| |
| |
| |
Den Vermakelyken Avanturier.
Tweede deel.
Vyfde boek.
WAnneer nu de bestemde dag van ons vertrek gekomen was, begaf ik my, sonder myn afscheid van Myn Neef, aan wien het minste van desen handel niet bewust was, te nemen, met het overige van de Theriakel-vellende Caravana na de boom, en daar van daan voorts te scheep. Onse gantsche trein bestond in myn Heer den Doctor, Me Juffrouw syn Gemalin, twe knegts, waar van Cortisaan d' een was, myn persoon, en een Baviaan, Indien ik myn Vrouw niet reken. De wind en het weder waren ons so gunstig, dat wy den derden dag tot Hamburg quamen. So ras hem van de Magistraat deser Stad toegestaan was, dat hy syn Theater mogt uit setten, en syn medicamenten verkopen, riep hy my gantsalleen tot sig in een kamer van de herberg, daar wy t'huis lagen, alwaar hy my sei, dat, nademaal de wereld heden daags so verbasterd en van alle menschelyke medogendheid ontbloot was, dat niemand syn naasten met een duit in syn alderbitterste nood te hulp quam, het ook billik was, dat men op alderley middelen bedagt was, om sig eerlyk door de
| |
| |
wereld te helpen; om also buiten sorg en bekommering te konnen leven; daar by voegende, dat hy, gedurende de weinig tyds, die ik nog in zyn dienst, geweest was, so een uitstekende genegentheid en liefde voor my gekregen had, dat hy my niet alleen de geheimenissen van syn konst, maar daar-en-boven eenige sin-ryke hand-grepen leeren wilde, die my in tyd van nood seer heilsaam en behulpig souden zyn konnen. Dit gesegt hebbende, kreeg hy een penne mes en een klein spits knip-schaartje uit syn sak, seggende, dat de wetenschap van dese instrumenten ter gelegener tyd behendig te weten gebruiken, meer inkomen des jaars kost geven, als een Capitaal van honderd-duisend guldens De begeerte die ik had, om te weten waar in dese wetenschap bestond, en op wat wys dese so voordelige instrumenten mosten gebruikt werden, was oorsaak dat ik hem bad, my sulx te willen seggen. Hy antwoorde my hier op, dat, wanneer hy met syn Theater sou uit staan, en dat Cortisaan door syn potsen en snakeryen de toesienders in een vrolyke en sorgeloze opgetogentheid brengen sou, ik my by de aansienlykste vervoegen, met een uitstekende behendigheid hun sakken betasten, en door bulp van dese instrumenten de beursen daar uit ligten, en hem die, sonder het geld daar van te verminderen, ter hand stellen most, door het welk hy my seer lief krygen, en wel haast tot een hoge trap bevorderen sou. Hier op wees hy my eenige grepen, daar ik my in dese gelegentheid van sou te bedienen hebben, en die ik hem alle na maken most: maar dewyl de straf van Philax my nog al te levendig in de gedagtenis geprent stond, om deselve so ras vergeten te hebben, sei ik hem, dat ik my tot diergelyke konste niel wilde gekruikenlaten, dewyl ik, betrapt zynde, naderhand niet als het Rasp-huis voor en slaap-stede kry- | |
| |
gen sou: het welk hy verstaan hebbende, sei, dat ik daar niet voor behoefde bevreefd te zyn, dewyl ik, schoon ik hier op betrapt wierd, niet anders als een paar muil-peren te verwagten had, also my niemand, om myn jaren, vast houden, ofte aan de Geregts-dienaars over geven sou. Om kort te gaan, hy wist my so veel voor te praten, tot ik ten laatste, om hem te bevredigen, genoodsaakt was het penne-mes en het knip-schaartje aan te nemen; het geen hy my, om de goede diensten, die hem deselve gedaan hadden, so seer als syn oogs-appel aanbevool, hoewel niet met voornemen van het selve, volgens syn onderwysing, te gebruiken.
Dien gantschen nagt bragten wy door met salven en pleisters te maken, daar hy niet anders als Was en Terpentyn toe nam, gevende het selve door eenige verwen so een kleur als hy begeerde. Hy kookte ook eenige kannen gemeen water, daar hy voor een stuiver of twee blauwsel in deed', en daar na in eenige kleine flesjes goot, verkopende het selve naderhand voor een heilsaam oog-water; so dat ik syn gantsche medicinaalsche wetenschap in minder als twee uren leerde. Des anderen daags, wanneer hy sig na de Markt en na syn Toneel begaf, onderregte hy my nogmaals in de beursen-snyder-wetenschap, seggende, dat, indien ik een goede vangst te huis bragt, hy my aanstonds een nieuw kleed, dat ik doenmaals redelyk wel van doen had, maken wilde: daar by voegende, dat hy van het Theater agt geven wilde, of ik ook syn bevel en onderwysing na quam. Ik was dan genoodsaakt my onder de toesienders te dringen, hoewel niet met voornemen van iemands beurs vyandelyk t'overvallen, zynde niet weinig verwonderd te sien, dat myn Meester by-na op dien morgen alle syn Medicamenten verkogt, daar hem een monigte
| |
| |
brieven en getuigenissen van Koningen en Prinssen, beneffens een fluwele rok vol goude kanten, en een menigte op snyderyen, niet weinig in te hulp quamen. Wanneer de middag gekomen was, en dat de luiden naar huis gingen om te eten, was hy ook genoodsaakt te vertrekken, gelyk ik ook deed'. Wanneer wy in onse herberg gekomen waren, vroeg hy my, wat ik gedaan had? zynde niet weinig verstoord, dat ik, volgens syn bevel, niet d'een of d'andere beurs gesneden, en hem die t'huis gebragt had, seggende, dat ik een lompen hond was, en dat de geheimenissen, en de handelingen van het penne-mes, en meer andere aardige behendigheden, die hy my met so een genegen ziel geopenbaard had, aan my niet wel besteed, en so veel als de rosen voor de varkens geworpen waren; daar by voegende, dat hy my so ver niet met sig genomen, en so veel onkosten aangewend had, om dat ik alleenlyk eten en drinken sou, maar om dat ik hem in alles dienen en gehoorsaam zyn sou, 't geen hy my bevelen sou, of dat hy my in het tegendeel wederom van sig jagen sou, na hy my eerst arm en been sou gebroken hebben; my derhalven nog maal vermanende, de gelegentheid van dese Feest-dagen niet te laten verby gaan, sonder hem, door de verkryging van een wel gevulde beurs, een proef van de genegentheid te laten sien, die ik voor syn welvaren had, indien ik de rampsaligste van alle menschen niet wilde zyn. Hoe seer my nu dese verschrikkelyke dreigingen, en het grouwsaam gelaat van myn Meester, ter herten gingen, nam ik nogtans vastelyk voor, eer alles te verwagten, 't geen hy met my aanvangen sou, als een wetenschap te leeren, die my ten laatste de galg tot een kerk-hof sou doen hebben; hoewel ik nogtans, om de verschrikkelykste straffe, die hy my dreigde, van my te wenden, hem beloven most, myn uiterste best te sul- | |
| |
len doen, om hem te gehoorsamen, begevende my ten dien einde dagelyks onder het volk, daar ik nogtans niet anders uitrigte, als de potsen van onsen Cortisaan, en de verschrikkelyke leugens van myn Meester aan te hooren, die sig tegens de toehoorders beroemde, twaalf jaren lyf-Medicus en Oculust van syn Keiserlyke Majesseit geweest te zyn, uit wiens dienst hy met een verstoord gemoed gegaan was, dewyl syn Ryks Cancelier sig eenmaal aan de Keisers tafel verstout hebbende boven syn regter hand te gaan sitten, hy den Keiser versogt had, tot voldoening van dit onregt, den voornoemden Cancelier van syn dienst te setten, het welk hy hem met grote beleefdheid geweigerd hebbende, hoewel met aanbiedinge van hem een andere behoorlyke straffe daar voor te geven, hy aanstonds syn afscheid begeerd had, en van het Keiserlyke Hofvertrokken was. Onder andere van syn heerlyke daden en hoogloffelyke curen verhaalde hy, dat hy in de belegering van Candia agt honderd Fransen, wiens hoofden door de Turken in een uitval tot aan de tanden gekloofd waren, alle binnen veertien dagen, hoewel al de Barbiers, die in de belegering waren, hen verlaten hadden, so wel genesen had, datse na het verloop van dese tyd wederom hun dienst verrigt, en hem ieder twee afgehouwen Turken hoofden gebragt had, dewyl hy geen andere betaling van hen begeerd had. Ook wist hy hoog roemelyk te seggen, dat hy eenmaal in Duitschland door een Stad reisende, alwaar seker voorname Vorst op het sterven lag, hy juist verby het Slot reed, wanneer hy al twee dood-snikken gegeven had, en dat hy staande op het tipje om den derden en den laatsten te geven, hy juist de reuk van syn balsem, waar van hy doenmaals, tot syn geluk, een doosje in syn sak gehad had, in de neus gekregen hebbende, door een van de vensters, die
| |
| |
open stond, hy aanstonds de oogen wederom geopend, en by syn sinnen en verstand gekomen was; en dat hy, gewaar geworden zynde dat dese heilsame reuk van de straat en van hem quam, hem by sig had doen komen, om verders van hem genesen te zyn, gelyk hy in korten tyd ook so wel gedaan had, dat hy nog sestien jaren na die tyd geleefd had, waar door hy by na van al syn onderdan en voor een Heilig, en voor een tweeden Marco d' Aviano gehouden was; hen versekerende, dat hy ook het overige van syn leven in dienst van dese vorst sou doorgebragt hebben, indien hy hem so ondankbaarlyk niet geloond had, gevende hem voor dese heerlyke en onwaardeerlyke weldaad niet meer als alleen een kale vyftig duisend guldens, waar door hy so een haat voor hem gekregen had, dat hy niet een oogenblik langer by hem had blyven willen, hoe seer hy hem ook gebeden, en beloofd had dese misslag te verbeteren; het welk hy gesien hebbende, en oordelende dat de behoudenis van syn Land in dese heilsame Balsem gelegen was, al syn inwoonders, op verlies van hun leven, aanbevolen had, ieder een pond daar van te kopen, om sig in tyd van nood daar van te konnen dienen, doende hem so lang arresteren en aanhouden, totse alle daar van versien waren; waar door hy vier-en-sestig duisend seven honderd en agt en-twintigh pond van syn balsem in veertien dagen verkogt had, en dewyl hem voor ieder pond een Ducaat gegeven was, sou hy het overige van syn dagen daar van, als ook van nog vier maal so veel, 't geen hy in andere Landen met syn heerlyke turen verdiend had, heerlyk en magnifiek leven konnen, indien hem syn conscientie niet beval syn talenten niet onder de aarde te verbergen, en eerlyke en noodruftige menschen met syn onvergelykelyke medicynen te hulp te komen, gevende deselve voor so
| |
| |
een geringe prys, dat armen en ryken, sonder sig te beswaren, daar van kopen kosten. Dese heerlyke balsem, daar hy so van roemde, was een compositie van alderleije welriekende speceryen, als Nagelen, Kaneel, Muskues, Amber, enz. hebbende meerder reuk als kragt, en doende nogtans, door des selfs welriekende aangenamigheid, het domme volk geloven, dat daar een sonderlinge kragtin verborgen was, het geen de heerlyke inschriptie en intitulatie van Unguentum admirabilis, die hy in barbaris en Quaksalvers-Latyn op de doosjens, daar deselve in was, geschreven had, hen nog vaster deed' geloven, en hem een groot stuk gelds in de beursjoeg, daar hy sig nogtans so wel niet mede vergenoegde, dat hy my nog niet veel harder als te voren belaste, hem een wel gelardeerde beurs te schaffen, op straffe hier voor gemeld: maar de wyl ik my vastelyk voorgenomen had eerlyk te leven, en door myn deugd myn geluk te soeken, en dat ik voor de grouwsaamheid van myn schelmschen Meester, die hy al in verscheide voorvallen, so tegens my als synandere bedienden, had bespeuren laten, vreesde, besloot ik, wanneer hy wederom op de Markt staan sou, myn dienst de aansienlykste van de toesienders aan te bieden en een ander Heer te soeken.
