daarom met beide handen moet worden aangegrepen.’
Wat? Moet die presentatie met beide handen worden aangegrepen? Of is bedoeld dat het aanbod tot zo'n presentatie met beide handen moet worden aangegrepen? In de derde overweging wordt gesproken van ‘een tot de verbeelding sprekend aandeel in de kosten’ dat het departement van Economische Zaken zal moeten dragen. Wat is dat voor een aandeel?
Ik zou me kunnen voorstellen dat een bijdrage van een gulden ook tot de verbeelding zou spreken.
Maar hier begeef ik me op het grensgebied van taal en gedachte. De taal is correct (zij het misschien niet fraai), de uitdrukking van de gedachte slordig, suggestief, modieus. Iets dat tot de verbeelding spreekt is niet noodzakelijkerwijs positief, maar de uitdrukking schept bij velen een sfeer van welbehagen, die de opwekkers van die sfeer (in casu de indieners van de motie) ontslaat van de plicht tot precisering.
Maar wat vind ik nu van de strekking van de motie? Moet Nederland het aanbod zich in 1993 als themaland op de Frankfurter Buchmesse te presenteren aannemen? Is het een schandaal dat aanvankelijk op hoog ambtelijk niveau daarover afwijzend was beschikt?
Ik moet erkennen dat ik de opwinding die over die aanvankelijke afwijzing is ontstaan, nooit heb kunnen delen. De kans zich op de Buchmesse te presenteren is natuurlijk heel mooi, maar de vraag naar het rendement van zo'n presentatie is toch ook niet helemaal te negeren?
Eerlijk gezegd, geloof ik niet erg in het rendement van kunstmatige pogingen belangstelling in het buitenland voor onze literatuur te wekken. Kwaliteit verkoopt zichzelf. Ibsen, Strindberg, Kierkegaard en modernere Scandinavische schrijvers zijn ook niet tot de wereldliteratuur gaan behoren doordat hun respectieve regeringen zich daarvoor beijverd hebben.
Het feit dat de Nederlandse uitgevers weinig brood zagen in zo'n presentatie op de Buchmesse, spreekt ook boekdelen. Als ze daarin werkelijk een kans zagen de bekendheid van hun auteurs te vergroten, dan zouden ze die met beide handen hebben aangegrepen. Maar nee.
We moeten dus opnieuw tot de conclusie komen dat de Nederlandse literatuur, om welke redenen dan ook, er - op enkele uitzonderingen na, wie dat grotendeels op grond van hun eigen verdiensten is gelukt - maar niet in slaagt de drempel naar het buitenland te overschrijden, zulks in tegenstelling tot de literatuur van nog kleinere en ontoegankelijkere taalkringen.
Hiermee is niet gezegd dat cultuurbeleid overbodig is. Deuren kunnen erdoor geopend worden en kanalen opengehouden. Daarom is het besluit van de regering om per slot van rekening toch het aanbod van de Buchmesse aan te nemen niet per se fout. Maar laten we er niet al te veel van verwachten. Het eigenlijke werk aan de cultuur moet binnenslands gebeuren, te beginnen bij het onderwijs. Als dat werk vruchten draagt is er kans dat de geur ervan ook tot het buitenland doordringt.
NRC Handelsblad van 21-05-1991, pagina 11