Men mag nu eenmaal niets vergeten
Engeland, Nederland en Portugal - in alle beschouwingen en rapportages over een toekomstige Europese veiligheidspolitiek worden deze drie altijd in een adem genoemd als de landen die zich verzetten tegen het Franse streven Europa een eigen veiligheidsorganisatie te geven, waarin de Amerikanen geen zeggenschap zouden hebben.
Generaal de Gaulle, die sterk geloofde in de continuteit van de geschiedenis, zou het verzet van die drie landen heel normaal gevonden hebben: het zijn, alle drie, zeevarende landen, die altijd, en dus nu ook weer, het zeeruim - le large - kiezen boven een continentaal verbond. Zo zag hij, dertig jaar geleden, in het Nederlands verzet tegen zijn plan voor een Europese ordening een reprise van de politiek van stadhouder Willem III tegen Lodewijk XIV.
Deze historische, bijna romantische interpretatie van de hedendaagse ontwikkelingen heeft iets verleidelijks, maar voldoende is zij niet; en zeker zien de meeste betrokken volken en bewindslieden zich op het ogenblik zelf niet als de voortzetters van een eeuwenoude traditie.
Zij hebben meer eigentijdse argumenten voor hun politiek. Zo is Portugals politiek grotendeels te verklaren uit de vrees overheerst te zullen worden door zijn enige, grotere en sterkere buurland: Spanje. Een puur Europees beleid betekent, voor Portugal, Spaanse dominantie - een vrees die nog versterkt wordt door de goede verhouding die president Mitterrand en premier Gonzalez met elkaar hebben. Portugal zoekt dus een tegenwicht in Engeland en, via Engeland, in Amerika.
Zeker, Portugal heeft vanouds zijn gezicht steeds naar de zee gekeerd gehad, en daarom rangschikte Andre Malraux het eens (in 1945), in tegenstelling tot Spanje, tot de Atlantische volken. Maar zo'n verleden vergemakkelijkt op z'n hoogst een eigentijdse politiek; het is er geen verklaring voor.
Nederland kan, op grond van zijn maritiem verleden, ook tot de Atlantische volken gerekend worden. Maar actueler is zijn huiver opgesloten te worden in een Europa dat overheerst wordt door twee volken, Frankrijk en Duitsland, wier ambities en belangen het - om het zacht te zeggen - niet helemaal deelt. Vandaar Nederlands behoefte aan een tegenwicht buiten het Europese continent (een behoefte die, merkwaardigerwijs, niet door Belgie gedeeld wordt).
Nu is het voor Nederland moeilijk van dit motief - dat in feite op wantrouwen neerkomt - een argument te maken, want dit motief kan nauwelijks in de openbare, en nog minder in de diplomatieke, discussie gehanteerd worden. Vandaar zijn vlucht in andere argumenten, die, hoewel stuk voor stuk niet onjuist, elkaar wel eens tegenspreken en, bij elkaar, een weinig overtuigende indruk maken.
Zo spreken de Fransen - aldus Edward Mortimer, die in de Financial Times van 1 mei verslag doet van zijn gesprekken in Parijs - ‘honend over de Nederlandse wens alle dingen tegelijkertijd te krijgen: pacifisme, een supranationaal Europa en een verdediging die door de Verenigde Staten gerund wordt’.
Voordat minister Van den Broek hierover in verontwaardiging uitbarst: dit is misschien niet uw beleid, maar het is wel de indruk die uw beleid op een ander maakt. Nu weten we wel dat de Fransen, bewust, overdrijven; maar per slot van rekening was het nog niet zo heel lang geleden dat Nederland, met zijn antirakettenhysterie, inderdaad pacifistisch leek.
Die indruk hebben trouwens niet alleen onwelwillende Fransen: in de Times Literary Supplement van 26 april schrijft de over het algemeen goed ingelichte Anthony Hartley ‘over het groeiende pacifisme van Duitsland en de Beneluxlanden’.
Dat niet iedereen de laatste ontwikkelingen in het Nederlandse landschap - waaronder de instorting van het ‘pacifisme’ - heeft gevolgd, is ook iets waar de Nederlandse diplomatie, in de presentatie van haar argumenten, rekening mee moet houden.
En wat de andere combinatie van argumenten betreft die de Franse hoon heeft opgewekt: een supranationaal Europa en een verdediging die door de Verenigde Staten wordt gerund - dat is een combinatie die ook een welwillender beschouwer enigszins moet verbazen: in de NAVO worden, zonder dat Nederland daar bezwaar tegen heeft, besluiten niet op supranationale wijze genomen; dus waarom moet het plotseling bezwaren maken wanneer dat, volgens de Franse plannen, in een Europese veiligheidsorganisatie ook niet moet gebeuren?
Het gevolg van deze Nederlandse methodiek is, aldus de vorige week overleden diplomaat dr. H.N. Boon, ‘dat vaak niet wordt begrepen waar wij het over hebben of wat wij eigenlijk gedaan willen krijgen. De algemeen gangbare gedragswijze is dat ieder zich concentreert op een of enkele specifieke punten, waarvoor hij de instemming van zijn collega's wil krijgen; de rest laat hij lopen of bewaart hij voor een volgende gelegenheid. In Nederlands verband is dit meestal onmogelijk, want men mag nu eenmaal niets vergeten...’ Zo leidt perfectionisme tot onbegrip en gebrek aan resultaten.
NRC Handelsblad van 07-05-1991, pagina 9