Het was dan den laatsten dag van de Kermis, wanneer ik my des morgens wederom na myn gewoonlyke post begaf, na my myn Meester voor een ontbyt eerstelyk de versekering van duisend pynlyke stokslagen gedaan had, indien ik vrugteloos te huisen onder syn oogen quam. Om derhalven een onweer te myden, het geen myn gelederen so klaarschynlyk dreigde, bood ik aan verscheide Kooplieden, en andere Heeren, die de potsen van onsen Cortisaan aanhoorden, myn dienst aan; maar myn nuchter gewaad, dat voor een vierjarige getrouwe winter-en somer- | |
| |
dienst, en voor het huisvesten van een paar legioen stomme nagtegalen, geen ander beloning als de verachting van de gantsche wereld had, en het gevaar liep van tegens een voordeliger verwisseling voor eeuwig in een papier-molen verwesen te zyn, maakte de gemoederen der gener die ik aansprak so afkerig, datse dese myn trouwhertige aanbieding op een seer beleefde wys met een scher am galgen beantwoorden, brengende op de selve tyd de hand op de beurs, dewylse my voor een van die order namen, daar myn Meester de goedheid had van my toe te willen bevorderen. Siende dan dat een ieder, in plaats van my in syn dienst te nemen, my als een verschrikkelyk monsterdier vlugte, en my met harde woorden van sig wees, en konnende nogtans niet besluiten so laf-hertig te zyn, van het schandelyk bevel van myn Meester te gehoorsamen, en dervende sonder dat nogtans niet onder syn oogen komen, nam ik vastelyk voor, niet weer by hem te gaan, en my so lang in dese Stad bedekt te houden, tot hy sou vertrokken zyn, hopende alsdan wel een ander Heer te vinden, of indien my sulx mislukte, op het een of't ander schip voor jonger te gaan varen. Dit dan aldus besloten hebbende, en willende my, gants wanhopig, uit het volk en naar een plaats begeven, daar ik voor de vervolging van myn Meester sou bevryd zyn, wierp ik by geval myn oogen op een kleinen bedel Jongen, die, terwyl hy met de hoed in d'eene hand een aansienlyke Heer om een aalmoes aansprak, met de andere in syn sak taste, die hy wel haast met het gewin van een beurs, die met goud en groene zyde geborduurd was, te rug trok, en sig onder het volk van daan maakte, sonder dat sulx van iemand als van my gesien wierd, die niet lang berade hem te volgen. Wanneer wy van de Markt en uit het gesigt der menschen gekomen waren, ver- | |
| |
voegde ik my op een vriendelyke wys hy hem, roemende uitstekende syn behendigheid, met dewelke hy die beurs had weten te blasen; en dat ik'er veel om wildeschuldig zyn, indien ik de konst so wel als hy verstond. Hy scheen in 't eerste niet weinig over myn reden ontsteld, willende geensins merken laten dat hy verstond wat ik met het nemen van een beurs seggen wilde; maar na ik hem versekerd had, dat hy geensins voor my behoorde te veinsen, dewyl ik van de selve professi was, bekende hy ten laatste, dat hy deselve genomen had, en dat hy aan des felfs gewigt vastelyk geloofde, dat hy'er van syn leven wel slegter geknapt had. Hier op begost ik syn snedigheid wederom op het nieuw te roemen, seggende, dat, indien ik dien morgen had derven onder staan myn konst in het werk te stellen, ik voor gewis een goed gedeelte kostelyke juwelen van een Jode, die ik onder het volk gesien had sou hebben krygen konnen, maar dat ik geen stoutigheid genoeg gehad had om sulks t'ondernemen, dewyl nog een leerling in de konst, en eerstelyk daar by gekomen was, om van het welk hem t'eenemaal te versekeren, ik hem het penne-mes en de knip-schaar, die my myn Meester gegeven had, toonde; waar door hy nu geensins aan myn qualiteit twyfelde, en met so grote openhertigheid tegens my, als ik tegens hem sprak. Het scheen hem niet weinig te spyten, dat hy die Jode niet gesien had, seggende, dat hy'er zyn eer op wilde verpanden, dat hy hem sou gepromoveert hebben.
Ik toonde my ten hoogsten over syn kloek moedigheid verheugd, seggende dat, indien hy sulx wagen en ondernemen dorst, het nog tyds genoeg daar toe was, also ik dien Jode nog weinig te voren onder het volk had sien staan, daar ik niet twyfelde dat hy nog zyn, en dat ik hem den selven tonen sou, indien hy
| |
| |
slegts de moeite nemen wilde van my te volgen. Dese aanbieding nam hy met vreugde aan, biddende, dat ik hem den Jode wyzen sou, seggende, dat ik hem indien hy hem de huig niet ligte, voor een grootspreker en een weet-niet houden sou. Derhalven keerden wy wederom, en begaven ons na de plaats, daar myn Meester uit stond, alwaar ik hem wel haast een Jode toonde, die de aansienlykste van verscheide andere scheen, die mede hun vermaak in het aanhoren van Cortisaan syn guichelary namen, en die ik sei den selven te zyn, daar ik hem van gezeid, en die de juwelen by zig had. So ras hy hem gesien had, bad hy my dat ik hem eenige schreden daar van daan verwagten, en sien sou met wat behendigheid hy hem de sakken lubben wilde, en begaf sig hier op regt na den Jode toe: maar ik riep hem wederom, seggende, dat hy my de beurs, die hy genomen had, so lang te bewaren geven sou, dewyl syn aanslag mogelyk mislukt, en van d'een of d' ander gesien en verraden zynde, men hem in het doorsnuffelen en bevoelen van syn sakken, deselve mede afnemen mogt, en dat hy also wederom verliesen mogt, het geen hy so suur verkregen had. Hy wilde in 't eerste na dese raad niet luisteren, voorwendende, dat hy sulx, uit vrese dat hem syn anslag mislukken mogt, niet behoefde te doen; dewyl hem sulx nog noit geschied was; maar ik wist hem so veel reden by te brengen, en so soet voor te praten, dat hy my deselve ten laatste overeikte, dog met bevel van hem deselve, wanneer hy wederom by my sou gekomen zyn, even so gaaf weder te leveren, als ik die van hem ontfangen had, het welk ik hem met een goed gewisse beloven kost, dewyl ik niet willens was op duisend schreden na oit wederom in syn gesigt te komen, want so ras hy van my gescheiden, en sig na den Jood begeven had, ver- | |
| |
liet ik de plaats daar ik was, en liep so ras als my mogelyk was door de eerste straaten die my voor quamen, tot ik my ten laatste aan het einde van de Stad bevond, alwaar my de dorst en de hitte van het lopen nodigde in een klein-kroegje in te lopen om een kan bier te drinken, en daar ik gelegentheid vond, also ik in een kamer alleen was, myn beurs te besien, en het geld tetellen dat 'erin was, het geen ik bevond juist honderd goude Ducaten te zyn. Het is niet te beschryven hoe verheugd ik was, wanneer ik my besitter van so veel gelds sag, en dat op een manier die nog so half en half eerlyk was, en die men veel eer een modis acquirendi, (gelyk de Regtsgeleerden seggen) als een eerlose dievery kost noemen. Ik maakte in minder als een uur duisenderley aanslagen en kastelen in de lugt, die ook even so haast omvielen als die gebouwd waren, sonder dat ik nogtans iets gewis wist te besluiten, als alleen, dat ik, na de verkryging van een rykdom die ik groot genoeg oordeelde om al myn leven in een koets met ses paarden te konnen ryden, dubbeld met de kop most gebruid zyn, indien ik my wederom in dienst van een luisige Quaksalver begaf, en dat ik veel verstandiger doen sou, wederom na myn Vaderland te keren, en daar het overige van myn leven met het inkomen van dit heerlyke capitaal als een jonge Prins te leven, en my ondertusschen so lang van de straat en bedekt te houden, tot myn Meester sou vertrokken zyn, of dat ik glegentheid vinden sou, met het een of't ander schip naar
Amsterdam
te keren.
Terwylik sulx nog by my overlei qnamender verscheide dronke bootsgesellen in de kamer daar ik in was, en dewyl ik diergelyke geselschappen seer gevaarlyk voor myn beurs oordeelde, betaaalde ik myn gelag, en vertrok uitdese kroeg; te meer, dewyl my de Waardin weinig te voren gesegt had, dat sy my,
| |
| |
uit gebrek van bedden, niet huisvesten kost. Ik begaf my dan wederom op de straat, gaande so lang, tot ik, my ten laatste op een burgwal bevond, daar verscheide schepen lagen, en ook eenige herbergen stonden, daar ik aan de schilden sag dat de varende luiden inkeerden. Ik ging in d'eerste daar ik by quam, alwaar ik, een kan bier geeischt hebbende, van den Waard verstond, die ook een zeeman was, dat 'er een Hollands Schipper by hem t'huis lag, die des anderen daags naar Amsterdam wilde, en die maar even uit gegaan was, om met een van syn Koopluiden te spreken. Nauwelyx had hy my sulx gesegt, wanneer de man selver binnen quam, die myn begeerte van met hem te varen verstaan hebbende, my beloofde met sig te nemen, dewyl ik op het geen hy voor de vragt eischte niet lang kibbelde, my gebiedende tegens het aanbreken van den dag vaardig te zyn, also hy tegens die tyd buiten de boom meende te leggen, en aanstonds t'zeil te gaan; maar dewyl ik geen andere bagagie by my had als ik in myn sakken voerde, antwoorde ik hem, vaardig te zyn, als wilde hy so aanstonds vertrekken. De Waart, ziende dat ik wel van geld versien was, (want ik had hem een Ducaat laten wisselen, sonder hem nogtans d'overige te laten sien, uit vrese van hier door ontdekt te worden) bood my ook syn huis seer gewillig aan, om dien nagt daar te slapen; te meer, dewyl hy een sonderlyke mildigheid in my bespeurde, doende aanstonds een kanne wyn binnen komen, die, door hulp van de Waard en den Schipper, daar ik mede vertrekken sou, wel haast sien liet dat hy te drinken was, en wel haast van nog eenige andere gevolgd wierd, het geen ons dien nagt alle seer gerustelyk deed' slapen.
Nauwelyx was het dag geworden, wanneer my de Schipper, by een arm trekkende, te kennen gaf, dat
| |
| |
ik my uit het bed sou begeven, also de wind goed, en hy derhalven willens was so aanstonds t'zeil te gaan. Ik begaf my dan met een groote geswindheid uit myn nest, en, na het binnen senden van eennige halfjes brandewyn, na het schip, zynde van de Schipper en nog een bootsgesel vergeselschapt. Wy waren het selve so ras niet genaderd, wanneer ik myn Meester den Quaksalver en onse Cortisaan in het gesigt kreeg, die; dugtende voor het geen ik in myn sin had, my dien Morgen in de meeste kroegen van de Stad gesogt, en sig nu na de boom begeven hadden, uit hoop van my aldaar aan te treffen. De verschrikkelyke straffe, die ik te verwagten had, so hy my wederom in syn geweld kreeg, sou my aanstonds de vlugt hebben doen nemen, indien hy, my op deselve tyd in het gesigt gekregen hebbende, my niet tegen gelopen en by den arm gevat had. Ha pestigen hond! sei hy my, met een Brabantsche accent, (want uit dat land was hy geboortig) meendegy myn weldaden en onkosten, die ik voor ouw aangewend heb, so te betalen, daarsal ouw, by myn ziele Goods, de moord voor slaan! Dese troostelyke woorden met een seer grimmigen toon geuit hebbende, ham hy my tusschen sig en Cortisaan, (die my doenmaals, door verscheide complimenten en hertsterkende redenen, die nogtans niet anders betekenden, als dat myn misdaad duisend stokslagen en meer verdiend had, te kennen gaf, dat onse vriendschap de verandering so wel als alle andere wereldsche dingen onderworpen was) en voerden, ofte, om beter te seggen, sleepten my aldus naar onse herberg toe, daar wy nog een goed stuk weegs afwaren, sonder sig voor een uitstekend menigte volks t'ontsien, die op myn huilen en geraas aangelopen quamen, en waar van niet een het geringste medelyden voor my bespeuren liet, also myn Meester hen in het
| |
| |
verby gaan deed geloven, dat ik hem een grote sommegelds ontstolen had, daar ik, het geringste woord niet tegenspreken dorst, uit vrese van hier door de kerfstok nog meerder te beswaren. T'huis gekomen zynde: voerde hy my aanstonds na syn kamer, alwaar hy, sig met een swiep vol koegels gewapend hebbende, my op een seer duidelyke manier te kennen gaf, hat hy my niet wederom met sig na huis gevoerd had, om verder in syn dienst te behouden, maar alleenlyk om my te tonen, dat hy in het houden van syn belofte so percys als een mensch des werelds was, en dat hy om geen geld van de wereld die breken wilde, die hy my gedaan had, van arm en been te sullen breken, indien ik hem het gene niet te huis bragt, dat hy my bevolen had te nemen, sonder van die discretie te willen spreken, die hy my bekende over myn besluit, van heimelyk nog te willen weg lopen, schuldig te zyn, en daar hy my beloofde so wel voor te sullen voldoen, dat ik met hem bekennen sou moeten, dat hy een man was die de luiden eerlyk en ten vollen betaalde, en dat hy my daar na op de straat wilde doen stoten, om het overige van myn leven seer ellendig in een Gast-huis door te brengen, in diender slegts sulke vermetelde Barbiers gevonden wierden, die myn genesing souden ondernemen wilden. Dese heerlyke Preambule geindigd zynde, wierd hy van gramschap so wit als een dood, bytende de tanden op een verschrikkelyke wys op malkanderen, het welk so een ontsteltenis in my veroorsaakte, dat ik; niet tegenstaande het besluit, 't geen ik genomen had, van eer alles uit te staan en te verdragen, als van myn geld te scheiden, de beurs voor den dag kreeg, seggende, dat ik een vriendelyker onthaal en een beter beloning voor een vereering van honderd Ducaten, die ik hem doen wilde, als dese verwagt had, niet wetende om
| |
| |
wat oorsaak hy so schrikkelyk tegens my uit voer, dewyl ik hem immers gehoorsaamd, en zyn bevel nagekomen had.
