De angst om voor gelovig door te gaan
Op lange termijn, en los van de directe politieke gevolgen, zijn niet de grote nederlaag van de PvdA en de grote overwinning van D66 bij de verkiezingen van eergisteren interessant, maar het feit dat het CDA, de eeuwige regeringspartij, stabiel is gebleven, dus nauwelijks de gevolgen te voelen heeft gekregen van een niet erg populair regeringsbeleid. En dat terwijl die partij tien jaar geleden ten dode opgeschreven scheen.
Waarom leek het CDA ten dode opgeschreven? Wel, het christendom kon immers als sociale kracht afgeschreven worden? Die functie was door partijen en actiegroepen overgenomen. Het was nog goed voor de binnenkamer. Iemand die zich daarmee bemoeide of zich daarvoor interesseerde, toonde niet bij de tijd te zijn.
Kortom, het geloof was een curiositeit, op z'n hoogst als onschadelijk gedoogd; soms zelfs, wanneer het zich bijvoorbeeld tegen kernwapens keerde, als bondgenoot verwelkomd, maar nooit helemaal ernstig genomen. Dat was - en is grotendeels nog - de houding van de spraakmakende gemeente in Amsterdam en wijde omstreken.
Het merkwaardige is dat de feiten voor die opvatting lijken te spreken. Immers, de kerken lijden constant ledenverlies. De Wereldraad van Kerken vergadert in opperste verwarring en de Raad van Kerken in Nederland, die standpunten inneemt die dichter bij Groen Links liggen dan bij het CDA, preekt voor bekeerden. En toch blijft het CDA stabiel. Rara, hoe kan dat? Wim Kok heeft voor de verkiezingen, de nederlaag voorvoelend, openlijk gezegd dat de meerderheid in Nederland behoudend is. O.K., dat is een verklaring voor de nederlaag van de PvdA, niet voor de stabiliteit van het CDA. Wie behoudend is kan immers net zo goed bij de VVD terecht. Het CDA blijkt echter, in veler ogen, een zekere meerwaarde te hebben - juist door zijn christelijk predikaat.
Dat maakt dat zijn behoudendheid minder hard schijnt dan die van de VVD. De uitstraling van het christendom lijkt een waarborg voor warmte, voor menselijkheid, voor socialigheid, voor een soep die niet zo heet gegeten wordt als zij wordt opgediend - ook wanneer de werkelijkheid die schijn bedreigt. Dat is de politieke meerwaarde die het christendom zelfs in een geseculariseerde wereld nog geniet.
Dat verschijnsel zouden onze politicologen en sociologen nu eens moeten bestuderen, in plaats van de vraag waarom het de PvdA weer niet is gelukt. Maar nee, de angst ‘om voor een gelovige door te gaan’ is te groot daarvoor. Het is vreemd: we mogen wel de islam bestuderen zonder het risico te lopen voor een ayatollah door te gaan - in sommige kringen is die studie zelfs blijk van progressiviteit - maar niet het christendom en zijn nawerkingen.
Die angst om voor een gelovige door te gaan betekent, aldus de Amsterdamse politicoloog prof. Stuurman, dat men een gevangene is gebleven van de vroegere verzuiling - hoewel men meent daar zelf aan ontgroeid te zijn en er zelfs fel tegenstander van is.
Ik ontleen dit aan een verslag in Het Binnenhof van een colloquium dat vorige week is gehouden over het thema: Levensbeschouwing noodzaak voor kranten?, en in dit verslag worden rake opmerkingen gemaakt (door de sprekers op het colloquium dan wel door de verslaggever-commentator, dat is niet altijd even duidelijk). Zoals:
Ideologische of confessionele kranten bestaan nauwelijks meer. ‘Lezers willen op de eerste plaats’ - Het Binnenhof is een rooms-katholieke krant! - ‘zo breed mogelijk geinformeerd worden. Zij hebben een hekel aan betutteling.’ Zo is het. Maar:
‘Wie nu zou verwachten dat door de slechting van de ideologische barrieres in krantenland de informatie over kerk en levensbeschouwing onbevangener is geworden, komt bedrogen uit. (... ) De verslaggeving van het wel en wee van kerkelijke instituties en ook de levensbeschouweling in niet-kerkelijke zin, waar naar schatting op z'n minst de helft van de Nederlandse bevolking een band mee heeft, is in de meeste kranten zeer armetierig. (...)
‘Een koele, goed afgewogen benadering die recht doet aan religieuze onderwerpen, moet je in de zogenaamd ontzuilde pers met een lantaarntje zoeken.’ Buitenlandse kwaliteitsbladen, zoals The Times, de Frankfurter Allgemeine, de Neue Zurcher en Le Monde, besteden volgens de schrijver daar veel meer ruimte aan dan hun Nederlandse equivalenten. Als lezer van drie van de genoemde kranten meen ik dat die indruk juist is.
Als dat zo is, staat het buitenland tegenover het verschijnsel godsdienst (en zijn nawerkingen) onbevangener, geemancipeerder dan de Nederlandse zich o zo geemancipeerd wanende media. Het merkwaardige verschijnsel van een succesrijk CDA in een ontkerstenende samenleving is wel gesignaleerd, maar, voor zover ik weet, nooit bevredigend geanalyseerd. Kortom, men is gevangene gebleven van een verzuiling die men meende overwonnen te hebben.
Zelf pleit ik mij hiervan niet vrij. Jaren geleden heb ik eens beweerd dat het CDA er nooit zou komen (daarvoor waren de culturen van de drie bloedgroepen te verschillend, meende ik) en, later, dat het tot afkalving gedoemd was. Wensdenken? Arrogantie van de ‘geemancipeerde’? Of gebrek aan wezenlijke belangstelling? Wat het laatste betreft, ben ik bekeerd. Vandaar mijn vraag: vanwaar het succes van het CDA?
NRC Handelsblad van 08-03-1991, pagina 9