Fatsoen als verklaring
Zal D66 erin slagen te bereiken wat de andere partijen nog niet gelukt is: het CDA breken? Volgens de laatste opiniepeilingen zou het, als er nu verkiezingen zouden worden gehouden, niet alleen de VVD inhalen, maar ook de PvdA. Ongetwijfeld droomt D66 er nu van ook zijn krachten op het CDA te gaan beproeven. Maar daarvoor zal het dan toch eerst moeten weten wat de oorzaak is van de merkwaardige comeback van het CDA.
Vanwaar het succes van het CDA in een ontkerstenende samenleving, vroeg ik hier op 8 maart. Die vraag schijnt meer mensen bezig te houden, want ik kreeg op dat artikel nogal wat reacties, meer dan ik in het algemeen op politieke artikelen pleeg te krijgen. Sommige van die brieven hebben me een eind op weg naar een antwoord geholpen.
Een ding lijkt me duidelijk: fatsoen speelt in Nederland nog een belangrijke rol, en dan niet in de betekenis van ‘fessoen’, maar in die van berekenbaarheid, van ‘op de winkel passen’, geen gekke dingen doen, van ‘zachtjes aan, dan breekt het lijntje niet’, van compromis, van redelijke, dus niet overdreven zorg voor de minderbedeelde.
Maar vindt die behoefte aan fatsoen dan geen bevrediging bij VVD of PvdA, die toch geen onfatsoenlijke partijen zijn? Zo worden ze ook niet gezien, maar de VVD kan de geur van het eigenbelang (‘hebben, halen, houden’) niet kwijt en is een partij waarin de gewone man zich toch niet helemaal herkent. Zij heeft, met 23,1 procent van het totaal der uitgebrachte stemmen in 1982, waarschijnlijk haar limiet bereikt, zo niet overschreden. (De 14,6 procent van 1989 is overigens nog altijd meer dan dubbel zoveel als de 6,4 procent die zij in 1946 kreeg.) Zal D66 de drempels weten te overschrijden die te hoog voor de VVD bleken en blijvend - want daar gaat het hier om! - kiezers weten te trekken die de VVD niet heeft weten te bereiken. Op grond van een opiniepeiling mogen we geen conclusies trekken.
Bovendien: D66 heeft in de loop van zijn korte bestaan al eens eerder pieken bereikt, om daarna in een diep dal te vallen en daar weer spectaculair uit op te rijzen. Het is nog niet gebleken dat het, zoals andere partijen, in het electoraat over een vaste, sociaal min of meer identificeerbare kern beschikt.
En de PvdA? Die was tot de jaren zestig aardig op weg een gevestigde, dus ‘fatsoenlijke’ partij te worden, maar daarna heeft een pseudo-revolutionarisme vele mensen doen schrikken en de partij voor jaren verdreven uit het midden, waarheen, naarmate de welvaart groeide, steeds meer kiezers tendeerden. Daar is ze nog steeds niet overheen, en dat is een - hoewel zeker niet de enige - verklaring van haar huidige malaise.
Het CDA, dat zich zelf ook in een crisis bevond - de drie grote christelijke partijen kelderden in tien jaar tijds (1963-1972) van 49,1 procent op 31,3 procent van het totaal der uitgebrachte stemmen - profiteerde daarvan en wist zich te consolideren en, behalve in 1977 en 1982, de PvdA voor te blijven.
Blijkbaar straalt het CDA de rust en de betrouwbaarheid uit die de Nederlander nodig heeft. Als er een uitspraak geen school heeft gemaakt, is het die van de D66'er Gruijters, die eens zei dat hij, als hij een christen een hand gaf, daarna even keek of hij al zijn vingers nog had. Het kan zelfs zijn dat de arrogantie van het Amsterdams-Gooise circuit jegens alles wat christelijk is averechts heeft gewerkt.
Daarmee is helemaal niet gezegd dat het CDA inderdaad ook betrouwbaarder is dan VVD of PvdA. Beide laatste partijen vinden elkaar betrouwbaarder dan het CDA. Maar het gaat niet om wat partijen of politici van elkaar vinden, maar om wat de kiezers vinden. En daarover mag het CDA in 't algemeen niet klagen.
Iets wat vele mensen - en misschien juist de spraakmakende gemeente van intellectuelen en semi-intellectuelen - ergert is de eeuwige compromissenzoekerij van het CDA. Maar die vloeit voort uit zijn afkeer van conflicten, die het met de burgerman deelt. Trouwens, is het schikken en plooien niet een diepgewortelde traditie in het Nederlandse openbare leven, daterend van lang voordat er politieke partijen waren? Ook hierin is het CDA misschien Nederlandser dan de andere partijen.
Een andere factor die ten gunste van het CDA werkt, is het feit (dat de andere eveneens een voortdurende ergernis is) dat het altijd deel van het kabinet uitmaakt en sinds 1945 negen keer de minister-president heeft geleverd tegen de PvdA drie keer. Maar ook dit deert vele kiezers niet. Integendeel, voor hen is de regering, en zeker de minister-president, bijna per defenitie fatsoenlijk.
Dit alles heeft weinig met de C in het CDA te maken - behalve dat slechts weinigen iemand openlijk op zijn christelijk geloof zullen aanvallen (dat is onfatsoenlijk), terwijl de socialistische en liberale overtuigingen vogelvrij zijn. Dat werkt in het voordeel van het CDA. (Van die huiver de belijdende christen aan te pakken profiteren overigens ook organisaties en mensen die geenszins met het CDA vereenzelvigd willen worden, zoals het IKV en geestelijken, ook als zij de grootst mogelijke onzin verkopen.) Dit is geen wetenschappelijk, politicologisch of sociologisch onderbouwd betoog. Het zijn slechts suggesties ter verklaring van een interessant en lange tijd veronachtzaamd verschijnsel. Ook is het geen pleidooi voor het CDA en nog minder een opwekking op die partij te stemmen. Zelfs de stelling dat het CDA Nederlandser is dan de andere partijen, is niet noodzakelijkerwijs een compliment.
NRC Handelsblad van 19-04-1991, pagina 9