So ras hy de beurs gesien, en myn re den verstaan had, liet hy syn wraakgierigen arm, die al om my te kastyden opgeheft was, wederom sakken, en doende syn geronfeld voor-hoofd wederom een weinig opklaaren. Is het mogelyk, myn soon, sei hy my, dat gy ouw van myn onderwysing so heerlyk hebt weten te dienen! Dit gesegt hebbende, nam hy my met een groote gezwindheid de beurs af, en sonder zig de tyd te willen geven om de knopen daar van te openen, rukte hy de linten, waar mede men deselve toehaalde, op eenmaal in stukken, om te sien of'er so veel in was, als ik hem gesegt had; het geen hy so ras niet waar bevonden had, of hy roemde myn handigheid met duisend lof-redenen, my belovende, dat hy my van dien tyd af niet anders als syn soon handelen, en dat hy: indien ik dese streek nog eenige malen in het werk wist te stellen, myn leer-jaren verkorten, en my binnen weinig tyds tot Cortisaan substituit promoveren sou. Hier op begeerde hy te weten op wat wys ik myn aanslag in het werk gesteld, en van wat les ik my bediend had, om my van de beurste bemagtigen; als ook de reden, waar om ik had willen weglopen, gelyk hy sulks wel had konnen merken, door, dien ik dien nagt niet te huis gekomen, en met dien Schipper na de boom gegaan was. Dese vraag sou my sonder twyfel niet weinig belemmerd hebben, indien ik de voorsigtigheid niet gehad had, van al eenigen tyd te voren daar op gestudeerd te hebben, so dat ik, sonder lang te stamelen, antwoorde, dat ik dien morgen te voren, hebbende een Heer in het oog gekregen, die seer kostelyk gekleed geweest was, gelegentheid gevonden had, terwyl hy syn aandagt t'eenemaal op de
| |
| |
quink-slagen van onse Jan-po-tagie geregt had, om myn hand seer behendig in een van syn sakken te brengen, sonder nogtans voor gewiste weten, wat ofte hoe veel daar aan geld in was, daar ik de beurs wel haast gevoeld hebbende, deselve met een groote geswindheid daar uitgenomen had, dog evenwel so behendig niet, dat sulx niet van een bedelaar, die niet ver van daar gestaan had, gesien was, die my aanstonds gevolgd en begeerd had, dat ik hem de helft, van het geen ik van dien Heer genomen had, geven sou, of dat hy my wederom by hem voeren wilde; waar op ik, om my van dese moeijelyke vent t'ontslaan, my seer gewillig hier toe geveinsd had, biddende hem alleen, dat hy met my in een herberg gaan wilde, om hem aldaar de helft van de buit te geven; in het welk hy bewilligd hebbende, en te samen in een kroeg gekomen zynde, ik gelegendheid gevonden had, om hem onder schyn van myn water eens te maken, t'ontlopen, en in een andere kroeg, die niet ver van daar gelegen was, te vlugten, alwaar ik gedwongen geweest was niet alleen dien gantschen dag, maar ook den nagt over te blyven, also dien voornoemden bedelaar verscheide male door die straat en verby het huis gegaan was, daar ik in was, sonder dat hy nogtans raden kost waar ik gestoven of gevlogen was, en dat ik so ras het dag geworden was, wederom naar huis en naar hem had willen gaan, en dat ik, also my de straat, daar ik dien nagt geslapen had, onbekend was, dien Schipper, met dewelk hy my bejegend had, gebeden had, my de weg te wysen, om na onse herberg te keren, die my hier op berigt had, juist in deselve herberg ook wat te moeten verrigten, en dat hy my derwaards wilde voeren, indien ik slegts met hem eens na syn schip gaan wilde, dat aan de boom lag, en daar hy maar een weinig te verrigten had, en
| |
| |
dat wy daar na te samen na onse herberg gaan wilden, waar op hy my met Cortisaan bejegend, en sig ingebeeld had, dat ik met dien Schipper had willen vertrekken, en heimelyk van hem lopen, om welke blote argwaan hy my qualyk gehandeld had, het geen my het grootste onregt des werelds scheen. Hy was niet weinig verlegen, wanneer hy dese myn waarschynlyke ontschuldingen verstaan had, seggende, dat hy dese misslag naderhand door duisend vaderlyke weldaden wederom vergoeden wilde, gevende my, boven het geen ik nog had doen wisselen, een Ducaat, om die op syn gesondheid te verdrinken; maar ik wilde deselve niet aannemen, seggende, dat ik geen geld van noden had, en dat ik hem alleenlyk bad, dat hy my een ander kleed geven wilde, also my het myne door oudheid van het lyf viel; het geen hy my, om my naderhand dies te gewilliger in myn dienst te maken, nog dien selfden dag, van een oude grauwe mantel maken liet.
Wy bleven nog eenige dagen, na het eindigen van de Kermis, in dese Stad, dewyl myn Meester verscheide patienten aangenomen had, van dewelke hy hoopte een goed stuk gelds te krygen, indien sy en hy het geluk hadden datse van sig selven genezen wilden, dewyl syn Medicamenten daar het minst toe deden. Eens op een morgen quam hy gants verbaasd in onse herberg lopen, ons bevelende, dat wy aanstonds alles te samen pakken souden, also hy nog binnen twee uren vertrekken wilde Ondertusschen liep hy selver uit, om een schip te bestellen, met het welk hy na Bremen wilde, terwyl syn Vrouw ons voort haaste, en tot de prullen en smeer potten te pakken aanmaande, het geen wy in minder als twee uren verrigt hadden So ras het goed aan boord gebragt was, gingen wy ook t'scheep, en weinig daar na t'zeil, also ons
| |
| |
de wind redelyk gunstig was. Dat was een hair in myn Heer de Mofsyn neus, sei myn Meester tegens syn Vrouw en onse Cortisaan, so ras wy van land waren: hy meende my by het linker been te krygen, vervolgde hy, maar hy heeft bot gevangen. Ik had gaarn weten willen, wat hy met dese woorden seggen wil de; maar ik had het hert niet om sulx van hem te vragen, so een ontsag had sig de Vent over syn dienaars verkregen: derhalven stelde ik dese myn nieuwsgierige begeerte tot den avond uit, wanneer ik de eer had van op een stroo-leger nevens Cortisaan, en onse andere knegt te slapen, en horende dat myn Meester met Mevrouw de Doctorin als varkens snorkten, en so vast sliepen; dat men hem met geen trommels sou opgewekt hebben, vroeg ik hem, wat de oorsaak van myn Heer syn haastig vertrek was? wel wetende dat hy het waarachtige secreet was, daar myn Meester de darmen van zyn heimelyke gedagten in leegde, het geen hy ook, om de nauwe alliantie tusschen hem en syn Vrouw, eenigsins verpligt was te doen. Het geld, 't geen ik van de Ducaat, die ik des nagts in myn slaapstede had wisselen laten, nog overig had, had my middelen verschaft; om my, door het beschenken van eenige kannen wyns, wederom so seer in syn goede gonst te helpen, dat hy my seer openhertig vertrouwde, dat sulx toegekomen was, door dien myn Meester, hebbende ondernomen de Soon van een voornaam Koopman en raadsheer deser Stad te genesen, die een dik vlies op ieder oog had, en derhalven niet sien kost, hem het gesigt had doen verliesen, en t'eenemaal blindgemaakt had, waar door hem de Vader by de kop meende te laten nemen, het geen hy gemerkt hebbende, de voorsigtigheid gehad had, van dit onweer door een heilsame retirade voor te komen, vergenoegende sig alleenlyk met vyftig Ryxdaalders, die
| |
| |
hy te voren, en op de hand ontfangen had, hoewel hem nog honderd andere beloofd waren, indien hy de Soon, gelyk hy met de dierste eden des werelds beloofd had, wederom tot syn gezondheid had brengen konnen. Ik verwonderde my ten hoogste over de schelmery van myn Meester, voornamentlyk wanneer my Cortisaan, die nu al over de ses jaren gestadig by hem gediend had, duisenden diergelyke streken, hoewel meer tot syn eer als oneer, verhaalde, dewyl hy oordeelde dat sulks de konst mede bragt, en dat het een teken van een ervaren en een gauw Quaksalver was.
Eindelyk quamen wy tot Bremen, daar myn Meester syn rekening seer qualyk vond, also de doenmaals regerende President (dat de geldzugtigste van een Stad was, die van dese krankheid meer als een in gants Europa beswangerd is) hem niet toelaten wilde dat hy syn Medicamenten verkogt, voor hy hem een onbehoorlyke somme daar voor gegeven had; het welk hem onmogelyk zynde, was hy genoodsaakt onverrigter sake dese Sad te verlaten, na hy deselve al de vervloekingen, rampen en straffen toegewenscht had, daar men oit in eenige Cronyken, ofte Martelaars-boeken van gelesen heeft. Wy door-reisden nog verscheide andere steden in Duitsland, in dewelke myn Meester een grote somme gelds by een schraapte, en de luiden niet weinig bedroog. Ik bemerkte nu eerst, hoe dwaas ik gehandeld had, wanneer ik hem had doen geloven, dat ik de beurs, die hy van myn gekregen had, selver uit de sak van den Heer gestolen had; want hy, door dese soete en gemakkelyke zegen verlekkerd zynde, en oordelende dat het moedwillig syn geluk sou veragt zyn, indien hy sig van dese middel niet meer bediende, wilde dat ik myn vingers en myn behendigheid gestadig in syn dienst oefenen sou, en
| |
| |
siende dat syn vermaningen en verschrikkelyke dreigingen hier vrugteloostoe waren, en dat ik op vyf Jaar markten ofte Kermissen hem niet een duit gebragt had, geloofde zekerlyk, dat ik sulx alleenlyk liet om hem spyt te doen, en begost my dehalven dagelyx hoe langer hoe meer te mishandelen en te slaan; so dat'er selden een dag verby ging dat ik niet een paarhonderd stok-slagen, muil-peren, schoppen voor 't gat, en diergelyke fraijigheden meer, seer abondantelyk op myn lichaam sag regenen, daar hem Cortisaan, om te tonen wat een gedienstigen Swager hy aan hem had, seer getrouwelyk in te hulp quam en verpoosde, sonder daar-en-boven voor de wraakgierige handen van onse knegt bevryd te zyn, die, schoon hy in qualiteit en consideratio ver na niet by Cortisaan te pas quam, evenwel dik maals vermaak schepte van my op syn eigen hand de lenden met een brand-hout, of een ander bequaam instrument seer deerlyk te smeren, daar hem de geringste bestraffing van myn Meester niet over geschiede; so dat ik rampsalige myn tronie ten besten geven most, wanneer hun vervloekte vuisten lust kregen om sig een weinig te oefenen: ja het was als of de verdoemde Baviaan, die wy met ons hadden, en die ik gewoon was dagelyks eten te geven, ook wist dat men met my wat te bruijen myn Meester ten hoogste verpligten kost, want hy beet my dikmaals, wanneer ik sulks het minste door syn vrindelyke tekenen, vermoede, groote gaten in de beenen, of op andere plaatsen van myn lichaam, daar hy maar eerst by komen kost. Ook was het myn lichaam niet alleen, 't geen dagelyks so veel overlast verdragen most, dewyl het myn rampsalige maag niet veel beter had, die syn smagterige jeuking dikmaals met het sober rantsoen van een korst roggen-brood stillen en verdryven most, en indien myn Vrouw my somtyds uit mede- | |
| |
lyden niet een stuiver heimelyk toegesteken had, sou ik ten laatste nog van honger gestorven zyn. Dese goede Vrouw bevryde my nog dikmaals, door haar voorspraak, van een goede dragt stok-slagen, daar myn Meester gants geen hond op was, en indiense my de hand somtyds niet boven het hoofd gehouden had, souden my de armen en beenen ten laatste nog door Cortisaan en syn makker verminkt zyn, dewylse my somtyds ieder om het seerst sloegen, en alleenlyk om malkander te tonen datse beide even veel over my te seggen hadden: maar dewyl onse vrouw, dat een duivel van een compeer, en de grootste helle-veeg des werelds was, selver niet vies viel van somtyds myn Heer den Doctor en syn gantsche trein met een stuk houds achter de ooren te krauwen, hadden zy het hert niet van my in haar byzyn een hand of vinger aan te roeren, hoewel ik daarom, wanner sy my naderhand alleen hadden, niet een hair meer ontsien wierd. Dese hare genegendheid en gonstig voorstand spruite eerstelyk daar uit, dat sy myn lands-vrouw en uit de selve Stad daar ik geboortig uit was, en ten anderen, dat ik haar somtyds in een postuur met onse Cortisaan, en onse andere knegt, gevonden had, 't geen seer nadelig voor myn Meesters voor hoofd, en evenwel niet kragtig en voordelig genoeg voor hem was, om somtyds, wanneerse sig hier op verlaten en wat trots spreken wilden, een storm van pynlyke muil-peren en lode swiep-slagen van sig af te keren; en dewyl sy my altyd geheim en discreet genoeg bevonden had om sulks myn meester niet t'ontdekken, wilde sy my haar dank baarheid daar voor in alle voorvallende gelegentheid bespeuren laten. Myn zoon sei sy my eens op een morgen, dat myn Meester in sekere voorname Stad in Duitsland op de Markt met Cortissan en onse andere knegt was, en my met haar te huis gelaten had,
| |
| |
gy weet niet hoe seer het quaad onthaal, dat u hier geschied, my ter herten gaat, en wat een genegendheid ik u altyd, om u goeden inborst, toegedragen heb, 't geen gy daar uit genoeg zaam oordelen kund, dat ik om uwent wil dikmaals het harnas aangetrokken, en myn eigen eêgemaal, en ons ander volk, qualyk gehandeld heb, het welk ik nog bereid ben te doen, so ras een van dese booswigten u het geringste leed doen, dewyl ik u als myn eigen kind bemin, en op dat gy sien sult dat dit geen complimenten zyn, vervolgde zy, so vereer ik u desen Ryxdaalder, die ik begeer dat gy op myn gesondheid verteren, en u daar wat voor te goed doen sult. Dit gesegt hebbende, stak sy de hand in de sak, en gaf my een schone oude bank-Ryxdaalder, wiens glans my sodanig bekoorde, dat ik deselve, sonder my lang te laten nodigen, seer begerig aannam. Hoe, sei sy my, wanneer ik haar alleenlyk daar voor bedankte, verdiend dese myne vrygevigheid niet anders als blote woorden, en zyt gy zo ondankbaar, dat gy my daar niet een kus voor geest! Dese woorden maakten my so ontset, dat ik in lang niet wist wat ik daar op antwoorden sou, blyvende een geruime tyd gants schaam-rood en sonder spreken staan, het welk sy siende, nam my van selven in den arm, drukkende en kussende my op een wys, die my, hoe onervaren ik nog in dit hand werk was, egeter genoegzaam te kennen gaf, dat haar de kartel-darm jeukte, het welk ik nog veel klaarder bemerkte, wanneer sy my op een bed werpende, dat in deselve kamer stond, op een plaats begost te kittelen, daar een knegtje van seventien jaren, als ik was, (want ik was nu al by de drie jaren in haar Mans dienst geweest) geen gekkerye verdragen kost, en die sy wel sag dat suiffisant genoeg was, om de stok-slagen, die my haar Man so overvloedig mede deelde, met een paar horens te betealen.
