Eenvoudige beginselen
‘Buitenlandse politiek kan op niets anders berusten dan op behartiging van het nationaal belang’, schrijft oud-staatssecretaris van buitenlandse zaken Van der Beugel met verfrissende eenvoud in het meinummer van de Internationale Spectator.
Van der Beugels stelling is juist, al laat zij in het midden wat het nationaal belang is. Per slot van rekening kan ook het opgaan van de nationale staat in een supranationaal Europa of het geven van tien procent van het nationale inkomen aan ontwikkelingshulp als nationaal belang genterpreteerd worden.
Over de interpretatie van het nationaal belang wil Van der Beugel, na zijn stelling geponeerd te hebben, dan ook een debat hebben. Want daar komt het slot van zijn pleidooi in de IS op neer: ‘Gevraagd op korte termijn een fundamenteel debat over grondslagen en doeleinden van de Nederlandse Europa-politiek.’
Aan dit debat levert de historica Marja Kwast-van Duursen, in hetzelfde nummer van de IS, alvast een bijdrage door de vraag te stellen of ‘het Europese, en dus het Nederlandse belang’ - achter dat dus kan overigens ook wel een vraagteken gezet worden - wel ermee gediend is wanneer, zoals zij aantoont, het Nederlandse beleid enerzijds ‘onderkent dat op het terrein van de buitenlandse en veiligheidspolitiek alleen intergouvernementele besluitvorming mogelijk is’, maar anderzijds zich ‘daartegen keert op communautaire gronden’.
Dit betreft nog de argumentatie van een beleid. Dat die argumentatie niet rammelt, is natuurlijk een nationaal belang.
Maar fundamenteler nog is de vraag naar het beleid zelf. In feite ‘beoogt de Nederlandse regering de ontwikkeling naar een gemeenschappelijk buitenlands beleid te vertragen’, is mevrouw Kwasts conclusie. Als die conclusie juist is, dan rijst de vraag: is een gemeenschappelijk (Europees) buitenlands beleid in het nationale belang?
Voordat we die vraag met een volmondig ja beantwoorden, mogen we wel bedenken dat een gemeenschappelijk buitenlands beleid altijd - ook in een federaal of supranationaal Europa! - meer door de grote dan door de kleine partners bepaald zal worden.
Het hangt dus van de inhoud van dat beleid, en van de mate waarin Nederland die kan benvloeden, af of een gemeenschappelijk beleid in het nationale belang is.
Ook hier kunnen eenvoudige beginselen behulpzaam zijn bij de standpuntbepaling. Twee Belgische oud-ministers van buitenlandse zaken leveren die. L. Tindemans: ‘Het doel van de buitenlandse politiek van een kleine staat is zich te verzetten tegen de druk van de groten.’ R. van Elslande: ‘De Belgische diplomatie heeft als doel: 1. overleven; 2. alles doen om te kunnen leven volgens zijn eigen opvattingen.’
Dat laatste is het doel van iedere diplomatie, ook de Nederlandse, al zijn er geen pregnante uitspraken bekend waaruit blijkt dat zij zichzelf van dit doel bewust is. Zolang dat niet blijkt, kan het beleid wel goed zijn, maar de presentatie, en dus de overtuigingskracht, ervan nooit. Het terrein wordt dan, om in Van der Beugels woorden te spreken, overgelaten aan ‘dominees en volkenrechtsdeskundigen.’
Samenvattend kunnen we zeggen dat het het nationale belang van de kleine staat is er, tegen de druk van de groten, voor te zorgen dat hij in het Europa van de toekomst zoveel mogelijk van zijn eigen opvattingen terugvindt. Omdat zijn machtsmiddelen gering zijn, bereikt hij dat in den regel eerder door dwarsliggen dan door grandioze initiatieven.
Nederland heeft, zoals het in de jaren '60 tegen de plannen van president de Gaulle deed, de weg van het dwarsliggen gekozen, al lijkt dat meer instinctief te gebeuren dan op grond van een uitgekookte strategie. Belgie daarentegen is, (schijnbaar?) het beginsel van Tindemans veronachtzamend, de weg van aanpassing opgegaan.
Of aan die Belgische keus uitsluitend de ‘interne Belgische omstandigheden’ ten grondslag liggen, die volgens Van der Beugel maken dat Nederland de ‘voor de hand liggende optie van nauwe samenwerking met Belgie’ wel kan vergeten, is nog de vraag. Feit is in elk geval dat Nederland en Belgie gescheiden wegen gaan, niet alleen in Europa maar ook in de Golfoorlog.
Paul Belien, van wiens hand vroeger op deze pagina een paar keer prikkelende artikelen verschenen, schreef daarover een interessant artikel in de Volkskrant van 10 mei. Kort gezegd: de Franstaligen orienteren zich op Frankrijk, de Nederlandstaligen op... nee, niet Nederland, maar Duitsland.
Tja, dan kan er van beleid, zelfs instinctief beleid, niet veel sprake zijn.
Overigens leunen niet alle Franstalige Belgen tegen hun grote zuiderbuur aan. De oud-ambassadeur Pierre van Haute (Franstalig) betreurt het in een in 1989 verschenen brochure dat zijn land- en taalgenoten Frankrijks opzet niet onderkennen: door zijn culturele beleid, economische penetratie (ook in Vlaanderen) en aanmoediging van het Waalse en het Vlaamse nationalisme heeft het bereikt dat Belgie ‘heeft opgehouden actief te zijn in de Benelux’, waardoor deze driebond niet als tegenwicht tegen de ‘druk van de groten’ kan fungeren.
Nu is er van Nederlandse kant ook niet veel gebleken van een vurige wil tot nauwe samenwerking met Belgie en Luxemburg, en dat kan zeker niet geweten worden aan ‘interne Nederlandse verhoudingen’. Er moet dus meer aan de hand zijn wat die samenwerking zelden boven het niveau van vrome verklaringen doet uitstijgen.
Gegeven deze constellatie - die zich overigens, vergroot, tussen alle staten van Europa voordoet - is de Nederlandse dwarsliggerij zo ongerijmd nog niet. Alleen zou ze meer respect ontmoeten - niet bij onze ‘dominees en volkenrechtsdeskundigen’, maar bij andere staten - als ze zich vaker beriep op de eenvoudige beginselen van Van der Beugel, Tindemans en Van Elslande.
Nadat ik bovenstaande, waarin het begrip ‘nationaal belang’ zo vaak voorkomt, had geschreven, las ik het zojuist verschenen boek van H.L. Wesseling, Verdeel en heers. De deling van Afrika, 1880-1914 het volgende: ‘...het landsbelang bestaat natuurlijk niet. Het enige wat bestaat, is een bepaalde visie op het relatieve belang van de verschillende deelbelangen.’ Betekent dit dat aan mijn betoog een hoeksteen is ontnomen? Nee, want hoewel belang inderdaad een subjectief begrip is (het is, zoals beauty, in the eye of the beholder), kan het mijns inziens heel wel betrekking hebben op de hele natie.
De titel van de brochure van Pierre van Haute luidt: Les relations internationales de l'etat et des communautes et regions. Zij is verkrijgbaar bij de stichting ‘E diversitate Unitas’, Nestor Plissartlaan 71, 1150 Brussel. Een verkorte versie in het Nederlands verscheen in het te Antwerpen verschijnende maandblad Nucleus (april 1991).
NRC Handelsblad van 14-05-1991, pagina 9