Weemoed in Venetië
Hadden we op zolder niet nog een Baedeker over Venetie, de stad waar we voor een weekje naar toe zouden gaan? Inderdaad. Alleen: het bleek geen Baedeker te zijn, maar een Italiaanse gids, en uit 1925.
Het laatste was niet zo'n bezwaar, want de bezienswaardigheden van Venetie zijn de laatste 65 jaar niet zo veranderd en wat het Italiaans betreft: ach, met een beetje moeite kun je wel begrijpen wat er staat. Dus op reis meegenomen.
Het aardige van die Guida d'Italia bleek dat een vorige gebruiker er met potlood allerlei aantekeningen in de marge in had gemaakt. Dat was in 1932. Hij liep dus, om zo te zeggen, met ons mee door de stegen, de kerken, de musea van de stad en toonde ons wat toen zijn bijzondere aandacht had getrokken.
Het hotel waar hij gelogeerd had, was er nog: Regina. ‘Goed, niet duur, wijn slecht; geschikte directeur: Comin’, had hij erbij geschreven. En: ‘Ik betaalde 50 lire, incl. ontbijt en diner, kamer a-h water.’ Kom daar nu eens om! Je betaalt tegenwoordig het tienduizendvoudige - althans in Regina.
Conscientieus had hij aangestreept wat hij allemaal bezocht had. Zijn voorkeur ging kennelijk naar de schilderkunst uit, en ook daar had hij weer aangestreept wat hij bijzonder mooi had gevonden, soms met commentaar: ‘prachtwerk’ of: ‘in de stijl van Mantegna’ of een vraagteken wanneer hij de toeschrijving van de gids in twijfel trok.
Helaas was onze affiniteit met de Italiaanse kunst uit Middeleeuwen en Renaissance minder groot dan de zijne. Onze belangstelling begon eigenlijk pas bij de achttiende eeuw: Canaletto en Guardi, maar die hadden we al, voor ons vertrek, gezien in het Amsterdamse Rijksmuseum. In Venetie waren er op dat ogenblik weinig schilderijen van die kunstenaars (vele waren naar Saragossa, waar blijkbaar ook een tentoonstelling over Venetie aan de gang is).
Mijn reisgenote was speciaal gefascineerd door de geometrische en perspectivische figuren waarin de vloeren in veel kerken waren gelegd, en zo liepen we daar rond alosf we een dubbeltje hadden laten vallen, terwijl de andere toeristen, het hoofd in de nek, de schoonheid boven zochten.
Een papiertje dwarrelde uit de reisgids. Het was een entreebiljet voor de basiliek van de Ss. Giovanni e Paolo (in de volksmond: Zanipolo), de kerk waar het beroemde ruiterstandbeeld van de condottiere Colleoni voor staat (‘E il piu bel monum, della Rinascenza’, zegt de gids). Tegenwoordig kun je de basiliek voor niets binnen. Dat mag ook wel, gezien de prijzen elders in Venetie.
Maar het curieuze aan dit papiertje was wat er op de achterkant gekrabbeld was. Dat waren de namen van schilders wier werken op de tentoonstelling voor moderne kunst die op dat ogenblik in Venetie gehouden werd, te zien waren. Of althans: de namen van schilders wier werken mijn voorganger bijzonder getroffen hadden.
Laat ik me tot de Nederlanders bepalen: Willink, I. Israels, D. Ket, Kloos, Van der Hem, Ernst Leyden. Alleen de schilder Kloos kan ik niet thuisbrengen. De anderen hebben min of meer de tand des tijds doorstaan. De buitenlanders wier namen hij genoteerd heeft, zeggen me niets (behalve de Belgen Saverijs, Carte de Saedeler (?) en Servaes, hoewel ik me er weinig bij kan voorstellen). Wat zou hij van Peggy Guggenheims collectie, die toen nog niet bestond, gezegd hebben? Niets waarschijnlijk, want zelfs het museum voor moderne (dat wil zeggen: grotendeels negentiende-eeuwse) kunst heeft hij niet bezocht.
Waarom en voor wie zou hij die aantekeningen gemaakt hebben? Was het schrijfdrang of perfectionisme? Of was het voor het nageslacht? In elk geval heeft hij dit 59 jaar later er enige uren van niet onaangename weemoed mee bezorgd.
De dag voor ons vertrek zie ik in een kiosk de Volkskrant liggen. Ik koop 'm, en wat lees ik? Van Roijen is overleden. Het in memoriam met zijn schoorvoetend geuite bewondering (hoe kan iemand met zo'n ‘aristocratische stem en verschijning’, die bovendien ‘puissant rijk’ werd geacht, het, wat Indonesie en Nieuw-Guinea betreft bij het rechte eind hebben gehad - in tegenstelling overigens tot de Volkskrant, maar dat wordt er niet bij gezegd) - dat in memoriam kan mijn gevoel van dankbare weemoed dat het bericht veroorzaakt, niet wegnemen.
Dan schiet mij te binnen: de schrijver van die aantekeningen heeft Van Roijen ook gekend en gewaardeerd. Enkele maanden na zijn bezoek aan Venetie zou hij als Van Roijens examinator hem de toegang geven tot de buitenlandse dienst, waarin hij zo zou uitblinken. Onder mijn ogen sluit zich de cirkel.
NRC Handelsblad van 26-03-1991, pagina 9