| |
| |
Evenwel had sy groote moeite om my aan het naturen te helpen, dewyl een tronie wiens vel dat van een gebraden appel niet ongelyk was, al haar strelen en liefkosen vrugteloos sou gemaakt hebben, indien de beloftenis, van myn arbeid eerlyk te belonen, my dit smakeloose voorwerp niet als een tweede Venus had doen betragten, hoewel ik niet besluiten kost, het diere en waarde pand van een tot nog bewaarde en onaangevogtene maagdom, op den eersten aanval, aan so een lelyke engrouwsame afgod op te offeren: maar dewyl ik alte seer de menschelyke swakheid onderworpen was, om niet een kleine natuurlyke ontroerenis te betonen, wist sy my so te stroken en aan den dans te helpen, dat ik my gevangen most geven.
Nauwlyks had myn gepredestineerde virginiteit de laatste dood-snik gegeven, of myn Meester quam met syn dienstbare geesten van de markt, niet weinig verwonderd zynde van ons beide so kortborstig en vermoeid by een te vinden, daar hy, indien hem myn ridderlyke kragten so wel als zyn Vrouw bekend geweest waren, seer wonderlyke en achterden kende oordelen by sig selven sou over geveld hebben; maar sy deed' hem geloven, wanneer hy haar de oorsaak daar van vroeg, dat ik eenige flesjens met oog-water gebroken had, waar over sy sig so geyverd en my ter deeg afgerost had. Hy antwoorde haar, dat sy daar eerlyk aan gedaan had, seggende bevreesd te zyn, dat sy my niet genoeg gegeven had: maar sy swoer hem, als een vrouw van eeren, dat sy my over de tweehonderd slagen met een dik brand-hout gegeven had, so dat hy sig ten laatste nog gerust stelde: Hoe weinig my nu in myn kindsheid de sonden waren voorgepreekt, en het gewissen gescherpt, kost ik nogtans by myn selven wel afnemen, dat ik my ten hoogsten aan myn Meester en aan myn selven versondigd had: maar het
| |
| |
overdenken, dat ik hier door van de goede gonst van myn Vrouw versekerd was, en dat ik nu een beter onthaal en vry wat minder slagen van haar Man te verwagten had, door dien sy my gesworen had, my meer als te voren de hand boven het hoofd te sullen houden, deden my dese boetvaardige gedagten in de wind slaan, daar ik my nogtans wel haast seer in bedrogen vond; want sy handelde my van die tyd af nog veel slimmer als haar Man, bedenkende dagelyx nieuwe uitvindingen, om my deerlyk te doen bastonneren, en seer soberlyk eten; so dat ik sekerlyk geloofde, dat sy my so een goed ridder niet most bevonden hebben, als sy welgedagt had: maar dese inbeelding kost geen diepe wortelen by my schieten, dewyl ik haar naderhand meer deuntjes van die aart op deselve sak-pyp most voorspelen; sonder dat my dese afgeleefde rommel-pot daarom een hair beter onthaalde; waar door ik merkte, dat die geen, die met haar te doen hadden, niet anders als stokslagen voor hun moeite kregen, volgende hier regt de natuur der Meeren in, die haar Cortisaan met hoefslagen lief-kosen. Omtrent dese tyd quamen wy eenmaal des nagts in een herberg van seker Dorp te huis leggen, alwaar wy een snoes-haan aantroffen, die den selfden avond daar ook gekomen was, en wiens belachelyk en seldsaam gewaad ons aanstonds te kennen gaf, dat hy een Quaksalver, ofde grootste sot zyn most daar men oit van gehoord had. Hy had so ras niet geroken van wat professie myn Meester was, (want een Quaksalver kan men so wel aan de reuk als aan het gelaat kennen) of hy vloog hem met de grootste vreugde des werelds om den hals, complimenterende hem met sulke familiare en gemeensame termen, dat men gesworen sou hebben, datse broeders, often minste de beste vrienden des werelds geweest waren, schoon het koel
| |
| |
gelaat van myn Meester (die de ingebeeldste van syn geheele landaard was) genoegsaam te kennen gaf, dat hy hem van syn leven niet gesien had. Ik wou, Heer Confrater, sei hy tegens myn Patroon in seer hoog Hoogduits, dat de donder de Stad Straasburg, daar ik nu, tot myn geluk, van daan kom, so veel pieken diep in de aarde sloeg, als'er huisen in staan, dewyl myn fortuin aldaar so een ellendige schipbreuk geleden heeft, dat ik het myn leven niet verwinnen sal. Myn Meester sou, als een Spaanschen-Brabander, een naakte Mof, wiens wanhopige toestand een hairlose sulpe rok genoegsaam scheen te betuigen, hem niet eenmaal de eer verwaardigd hebben, om hem een duidelyker uitlegging van dese verstoorde en misnoegde reden tegens een Stad te vragen, daar hy nu selver heen reisde om de inwoonders te salven, indien hem de pligt van dese professie daar toe niet beweegd had. So ras hy hem dan na de oorsaak daar van gevraagd had, gaf hem den ander te kennen, dat hy, hebbende in Straasburg een voornaam Heer van de Kanker genesen, eenige Doctoren van dese Stad, hem om syn heerlyke curen hatende, en hem in oneer en schande soekende te helpen, juist daar op toe gekomen waren, wanneer hy de snee even gedaan had, eenpariglyk; als of het hen de bose geest ingegeven had, geoordeeld hadden, dat het geen Kanker, maar alleenlyk een Negen oog ofte een bloed-sweer geweest was; en dat hy desen Heer alleenlyk had doen geloven dat het de Kanker was, om een goed stuk gelds van hem te krygen. Verders sei hy, dat den patient, het berigt van de Doctoren geloofd hebbende, hem aanstonds, also hy een na verwant van den Bisschop geweest was, had doen gevangen nemen, en in een slim gat werpen, daar hem, na een driedaagse residentie, het vonnis verkondigd wierd, dat hy, tot
| |
| |
bewys van zyn schone cuur, met de stof-bezem en met het stads-wapen, dog op de rug, sou begiftigd worden; het welk hem zeer tegens de borst zynde, dien felfden nagt uitgebroken, en heimelyk uit de Stad gekomen was, zynde nogtans gedwongen over de honderd-duisend guldens (so hy sei) aan juwelen, goude ketens, gereed geld en kostelyke kleren in handen van het Geregt te laten, en sig alleenlyk met een klein goud beursje van duisend guldens, die hy ons hier op ook toonde, te salveren en tevlugten. Dit aanmerkelyk verlies sei hy dat hem nogtans niet so seer, als dat van zyn heerlyke brieven en getuigenissen smerte, die hy swoer over de honderd en vyftig in het getal, en meest alle van Koningen en Prinssen geweest te zyn, sonder die van eenige honderd Steden daar onder te reken, die hem alle groot geloof by de luiden verschaft en een ongelooflyk geld hadden doen verdienen. Myn Meester, siende dat de Vent munt had, begost sig vry wat vriendelyker tegens hem aan te stellen, seggende, dat hy zo seer niet om het verlies van syne brieven behoefde verlegen te zyn, dewyl hy hem de syne, die over de dertig in 't getal waren, gaarn verkopen wilde, doende hem geloven, dat hy deselve niet meer van doen had, also hy die konst opgeven en wederom na syn Land keren wilde, en dat hem dese de selve dienst souden doen konnen, indien hy sig slegts syn naam geven wilde. Dese aanslag geviel den ander seer wel; en na sy te samen over de prys, die vyftig guldens was, eens geworden waren, overleverde hem myn Meester alle zyn brieven beneffens d' aanhangende zegels, sonder een eenige voor sig selver te behouden, het welk my niet weinig verwonderde: maar onse Cortisaan, myn gedagten hier over merkende, gaf my te kennen, dat myn Meester wel wist wat hy deed', en dat hy de brieven
| |
| |
niet verkopen sou, indien hy 'er geen andere in de plaats wist te krygen, het geen hem niet meer als een Ryxdaalder aan Parkement en een weinig Was behoefde te kosten, dewyl hy de Wapens ofte de Zegels van de Meeste Potentaten en Steden van Europa in houd gesneden had, die hy slegts behoefde af te drukken, gelyk hy die geen ook gedaan had, die hy aan den anderen Quaksalver verkogt had. Hy had ook gaarn gewild dat hem myn Meester een van syn volk had bygezet, also hy sei dat syn knegts, so ras hy gevangen was, weg gelopen waren: maar hy gaf hem tot antwoord, dat sulks in syn magt niet was, dewyl die gene die hy by sig had, alle zyn landslui waren, die sig in vreemde dienst niet begeven souden, alzo hy hen beloofd had wederom vry in hun Vaderland te schaffen. Eindelyk wierd het tyd om te gaan slapen. Myn Meester met syn Vrouw, en den ander, wierden in een kamer geleit, terwyl Cortisaan, onse andere knegten ik, ons in de paarde stal legeren mosten. Wy waren nauwelyks gelegen om te slapen, of myn Meester quam ons seer verbaasd seggen, dat wy aanstonds opstaan souden, also wy vertrekken mosten, en de wagen aangespand was; dog dat zulks so stil geschieden most, dat 'er niemand in de herberg waker van wierd. Wy begaven ons uit het bed in de kleren, en weinig daar na op weg, terwyl onse knegt, die voor voerman speelde, (want myn Meester had de paarden en de wagen, om het voer-loon te sparen, weinig tyds te voren selver gekogt) de paarden met al syn magt voort joeg. Dien gantschen nagt reden wy gestadig voort, doende onse paarden met het aanbreken van den dag een weinig in een klein Dorp voeren, na het welk wy wederom even stark voort joegen, tot wy ten laatste met het vallen van den avond Straasburg in het gezigt kregen. Wy waren de
| |
| |
Stad so ras niet op duisend schreden of daar omtrent genaderd, wanneer myn Meester sig na my toe keerde: Sie daar, deugeniet, sei hy my, tonende my de beurs, dien ik dien avond te voren in handen van syn rampspoedigen en vlugtende Confrater gesien had, so is het, vervolgde hy, dat een eerlyk man syn fortuin soeken, en somtyds een blauw oog om den gekruisten penning wagen moet: maar gy, lompen hond, woud wel dat het ouw in de mond gevlogen quam. Hier op verhaalde hy ons hoe hy syn Confrater, wanneer hy in het midden van zyn eerste slaap geweest was, de beurs ontnomen, en sig stil met syn Vrouw uit de kamer begeven en de paarden selver uit de stal gevoerd en voor de wagen gespand had, sonder dat jemand in het gantsche huis sulx gehoord of gesien had. So ras hy ons dese heerlyke daad verhaald had, bevonden wy ons in de Stad, alwaar wy in de herberg, daar wy inkeerden, van den Waard verstonden hoe dat die nagt te voren een Quaksalver, die om verscheide schelmeryen gevangen sat, uitgebroken was; daar hy seer voorsigtig aan gedaan had, dewyl men alderley toebereidsels aldaar vervaardigd had, om hem dien morgen na syn verdiensten t'onthalen; daar by voegende, dat dese Vent alle die van de professie in so een quaad blaatje by de Magistraat en het Dom Capittel gebragt had, dat hy niet geloofde, dat het myn Meester sou toegelaten worden met syn Theater uit te staan: daar hy sig ook niet in bedroog; want nauwelyks hadden de soldaten, die aan de Stadspoort, daar wy in gekomen waren, de wagt gehad hadden, de Magistraat van onse komst verwittigd, of sy sonden een afgesant aan myn Meester, die hem, naast hertelyke groetenisse en recommandatie van syn Heeren en Meesters, op een seer beleefde en verpligtelyke wys te kennen gaf, dat hy sig des anderen daags
| |
| |
met het aanbreken van den dag buiten de Stad en des selfs gebied sou hebben te begeven, indien hy niet begeerde dat men hem deselve eer bewees, die men aan een van syn order, die de nagt te voren uitgebroken was, schuldig was; het geen myn Meester, die een gesworen vyand van diergelyke ceremonien was, seer precys beloofde na te komen, gelyk hy ook deed', begevende sig, na het bidden van een heidens morgengebed, met het dagen buiten de Stad.
Dus ver was myn Broeder in syn verhaal voortgevaren, wanneer wy gewaar wierden dat de kaars uit ging en in de pyp brande; en dewyl al ons volk al te bed, en het derhalven onmogelyk was een andere te doen brengen, most hy zyn reden staken, en wy ons in het bed begeven, alwaar ik hem so lang bad syn verhaal te vervolgen, tot hy, niet tegenstaande de lust, die hy sei te hebben om te slapen, aldus verder voort voer:
De hoop, die ik had, dat myn Meester haast wederom naar Holland keeren sou, deed' my het quaad onthaal, dat hy en syn Vrouw my dagelyks hoe langer hoe meer deden, geduldiglyk verdragen: maar in plaats van my zo gelukkig te sien, hoorde ik hem ten laatste hier niet een woord meer van spreken; so dat ik nu den dag wel duisendmaal vervloekte, op dewelke ik in syn dienst getreden, en niet, volgens myn Neefs raad, naar het Peper-land gegaan was. Het was nu ruim een half jaar geleden, dat myn Meester de bejegening met dien anderen Quaksalver gehad had, wanneer hy eenmaal in het Keur-vorstendom van Beyeren in een klein Stedeken, daar het Kermis was, syn Leugen troon midden op de Markt, en nevens een ander plaatste, sonder nogtans te weten wie deselve toequam, of van wie die daar geset was. Myn Meester, die de eerste op de markt was, had so
| |
| |
ras syn Credentiale-brieven, die hy weinig-te voren wederom gemaakt had, niet aan de omstanders getoond; en palen inde aarde beginnen te liegen, wanneer den anderen Quaksalver op syn Theater verscheen, die, om de digtheid, geen groote moeite had om hem voor dien selfden Confrater te herkennen, die de godloosheid gehad had van hem syn beurs te stelen. Hy sou evenwel so onvoorsigtig niet geweest zyn van hier in syn oogen te geloven, indien hy onse vrouw; ons, en den Baviaan niet dadelyk herkend had; so dat hy, geensins meer aan de waarheid twyfelende, en siende dat de omstanders alle na myn Meester toe gelopen waren, en hem zo een groot gedeelte van Medicamenten af kogten, dat hy vreefde selver niet voor de waardye van eenen stuiver te sullen verkopen, keerde hy sig eerstelyk met een paar blikken na myn Meester, die den strydbaren en ontsaggelyke Turken-moorder Schanderbeg selver broek en wammis souden hebben doen bevuilen, en daar na naar het volk, die hy op dese en diergelyke wys in syn taal aansprak: Ik weet niet, dwaas-gesind en onbesonne graauw, sei hy, hoe dat de leugen taal van een eerlose Hasenkop, (want so werden de Nederlanders van de Moffen genaamd) door syn vals en suiker-soet venyn, dus danig uw' hersen-schalen vergiftigd, en van het heilsaam spoor des vernufds heeft konnen doen afdwalen, dat gy voor de kragtlose drek der geverfde dranken van een guit en een aars-bedrieger het ingewant van uw' beursen uitschud, en uw geld so moedwillig weg werpt. Ja, eerwaarde en groot gunstige Heeren, vervolgde hy, desen die gy daar so vreeselyk van syn voortreffelyke daden hoord opsnyden, is de argste schelm en beursen-snyder die oit geleeft heeft, hebbende my, wanneer ik hem trouwhertelyk myn staat voor eenige maanden openbaarde, myn geld des nagts
| |
| |
schelmscher en heimelyker wys ontstolen, en heir op de vlugt genomen. Hy wilde vorder in dese glorie-ryke en testimoniale lof-redenen voortvaren, wanneer myn Meester, oordelende dat hy genoeg geseid had, om de luiden te doen begrypen dat hy een man van verdiensten was, met so een vervaarlyke stem in syn reden viel, dat hy met duivels dank syn bek houden most. Myn Heeren, riep hy regens de omstanders, dese Filou, die dese godlose en leugenagtige calomnien en lasteringen tegens my derft uitwerpen, wil ik UL. met weinig woorden berigten, dat hy omtrent voor vyf of ses maanden over de vier-en-twintig menschen tot Straasburg met syn dranken omgebragt heeft, daar hy het rat ook tot een kerk hof sou gehad hebben, indien hy uit syn hegtenis niet gebroken, en het heimelyk ontkomen was. Daar by heeft hy, voer hy voort, die brieven en documenten, die hy by sig heeft, schelmagtig van my gestolen, gelyk zulks myn naam, die daar in staat, en die de guit sig ook zedert die tyd gegeven heeft, UL. klaarlyk sal doen sien; want, vervolgde hy, hebbende tot myn ongeluk, desen schurk, die ik uit syn woorden voor de eerlykste man des werelds nam, dien selfden dag dat hy van Straasburg gevlugt was, ontmoet, en myn heerlyke brieven en getuigenissen seer openhartig getoond, stal sig de schender des nagts, terwyl ik in de sorgelose slaap lag, heimelyk in myn kamer, soekende niet alleen de beste daar van uit, maar nemende daar en boven nog by de duisend kronen aan goud met zig, na het welk de schobbert syn afscheid onder syn schoenen nam, en aan de wind bruide. De omstanders, die wel gehoord hadden dat den ander sig even als myn meester genaamd had, twyffelden geensins dat hy de waarheid niet sprak, weshalven eenige van hen, die het naaste by hem stonden, hem op een seer obligante wys te kennen gaven,
| |
[pagina t.o. 295]
[p. t.o. 295] | |
| |
| |
dat hy een schelm en een bedrieger was, en dat hy sig aanstonds van de Markt begeven sou, indien hy en syn salfpotten sig niet kleinder als stof wilde geslagen sien, gevende hem tot besluit van de periode nog verscheide expressive eer-titelen, die een by-zynde en aandagtige schaar van moedwillige jongens voor borgtogt dienden, om hem te versekeren, datse, om sig met het werpen van drek en verrotte appels te oefenen, noit bequamer doel souden vinden konnen, die evenwel so voorsigtig niet opgenomen wierden, dat'er niet eenige kleine straatsteentjes onder liepen, die door een vyandelyke en digte hagel-buy onsen armen duivel trouwhertig vermaanden, syn salf-troon (die door de plundering van syn ondersteunde staken ook seer bouw vallig begost te worden) en alles 't geen daar op was te verlaten, om alleenlyk dat te behouden, het geen wy van natuur voor het waardste op dese wereld houden, en daar drie grote klinkerts, die het regt van herten meenden, hem sonder twyfel van souden beroofd hebben, indien hy sig niet à corps perdu (als de Fransen seggen) seer wanhopig onder het volk neder-gestord had, dat hem, door verscheide muilperen, op syn komst seer duidelyk deed' bemerken, dat veelhanden in diergelyke voorvallen meer als twe konnen, en datse, schoonder niet een Quaksalver onder hen was, evenwel d'ontworteling en uitroeijing der tanden so wel als hy verstonden.
So ras de rampspoedige Doktor sig door hulp van syn benen ontsigtbaar gemaakt, en sig in een naast by gelegen huis voor de vervolging van het vervloekte gespuis der jongens bevryd had, bedankte myn Meester d'omstanders voor hun trouw hertige bystand, en de verdediging van syn goede naam, met een zedigheid, die hem voor de fraiste en vroomste man des werelds deed' aangesien worden, biddende hen tot dankbaar- | |
| |
heid aan, syn Medicamenten nog een stuiver beter koop te geven als hy te voren gedaan had, waar door hy by-na syn gantsche smeer kraam op dien morgen verkogt, en meer geld in dese kleine Plaats ontfing, als hy in de grootste en voornaamste van gants Duitsland niet gedaan had; en ik twyfel niet of hy sou sig nog langen tyd van dese gunstige toegenegenheid des volks gediend hebben, indien de Magistraat, hebbende het krakeel en de onorder, die sig toegedragen had, verstaan, hem dien selfden dag niet had weten laten, dat hy hen seer verpligten sou, indien hy sig aanstonds buiten de Stad begeven, en hen van de moeite bevryden wilde, van hem daar door hun Stads-Cermonie-meester uit te doen leiden; het geen hy seer gehoorsaamlyk na quam. Ondertusschen kosten myn lenden nog niet bespeuren, dat een langjarige dienst hun dagelyksche portie van stok-slagen eenigsins verminderde: so dat ik eenmaal op een tyd, om een geringe beuseling, van myn Heer en Vrou seer qualyk onthaald, en derhalven mismoedig geworden zynde, myn plunje heimelyk by een pakte, en van hem liep. Ik had geen ander sporen van doen, als de gedagten van het grouwsaam en verschrikkelyk onthaal, het geen ik, indien hy my achterhaalde, te verwagten had, om my de schonken te doen reppen, en voort te spoeden; so dat ik my, na ik dien gantschen dag gegaan had, al by de acht Hoogduitsche mylen van de plaats bevond, daar ik van myn Meester gelopen was. Eindelyk dwong my de duisternis van de nagt, die my het verder voortgaan belette, in de kroeg van het eerste Dorp daar ik by quam, in te keren, en te gaan slapen, alwaar ik drie Luiker-Walen, die het land met oude pannen en ketels door reisden, aantrof, van wien ik in een spraak, die ik in het eerst voor AEthiopisch, dog daar na voor een mengel-moes van Duits
| |
| |
en Waals nam, niet sonder grote hoofd-breking, verstond, datse hun weg, so wel als ik, na den Ryn-kantnemen wilden, en dat ik my slegts by hen houden kost, indien my deselve onbekend was. Dese aanbieding nam ik in dank aan, seer verheugd zynde dat ik leids-luiden gevonden had, aan wien de wegen in dat Land zo wel bekend waren, ende die deselve so dikmaals betreden hadden, dat ik hen veel beter als een Pas-kaart vertrouwen mogt. Dewyl de Waard selver over de tien jaren op stroo geslapen had; sou het sot van ons geweest syn, indien wy een beter leger van hem begeerd hadden, daar myn aanstaande reis makkers evenwel beter mede te vreden waren, als of men hen een bed van swanen-dons gegeven had, dewylse nu geen schone lakens behoefden te betalen. Ook maake ik niet veel complementen, wanneerse my aanboden, dat ik my nevens haar vervoegen sou, dewyl de sobere slaap-stede sulx niet verdiende. So ras een oude haan, die een vyftienjarige domestiek van de Waard was, een ieder in de herberg, behalven my, (die door sekere dampen van verteerde knoflook, die myn bed genoten een vryen pas gaven om myn neusgaten te bestormen, niet een oog had sluiten konnen) te kennen gafdat het dag wierd, stonden myn verrotte byslapen op, en begaven sig met my uit de herberg, nase den Waard (die hen wel tien maal een galg om den hals wenschte) van ses stuiver, diese met haar drien verteerd hadden, vier afgekort en gesubstraheerd hadden. Ik was nog geen half myl met dese luisenvangers voort gegaan, wanneer een onder hen, dat een seer beleefd en discreet jongman scheen, my op een seer gebiedende wysbad, dat ik syn last, door het dragen van drie grote ketels, een weinig verligten wilde, daar my de andere, om geen jalousy te verwekken, ieder nog een by gaf, doende my door ver- | |
| |
scheide Heidensche imprecatien begrypen, dat ik een groot vriendstuk aan myn ribben bewysen sou, indien ik my hier niet seer tegenstelde. In dese onbarmhertige toestand deed' die godloos gespuis my gestadig voort gaan, wanneer wy ons aan een boeren huis bevonden, daar myn makkers ingingen, om te vernemen of'er niet watte lap ofte knap was. Een oude vrouw, die ons die van het huis scheen, en die aanstonds voor den dag quam, gafhen tot berigt, dat sy wel een groote garen-ketel te lappen, maar dat sy geen geld had, om hen daar voor te lonen, also haar man met het volk na sekere na by gelegen Stad, om aldaar een weinig boter te verkopen, gegaan; en sy derhalven alleen te huis was, hen biddende, datse des anderen daags, indien sy wilden, eens weder keren souden: maar sy antwoorden haar, datse geen geld begeerden, en datse sig gaarn met een dronk karrenmelk wilden belonen laten, die hen de vrouw beloofde so veel te geven als sy begeren souden. So ras sig dan een van dese kwanten aan het lappen van de ketel gegeven, en de vrouw geboden had een pot vol karren melk, om hun dorst te lesschen, te gaan halen, sloten dese soete vryers, wanneer sy om de melk te gaan halen in de kelder gegaan was, de deur achter haar toe, slaande hier op met een byl een kist aan stukken, daarse verscheide stukken linnen en klederen in vonden, diese alle te samen pakten. Na datse nog een geruime tyd met het plunderen en het weg nemen van al het geen hun gading scheen doorgebragt hadden, nam een ieder so veel als hy dragen kost, sonder my in dese voorval ook te vergeten, die veel swaarder geladen wierd, als eenigen esel die oit het Pireneesch gebergte gepasseerd is, sonder dat ik het hert had daar een eenig woord tegenste spreken, dewylse my nog weinig te voren gedreigd hadden, wanneer
| |
| |
ik hen de sonden en de godloosheid, van so een arme vrouw te bestelen, voor oogen heild, een mes in het hert om te keren, indien ik veel bonjours maakte, so dat ik wel duisend maal myn ongeluks-ster vervloekte, dat ik dese schelmen oit gesien had, die my nog daar en boven dwongen, dat ik hen, hoe weinig geld ik ook had, (want ik had, om dit myn voornemen in het werk te stellen, myn Meester, dien selfden dag dat ik weg gelopen was, vier Ryxdaalder ontnomen) in alle herbergen, daar wy verby gingen, te drinken most geven, indien ik niet ellendig van hen begeerde afgerost te zyn, hoewel ieder van dese fielten een lederen riem vol Ducaten en Ryxdaalders op het blote lyf had.
Het was nu vier dagen dat ik my in het ongelukkig geselschap van dese schelmagtige land lopers bevonden had, wanneer ons eenmaal des morgens een man van een burgerlyk aansien in een bosch bejegende, hebbende een reissak op de schouders, daar een goede somme gelds in was, gelyk wy aan de klank genoegsaam bemerken kosten. Hy groete ons, wanneer hy ons verbyging, op een seer beleefde wys, gelyk hem myn reis-gesellen ook deden: maar hy was hen nauwelyks een musket-schoot verby gegaan, en door de digtheid der bomen uit hun gesigt gekomen, of sy bleven staan, houdende een geruime tyd in het Waals raad onder sig, na het welk sy gesamentlyk hun last afleiden, diese my bevolen te bewaren, en hen aldaar so lang te verbeiden, tot sy weder souden gekeerd zyn, gaande hier op te samen langs de selve weg; die de voornoemde man genomen had. Sy bleven omtrent een half uur uit, na welkers verloop sy met de grootste vreugde des werelds, hoewel een weinig verbaasd, by my quamen; hebbende de reissak, en de klederen, die ik den bewusten man had
| |
| |
sien hebben, in een pak gewonden, by sig. So ras sy hun vorige last wederom opgenomen hadden, deden sy my nog rasser als te voren voort gaan, nemende onse weg regt na Mainz, daar wy nog maar drie mylen van waren, alwaar sy voorgenomen hadden hun ketels, beneffens het geen sy uit het boeren-huis, en van dien anderen man genomen hadden, te verkopen: maar wy waren nauwelyx een half myl voort gegaan, en op een grote heide gekomen, wanneer wy uit het selve bosch, daar wy door gekomen waren, tien of twaalf boeren, alle te paard, en met vuurroers, bylen en vlegels gewapend, spoor-slags op ons aansagen komen, het welk geen kleine verbaasdheid in myn reisgesellen veroorsaakte, die, schoonse wel gedenken kosten wat dit seggen wilde, egter wel sagen dat het vlugten te vergeefs was, dewyl onse vervolgers niet boven de duisend schreden meer van ons waren, die het gestadig even seer op ons aansetten. Ik had my tot nog toe ingebeeld, dat het struikrovers waren, die willens waren ons de moeite van het dragen te benemen: maar ik was niet weinig in myn poort genepen, wanneer ik hoorde datse, alsse by ons gekomen waren, ons bevolen dat wy ons gevangen geven souden; en siende dat wy ons in het geringste daar niet tegen stelden, sprongen eenige van hen van hun paarden, bindende ons gesamentlyk de handen op de rugge, en doende ons also voor hun paarden langs deselve weg gaan, die wy gekomen waren. Wanneer wy een goed stuk weegs verby die plaats gekomen waren, daar ik weinig te voren myn makkers gewagt had, terwylse den man, die ons ontmoet was, vervolgden, sagen wy een menigte boeren en vrouwen op de weg staan, die een dood man besagen, die naakt uitgekleed, en verscheide steken met een mes in het lyf had, en die ik aan het gesigt
| |
| |
wel haast voor dien selfden herkende, die ons in het bosch bejegend was, en die de schelmsche Walen gevolgd waren. So ras wy gants digt by hen gekomen waren, keerde een man uit den troep, die de voornaamste onder hen scheen, en die ik verstond dat Rigter van het Dorp was daar men ons heen voerde, sig na ons toe. Wat dunkt u, vervloekte schelmen, sei hy tegens ons, wat dese grouwsaame moord voor een straffe verdiend heeft? Gaat, voer hy voort tegens die geen, die ons gevangen hadden; dat men de guiten so lang in de toren set, tot het hoog Geregt hen afgehaald heeft. Dit gesegd hebbende, deed men ons wederom voortgaan, sonder dat myn woorden ofte tranen, met dewelke ik hen myn onschuld te kennen gaf, my hier in dienen kosten.
Om kort te gaan, wy wierden in een naast by gelegen Dorp gebragt, en aldaar in de Kerk-toren geset, en van een menigte boeren bewaakt, van waar wy, na het verloop van drie dagen, gevangen van eenige boeren naar Maintz gevoerd wierden, alwaar men ons in een gat wierp, aan welkers stank, duisternis en onreinigheid ik niet sonder afschrik gedenken kan. Eindelyk wierden wy voor het Geregt gevoerd, daar myn makkers alles ontkenden van het welk sy, aangaande dese moord, beschuldigd wierden: maar dewyl hun ongeluk wilde dat een boer, die in het bosch hout gehakt, dese daad selver aangesien had, mogt hen sulx weinig baten, behalven dat hen de pyn bank als exters leerde klappen; so dat sy eenpariglyk tot het rad verwesen wierden, daarse ook eenige dagen daar na met hun drien opgelegt wierden, schoonse ieder twee duisend guldens, diese aan gereed geld by sig hadden, voor hun leven boden. Wat my aangaat, so ras de Rigters d'omstandigheden van myn onschuld, en hoe ik by dese schelmen gekomen was, so
| |
| |
uit my, als uit de moorders verstaan hadden, wierd ik vry erkend, en wederom los gelaten, hoewel niet sonder een Christelyke vermaning, van God te bidden, dat hy my na desen voor diergelyke geselschappen bewaren sou. Eenige dagen hier na vond ik gelegentheid om met een Waak ofte schuit, die met wynen van Straatsburg quam, voor een gering geld den Ryn af, en naar Ceulen te varen, alwaar my het gebrek van schoenen en geld belette myn voorgenome reis naar Holland te staken, en aldaar, na ik vergeefs een Heer gesogt had, dienst onder een Compagnie soldaten te nemen, die eerstelyk opgerigt wierd, om in de Stad Bon te trekken. Ik was omtrent een jaar in dese Stad geweest, wanneer ik van myn Capitein aan een andere overgelaten wierd, die het bevel over een Compagnie van den Ceur-Vorsten guarde had, en wiens volk tot Ceulen in besetting lag daar hy my wederom met sig na toe voerde. Eenmaal dat ik tusschen de Stads muiren en eenige wyngaarden wandelde, overleggende by my selven, hoe ik best in korten tyd een Generaal of een Veldmaarschalk wordensou, wierd ik van een knegt met rood livery aangesprooken, die ik niet wist oit gesien te hebben, en die my boodschapte, dat syn Heer met my begeerde te spreken, en dat hy my in een van de naast gelegen wyngaarden verwagte. Ik kost my niet anders inbeelden of de knegt had my voor een ander aangesien als ik was, dewyl ik niet gedenken kost oit syn Heer gesien te hebben: maar hy antwoorde my; dat hy niet meer als syn Heers bevel deed', en dat ik slegts met hem gaan kost, om de waarheid en gewisheid hier van te hebben. So ras wy dan in de wyngaarde gekomen waren, sag ik een seer kostelyk en wel gekleed Heer in een prieel ofte tuin-huis sitten; die ik nogtans niet kennen kost, en die my so ras niet gesien had, of hy
| |
| |
verliet de plaats daar hy sat, komende my met open armen omhelsen, en roepende met een uitstekende vreugde uit: Ach, waarde vriend, hoe onverwagt heeft my den Hemel met uw' lang gewenschte tegenwoordigheid begeluksaligd! Dese vriendelyke woorden; als ook de gemeensame manier, waar mede ik my van een persoon onthaald sag, wiens stand so weinig over-een-komst met de myne scheen te hebben, veroorsaakte dat ik hem nog meer als te voren betragte, en niet sonder de grootste verbaasdheid des werelds gewaar wierd, dat dese geen ander als dien selfden Philax was, die my sulke heerlyke onderwysingen in het gaudiefs hand-werk gegeven, en dien ik, wanneer ik van Amsterdam vertrokken was, aldaar in het rasp-huis gelaten had. So ras myn verbaasdheid, en de eerbiedigheid, die syn kleding en gewaande qualiteit in my veroorsaakt had, een weinig verdwenen, en ik myn hoed wederom, (die ik tot nog toe onder den arm gehouden had) sonder syn bevel hier in afte wagten, van myn selven opgeset had, vroeg ik hem, door wat schikking hy uit syn hegtenis en in dit Land gekomen was? maar dewyl hy geen minder begeerte had, om myn toevallen ook te verstaan, souden wy sonder twyfel het lot hebben werpen moeten, wie van ons de eerste syn heerlyke levens-loop op het tapyt sou brengen, indien een zedige en betamende betragting van dat ik de jongste was, my myn pligt niet indagtig gemaakt, en hem eerst alles had doen vertellen, 't geen my, zedert hy my het laatste gesien had, bejegend en overgekomen was. Na dat ik hem dan alles van stukje tot beetje verhaald, en hy sig een geruime tyd gekruist en gezegend had, quam syn knegt, die hy weinig te voren uitgesonden had, met groote vreugde by hem gelopen, seggende, dat Gauw-poot dien nagt was uitgebroken, en dat hy in een halfuur by hem zyn
| |
| |
sou, also hy de Stads muren achter om ging, om niet van het geregt, dat hem door de gantsche Stad sogt, gesien te zyn. Dese tyding maakte Philax so verheugd, dat hy Jan-broer (want so noemde hy syn knegt) van vreugde om den hals viel, die hem voor dese genade niet eenmaal de eer deed' van syn hoed af te nemen, sendende in een teug een groote roemer Rhynschenbliekert, die op de tafel stond, maagwaarts; na het welk hy sig tusschen my en syn meester plaatste; welke gemeensaamheid my genoegsaam te kennen gaf, dat hy en syn knegt van een professie zyn mosten; en nase nog een geruime tyd te samen in een spraak gesproken hadden, die de Grammatici Plugge-of Gauwdiefs taal noemen, keerde hy sig wederom na my toe, en verhaalde my, dat doen hy tot
Amsterdam
omtrend een jaar in het rasphuis geseten had, twee andere gasten, die een voornaam Koopmans-huis bestolen hadden, by hem geset waren, die weinig tyds daar na, een groot gat onder de deur gemaakt hebbende, heimelyk, en terwyl hy sliep, meenden uit te breken, maar dat hy, door het breken wakker geworden zynde, sig van deselve gelegendheid gediend had, en met hen deurgegaan was, en sig eenige dagen in de selfde kelder, daar hy my voor desen dikmaals ingevoerd had, verborgen gehouden had, tot het geregt de hoop van hem te vinden verloren hebbende, hy veel sekerder uit de Stad, daar hy sig nu niet langer in betrouwen dorst, had komen konnen, en sig na een andere plaats begeven, gelyk hy ook weinig daar na tot
Rotterdam
gekomen was, alwaar hy van een Capitein voor Tamboer of trommel-slager aangenomen, en naar
Swol
gevoerd was; van waar hy, also hem syn Capitein, om het verduisteren van een silveren beker, door de spids-roeden had doen dansen, sig naar Westphalen begeven, en aldaar een geruime tyd het musquet
| |
| |
onder Barentje van Galen gedragen had, uit wiens dienst hem het dood-steken van een ander soldaat eindelyk ook had doen vlugten, en syn weg naar Ceulen nemen, alwaar hy, sig tot eenige Waalsche Studenten geslagen hebbende, die met hun vingers in het knipschaartje hen geneerden, syn handigheid en de konst so seer had doen uitmunten, datse hem eenpariglyk tot hun Capitein gemaakt hadden; waar door hy, om sig desen eeren-trap niet onwaardig te maken, hun gemoederen tot veel waardiger en gewigtiger aanslagen, als tot het beursen-snyden, aangemaand had, vallende somtyds, onder syn beleid, des avonds verscheide luiden op de straat met het rapier in de hand aan, nemende hen niet alleen hun geld, maar ook hun klederen af, gelykse nog weinig te voren aan den Nuntius van den Paus, wanneer hy des avonds, volgens syn gewoonheid, van sekere voorname Vrouw quam, die hy, by gebrek van Roomsche Ganimedessen, een vleeschelyke benedictie in syn Meesters naam bragt, gedaan, en by dewelke sy een goede somme aan goud, en andere kostelykheden gevonden hadden. Verders sei hy my, dat syn bende in drie deelen verdeeld was; en dat de eerste, die het aan hert ontbrak, sig in alle voorname herbergen, daar veel vreemde Heeren inkeerden, seer wel gekleed vinden lieten, en hen met valspelen van hun geld ontlasten; dat de andere, die een weinig moediger waren, de luiden des avonds op de straat aanvielen; en dat de laatste, die sig seer behendig op het openen van sloten en deuren verstonden, des nagts in de huisen braken: daar by voegende, datse hem so eerlyk en opregtelyk van alles 't geen sy kregen rekenschap doen mosten, dat, indien een onder hen hem op een penning bedroog, hy, indien hem sulx bewesen kost worden, aanstonds als eerloos van de bende sou gejaagd, en van alle
| |
| |
waardigheid ontbloot werden. Ook wist hy my te seggen, dat een van die geen, die de huisen bestormden, twee of drie dagen te voren gevangen was, waar door de gantsche bende, vresende beklapt te werden, so een schrik gekregen had, datse den een hier en den ander daar gevlugt waren, en dat hy zig zelven zedert die tyd altyd in dese wyngaarden opgehouden had; en dat hem Smagt lap, (so noemde hy die geen, die voor syn knegt speelde) die ook van de bende was, nu gesegd had, dat hy uitgebroken en los geraakt was, waar door hy hoopte dat sy wederom te samen komen zouden, en syn commando niet t'eenemaal uit wesen.
So ver was Philax in syn reden voort gevaren, wanneer wy strax aan de deur hoorden kloppen, die so ras niet geopend was, of wy sagen een jong borst met een vreselyken stoot-degen op de zyde na ons toe komen, die hy my sei den selven te zyn, die gevangen geseten, en wederom uitgebroken was, en wiens handigheid hy niet genoegsaam te roemen wist. So ras hy by ons gekomen was, vroeg hy Philax, en jargon de filou of in termen van het hand werk, of ik van die order was? daar hy hem so ras niet op geantwoord had, dat ik een van syn landsluiden en een jongeling van goede hoop was, of hy ging hem verhalen op wat wys hy los gekomen was, terwyl Philax syn geest en behendigheid met duisend lof-redenen verhefte, en hem beloofde by voorvallende gelegentheid gunstig te zyn. Na sy nog eenige tyd met spreken doorgebragt hadden, trok my Philax een weinig aan een kant, terwyl hy de andere gebood een weinig agter te blyven, seggende, dat hy niet anders geloven kost, of den Hemel had my by hem gesonden, om hem in een aanslag behulpig te zyn, daar syn en myn welvaren, indien het selve gelukte, aan gelegen was, en daar hy niet twy- | |
| |
felfde dat ik hem na myn vermogen in dienen sou. Na ik hem dan hier van met eenige aansienlyke en geloofwaardige vloeken versekerd had, sei hy my, dat de gevaarlyke en patibalarische toestand, daar hy in leefde, hem al voor lang had doen denken, hoe hy daar best van bevryd sou mogen zyn, en op een eerlyker wys door de wereld komen, en dat hy hier toe geen beter of heilsamer middel had vinden konnen, als met d'een of d'andere ryke Juffer te trouwen, die middelen genoeg hebben sou om hem rydelyk te doen leven, gelyk hy ook syn oog op een geworpen had, die voor een van de voornaamste en rykste van die Stad gehouden wierd, en die hy versekerd was wel haast tot syn Vrouw te hebben, indien ik myn rol so wel wist te spelen, als hy my die voor-seggen en leren wilde. Ik had hem dan so ras niet gevraagd, hoe ik sulx beginnen sou, of hy sei my, dat hy, dese Juffer verscheide malen in de Mis gesien hebbende, en van haar staat onderrigt zynde, devrymoedigheid genomen had van haar eenmaal op een gelegene tyd aan te spreken, wanneer hy so wel van haar bejegend geweest was, dat hy haar na die tyd verscheide malen in haar Ooms huis, dat een oud Heer was, en by wien sy woonde, besogt had. Ook sei hy my, dat hy, om de genegendheid van haar Oom te gewinnen, die met een haar voogd was, also sy haar Ouders vroeg verloren had, hem voor weinig tyds een schoon paard, het geen hy ten dien einde voor twe honderd Kronen gekogt had, vereerd had, het geen hem aanstonds een vryen toegang tot het Meisje gebaand had, die anders redelyk kort van hem gehouden wierd, en die hy sei dat niet weinig genegendheid voor hem bespeuren liet; het welk ik seer garen geloven wilde, dewyl Philax in der daad een aardig en wel gemaakt borst van persoon was; so dat men met regt seggen
| |
| |
kost, dat het jammer was dat sig so een goddelose en vuile ziel in een so schoon en bevallig lichaam geplaatst had. Evenwel sei hy, dat hy het geringste voornemen van vryerye aan den Oom niet had bespeuren laten, dewyl hy sig eerstelyk regt in crediet had soeken te brengen, eer hy hem om syn Nigt aansprak, dat de schone gelegentheid, die hem myn komst nu gaf, niet wilde dat hy langer uitstellen zou, dewyl hy sig by hem voor een van de voornaamste Edellieden van Holland uitgegeven hebbende, hem sou doen geloven, dat ik syn Broeder was, die alleen daar gekomen was, om met hem verder na Vrankryk te reizen, en dat hy my so heerlyk en kostelyk kleden wilde, dat hy geensins aan het geen twyfelen sou, dat hy hem van syn stand en afkomst gesegt had, en dat de twyfeling, die de weinig over-een-komst van ons gesigten en weseu in hem veroorsaken kost, wederom door die van onse spraak sou omgeworpen en vernietigd werden, bereid zynde syn ziel en zaligheid te verpanden, dat haar Oom hem zyn versoek met de grootste vreugde des werelds toestaan sou; met versekering, dat myn geluk als dan gemaakt, en syn dankbaarheid so groot t'mywaard zyn sou, dat ik het overige van myn leven in een koets te bier sou konnen ryden. Dese laatste belofte, hoe groot deselve ook was, opende my op een half el na de ooren so wyd niet, als het geen hy my van de klederen gesegt had, die hy my geven wilde, voornamentlyk wanneer hy my sei, dat hy gemeenlyk met de voornoemde Juffer en haar Oom, wanneer hy daar quam, in de kaart speelde; en dat hy my ten dien einde een goud-beurs van twee honderd Dukaten tot een pronk-penning geven wilde, die hy nog dien selfden dag sei van de bende, also hyse selver niet had, te sullen opbrengen, en te samen schrapen, het geen hy oordeelde dat hem nog meer verblinden
| |
| |
en in 't net helpen sou. Ik moedigde hem dan nog meer in dit syn voornemen aan, seggende, dat, indien hem myn goed beleid en myn behendigheid hier in dienen kost, hy sig al vastelyk van haar besitting versekeren kost: maar weinig wist hy waar het my om te doen was; want hebbende de meeste tyd van myn jonge leven in ellende en armoede toegebragt, besloot ik, so ras hy my de voornoemde klederen en het geld sou gegeven hebben, de mars te blasen, en wederom naar Amsterdam te keren, daar ik wel wist dat hy niet komen dorst, en my, so lang als het duiren sou, daar wat goed voor te doen, sonder het geringste gewisse daar over te maken, dewyl ik oordeelde dat iemand te bedriegen, die syn professie maakte van het anderen te doen, een stoel in den Hemel verdiende. Om kort te gaan, waarde Broeder, en om tot veel gewigtiger voorvallen van myn levensloop te komen, sal ik u alleenlyk met weinig woorden seggen, dat hy, hebbende my duizendmaal voor myn aangebodedienst omhelsd en bedankt, aanstonds met my uit de Wyngaarden, en naar een Koopmans huis ging, alwaar hy my alles kogt, dat tot twee paar schone klederen van noden was, die so ras niet vervaardigd waren, of hy voerde my met zig naar syn Vrysters huis, doende twee van debende, die hem in diergelyke toevallen ten dienst staan mosten, en die hy in eenderley liverey gekleed had, agter my gaan. De Oom in der daad door dese valsche schyn verblind zynde, heete my op de vriendelykste wys des werelds welkom, en onthaalde ons op een manier, die my selver deed' bekennen, dat hy niet liever sou gewenscht hebben, als syn Nigt aan so een braaf en aardig Cavallier, als hy oordeelde Philax te zyn, uit te trouwen; so dat hem dese aanslag gewislyk niet sou mislukt hebben, indien ik hem in dese bedriegerye langer
| |
| |
had willen behulpig zyn: maar wel wetende wat voor een einde diergelyke dingen plegen te nemen, kogt ik my heimelyk, van het geld, dat hy my voor een oog pleister by my gegeven, en tot nog toe, also hy niets quaads van my vermoede, had houden laten, een goed paard en een vellies, daar ik myn ander kleed in deed', nemende op een morgen, wanneer hy my in onse herberg alleen gelaten had, en naar de Mis, om syn Liefste te sien, gegaan was, de vlugt, en myn weg naar
Mastricht
, om so door Braband in Holland te komen: maar nauwelyks was ik in het Hagerland gekomen, of ik wierd van eenige Spaansche ruiters aangeranst, en tot het hemd toe uitgekleed, sonder dat dese onbarmhertige dieven my een stuiver teer geld van al het schone goud, dat sy by my vonden, geven wilden, so dat ik het nu meer als al te waar bevond, dat onregtvaardig goed niet gedyt en gemeenlyk so verloren wierd, als het gewonnen is.
In dese rampsalige toestand ging ik evenwel gestadig voort; en dewyl het midden in de Winter was, sou ik zonder twyffel van koude gestorven zyn, indien eenige barmhartige boeren, welkers huisen en Dorpen ik verby ging, my niet, d'een met een oude rok, en d'ander met een paar oude schoenen, en met andere afgesletene lappen, by gestaan, en daar by wat te eten gegeven hadden. Eens op een morgen, dat ik besig was om dese myn gedwongene pelgrimagie voort te setten, sag ik drie of vier wagens vol mans en vrouwen voor my, die ik my bemoeide t'agterhalen, uit hoop, datse my, wanneer ik hen myn ongeval verhalen sou, een plaats op een van de wagens vergunnen souden, dewyl myn brosse en soollose schoenen met geweld hun afscheid begeerden, en my de huur opseiden. Ik wist hen, wanneer ik by hen gekomen was, myn ongeluk so droevig te verhalen, datse my aan- | |
| |
stonds op een van de wagens namen, en op een groote kist plaatsten, die my, also sy voor op stond, door verscheide smertelyke contusien, duisenden van lamentatien na den Hemel deed' senden, dat myn achterquartier van een weinig durabelder materie als van glas gemaakt was; en indien ik het geringste soulaas van een paar desperate schoenen, die ik al voor twee dagen aan myn voeten had moeten binden, te verwagten had gehad, sou ik als een schelm by myn eijer korf gedaan hebben, indien ik de Apostelkoets niet liever gekosen had. Ik verstond onderwegen van dese goê luy datse Hollansche Comedianten waren, en naar Mechelen wilden, om aldaar eenigen tyd te spelen; en dewyl ik het geluk had, dat hun Prinsipaal of d'opperste van den troep op deselve wagen sat, daar ik op was, en verstond dat ik gaarn een Heer hebben wilde, bood hy my aan, dat ik so lang by hem blyven kost, om de kaarsen in de Comedie t'ontsteken, en andere noodwendigheden op het toneel te verrigten, tot ik een beter gelegentheid by een ander Heer sou gevonden hebben. Dese aanbieding met vreugde aangenomen hebbende, vroegense my, of ik wellesen kost? daar ik hen van ja op geandwoord hebbende, gavense my te kennen, dat ik als dan hopen kost nog t'eniger tyd onder hun troep te komen. Eindelyk quamen wy tot
Mechelen
, daar wy omtrent drie maanden bleven, geduirende welke tyd ik so wel myn dienst waarnam, dat ik ten laatste tot het Portiers-ampt verheven wierd. Geduirende dese myn leer-tyd oefende ik my gestadig met het lesen van die Comedien, die het meeste van hen gespeeld wierden, en die ik wel haast beter als een onder hen van buiten wist te seggen, so dat onse Principaal, siende myn goede memorie ofte geheugenis, (het welk een van de voornaamste stukken zyn, die een volkomen en goed Toneel speelder van
| |
| |
noden heeft) en de lust die ik tot het spelen had, gebruikte my nu en dan, om voor een stomme, of voor een Lakai, en ook wel voor een Konings Lyf-wagt, na dat het Spel sulx mede bragt, te spelen: maar myn eerzugt was al te groot, om sig met dese geringe rollen te vergenoegen, dewyl ik onse Bevel-hebber so lang aan de ooren lag, tot hy my ten laatste onder den troep nam, en de selve betaling gaf, die de andere Speelders van hem kregen; en dewyl men iets, het geen men met lust doet, sonder groote moeite tot volkomentheid brengt, deed' ik my wel haast so seer boven myn Makkers uitmunten, dat niemand als my de voornaamste Rollen, het zy in Treur-of Bly-spelen, ofte in Klugten, gegeven wierden; so dat ik, die voor desen niet als voor stomme, of voor een andere geringe Personagie speelde, nu niet anders als die van een Keizer, Koning, ofte een voornaam Held vertoonde, het geen eenige van de voornaamste toezienders ook van onsen Principaal versogt hadden, met voorwending, datse anders niet in de Comedie komen wilden; so een vermaak scheptense in my te sien spelen. Wy doorreisden in minder als twee jaren de meeste Steden van Braband en Vlaanderen, en quamen eindelyk in Zeland. Eens op een avond laat dat ik in een van de voornaamste Steden van dese Provintie, daar het doenmaals Jaarmarkt was, met een van myn Makkers door een eensame en byna onbewoonde straat ging, hoorden wy een vreselyk geschreeuw van een Vrouw uit een vervalle en na by gelegen huis komen. De hulp die wy schuldig zyn het Vrouwelyk geslagt in diergelyke voorvallen te doen, deed my niet lang beraden, wat my hier in te doen stond, lopende met myn Makker met het Rapier in de hand na de plaats daar wy sulks van daan hoorden komen, daar wy so ras niet gekomen waren, of wy sa- | |
| |
gen dat twee Mans sig bemoeiden om een jonge Juffer geweld aan te doen en te verkragten, waar van ik den eenen so een swaren slag in het hoofd bragt, dat hy genoodsaakt was van syn voornemen afte staan, om sig tegens my te verweren, terwyl den ander op de selve wys van myn Makker aangevallen wierd, waar door de voornoemde Juffer gelegentheid vond het t'ontvlugten. Ons gevegt was gevaarlyk, dewyl de plaats daar wy stonden klein en duister was, en ik twyfel niet of wy souden alle op de plaats gebleven zyn, indien eenige soldaten, die de ronde deden, niet op het geraas aangekomen, en ons gescheiden hadden, voerende ons gesamentlyk naar een Herberg, daar ik die nagt seer qualyk sou doorgebragt hebben, indien de Juffer, daar ik van gesegt heb, niet onverwagt voor den dag gesprongen, en de soldaten van myn onschuld, en de goede dienst, die ik haar gedaan had, te kennen gegeven had, die my en myn Makker hier op los lieten, gaande met de beide andere (waar van den een een voornaam Heer, en d'andere syn knegt scheen) gestadig voort. De verpligtelyke woorden, met dewelke dese Juffer my voor myn bystand bedankte, haar aansienlyke kleding, en bevallig wesen, veroorsaakten, dat ik haar myn dienst verder aanbood, om haar t'huis te geleiden, het geen sy, na een kleine en beleefde tegenstand, eindelyk toestond. Wanneer wy aan haar huis gekomen waren, quam een oude Vrouw, die met eenige van haar Buiren voor de deur stond, haar met de tranen in de oogen omhelsen, en die so ras niet van haar verstaan had, dat sy de behoudenis van haar eer en leven aan my en myn Makker schuldig was, of zy bedankte my met de beleefdste woorden, die haar de vreugde en de dank baarheid in de mond gaven, nodigde my met sulke ootmoedige gebeden een weinig in haar huis te treden, dat ik,
| |
| |
hoe laat het ook was, genootsaakr was haar te gehoorsamen. De Juffer, die ik nu by het licht wat meer als bevallig vond, wierp my de vriendelykste lonken des werelds toe, seggende my, wanneer ik myn afscheid van haar nam, sagt in 't oor, dat ik haar dog des anderen daags, en dikmaals na die tyd, sou besoeken komen; het welk ik haar beloofde te doen, hoewel ik het niet nakomen kost, also ik door het leren van eenige nieuwe stukken belet wierd. Evenwel liet ik niet haar eenige dagen daar na te besoeken, wanneer ik van haar verstond, dat zy van
Ter Veer
geboortig, een Koopmans Dogter, en Rosamire genaamd was, zynde alleenlyk daar gekomen om de Kermis te besien, en haar Moeije te besoeken, het welk die oude Vrouw was, daar sy by t'huis lag. Verders sei sy my, dat die geen, die haar des avonds so schelmagtig aangevallen had, een Franschen Baron en Clitander genaamd was, dewelke, haar vergeefs nagegaan hebbende om haar tot syn wil te krygen, en gehoort hebbende dat sy na dese Jaar-markt gereisd was, haar aanstonds gevolgd was, om also met geweld van haar te krygen, het geen hy met goede woorden, en andere listigheden, vrugteloos gesogt had. Ondertusschen liet Rosamire so veel genegentheid voor my bespeuren, dat ik besloot: my van deselve en van het geluk te dienen, dog met voorneme van haar myn staat geensins t'ontdekken, uit vrese dat sulx haar liefde en genegendheid in een veragtelyke af kerigheid mogt veranderen. Eenmaal op een tyd, dat ik haar wederom, naar myn gewoonheid, besoeken ging, vond ik haar seer droevig en met de tranen in de oogen sitten, daar ik haar de oorsaak so ras niet van gevraagd had, of sy gaf my te kennen, dat haar Vader haar, also de tyd, die hy haar verlofgegeven had, lang verby was, te huis ontboden had, met drei- | |
| |
ging, dat, indien sy niet aanstonds over quam, hy haar voor altyd vorstoten wilde, en dat haar sulx onmogelyk was, sonder sig van my, die haar veel liever als haar Vader was, verstoten te sien. Hier op bekende sy my, dat de goede dienst, en de behoudenis van haar eer, dese liefde t'my waart niet in haar verwekt; en dat deselve al eenige tyd te voren syn wortelen in haar geschoten had, wanneer sy my met so een uitstekende bevalligheid op het toneel boven al de andere speelders had sien uitmunten, dat deselve allengskens sodanig de overhand by haar genomen had, dat het haar onmogelyk was van my te scheiden, indien ik haar niet beloofde de troep te verlaten, en haar na Ter Veer te volgen, met versekering, dat ik alles van haar te verwagten had, het geen ik van de heftigste liefde sou konnen begeren; niet twyfelende dat sy niet so veel by haar Vader sou konnen te weeg brengen, dat hy my haar ten houwelyk gaf. Ik beken dat het my niet weinig ontstelde, wanneer ik hoorde dat haar myn staat en hoedanigheid bekend was; dog siende dat haar liefde hevig genoeg was om sulx in de wind te slaan, besloot ik, het toneel te verlaten, en haar over al te volgen daar sy my bevelen sou.
Hemel! hoe verbaasd en verwonderd was ik, wanneer ik hoorde dat myn Broeder dien verloren Minnaar was, daar my Rosamire van gesegd had: derhalven was het my onmogelyk hem langer te verswygen waar sy was, hoewel ik voornam hem haar elendige toestand te verhalen. Slaat al de besonderheden van uw' vrijery slegts over, sei ik hem derhalven, en verhaald my alleenlyk, hoe het u gegaan is zedert dien schelmschen Clitander uw' Liefste van u ontvoerd heeft: dewyl my het overige so wel als u bekend is. U so wel als my bekend! hervatte hy met een uitstekende verwondering, en wie sou u sulx gesegt heb- | |
| |
ben? vervolgde hy. U ongelukkige Rosamire, antwoorde ik hem, die my onlangs in de Stad bejegend is, en die my in het eerst, door de overeenkomst en de gelykheid van ons wesen, voor u nemende, alles vertroud en geopenbaard heeft, 't geen sig tusschen haar en u toegedragen heeft, en daar ik u, so ras het dag zyn sal, by voeren wil. Noit was verbaasdheid so groot als de syne, wanneer hy horende dat ik hem haar persoon en gedaante, en daar by al de bysonderheden van syn liefde so wel te verhalen wist, gedwongen was myn woorden ten laatste geloof te geven; en indien ik hem niet gebeden had den dag te verbeiden, sou hy so aanstonds uit het bed gevlogen zyn, om haar te gaan soeken; maar eindelyk liet hy sig nog van my bespreken, dese yverige begeerte tot den dag uit te stellen, met belofte, dat ik hem als dan na haar woning voeren sou, 't geen hem anders onmogelyk zyn sou te vinden; en na ik hem gebeden had syn verhaal tevervolgen, hervatte hy syn vorige reden aldus:
Dewyl u, waarde Broeder, myn uitverkore Rosamire alles 't geen ons overgekomen, en 't geen sig tegens de gelukkige loop van onse liefde gekant heeft, verhaald en deelagtig gemaakt heeft, sal het onnodig zyn u het selve wederom op het nieuw te vertellen. Derhalven sal ik u alleenlyk, als in 't kort, doen herdenken, dat ik van onse Troep, die my met het grootste leedwesen des werelds vertrekken sag, gescheiden, en tot Ter Veer gekomen zynde, so wel van Rosamire en haar Ouders ontsangen wierd, dat zy my in weinig tyds haar Dogter ten houwelyk beloofden; welk goed begin ook een gewenscht einde sou genomen hebben, indien de schelmsche Clitander (die nu wederom van syn wonden genesen, en tot Ter Veer gekomen was) des nagts niet een brief onder de deur van Rosamire haar huis had doen steken, waar in haar
| |
| |
Vader, die deselve, tot ons ongeluk, in handen kreeg, van myn staat gewaarschouwd wierd, het geen hy daar na waar bevonden hebbende, my niet alleenlyk syn huis, maar Rosamire ook, op straf van syn ongenade verbood, de geringste gemeenschap, nog met brieven, nog andersins met my te houden, so dat wy gedwongen waren des nagts heimelyk te samen te komen, besluitende, tot voldoening van onser beider liefde, de vlugt te nemen, en heimelyk voort te gaan, hopende dat haar Ouders hier door gedwongen zyn souden ons houwelyk toe te stemmen. Om dit besluit in het werk te stellen, verkosen wy een dag, op dewelke haar Ouders ter Bruiloft gaan souden: maar myn Knegt, die ik, om dies te meer aansien by de Ouders te hebben, weinig te voren aldaar aangenomen had, quam my juist op de selve tyd, dat ik gereed stond om my na het Schip te begeven, dat ik voor ons besteld en vaardig gemaakt had, boodschappen, dat hy weinig te voren de Maagd van Rosamire, die ons in onse liefde diende, gesproken, en van haar verstaan had, dat, haar Juffer schielyk siek geworden zynde, dien dag gewisselyk ons besluit geen voortgang nemen sou. Ik, die de geringste argwaan van het verraad niet had, 't geen my dese guit broude, geloofde t'eenemaal het geen hy my berigte: maar ik laat u, waarde Broeder, oordeelen, of ik oorsaak had my te verwonderen en te gelyk t'ontstellen, wanneer ik, desen Verrader weinig daar na, om het een of't ander te verrigten, in de Stad gesonden hebbende, hem niet alleen dien dag, maar ook dien gantschen nagt niet wederkeren sag; dat niet weinig vermeerderd wierd, wanneer ik des anderen daags de Maagd van Rosamire bejegende, en my deselve met de grootste verbaasdheid des werelds vroeg, hoe ik wederom in de Stad gekomen, en waar haar Juffer gebleven was? Ik ant- | |
| |
woorde haar met geen minder ontsteltenis, dat ik niet een voet uit de Stad geset, veel minder haar Juffer gesien had, also sy immers des daags te voren uit haar Juffers bevel aan myn knegt gesegt had, dat sy een weinig onpasselyk geworden, en dat het derhalven onmogelyk was dien dag ons voornemen in het werk te stellen. So zyt gy en Rosamire dan beide verraden! riep sy seer ontroerd uit; want vervolgde sy, behalven dat ik niet gedagt heb sulks aan uw' knegt te seggen, also myn Juffer het geringste niet gelet heeft; is de schelm gisteren morgen by my gekomen, my bevelende, dat ik myn Juffer u went wegen seggen sou, dat gy dien morgen, om geen argwaan te veroorsaken, vertrokken, en voor uit naar het Sas gegaan waart alwaar gy haar verwagte, en ten dien einde een schuit voor haar afgehuurt had, het geen ik haar so ras niet geboodschapt had, of sy is vertrokken, en, so sy meende, u nagevolgt, niet twyfelende of sy sal den schelmschen Baron Clitander aldaar in plaats van u aangetroffen hebben, also ik weinig daar na uw' knegt met syn mantel, die ik hem meermaals, nu ik my bedenk, heb sien dragen, om den arm bejegende. Dese omstandigheden, als ook het weg lopen van myn trouwlose knegt, deden my geensins aan de waarheit twyfelen, en, sonder eens myn afscheid van haar te nemen, als onsinnig, en van minnen-yver en gramschap brandende, na de kay lopen, alwaar ik een schip voor my afgehuurd hebbende, nog dien selfden avond tot het Sas quam, daar ik wel haast van enige luiden verstond, dat Clitander dien dag te voren daar geweest, en een wagen afgehuurt hebbende, Rosamire buiten de Stad verwagt had, die van syn knegt aldaar by hem gebragt zynde, te samen de weg naar Gent genomen hadden. Dit berigt deed' my vastelyk besluiten, hen tot aan het einde des werelds
| |
| |
te volgen, so om my van de verraderye van Clitander en myn knegt te wreken, en hun leven in het diepste en verborgenste van hun ingewand te gaan soeken, als ook om myn verlorene en ontvoerde Rosamire wederom te bekomen. Tot
Gent
gekomen zynde, kogt, ik voor weinig geld een redelyk goed paard, en verstond van de Waard, die aan de selfde poort woonde daar ik uit reed, dat die geene, die ik sogt, dien dag te voren met het aanbreken van den dag met een wagen uit deselve poort ook gereden waren; het welk my nog vastelyker als te voren deed' geloven, dat Clitander haar naar Vrankryk, en na syn woonplaats voerde. Terwyl ik hen dan so seer myn paard lopen kost, langs de land-weg volgde, ontmoete my een voerman met een ledigen wagen, die ik so ras niet na die geen, die ik sogt, gevraagd had, of hy sei my, dat, dat indien ik hem een goede drink penning geven wilde, hy my alsdan niet alleen narigt van die geen, daar ik hem na vroeg, geven, maar ook seggen sou, wat weg sy genomen hadden, en hoe ik die best sou konnen aantreffen. So ras ik dan syn geldgierige begeerte voldaan had, sei hy my, dat hy die luiden, daar ik na vroeg, van het
Sas
tot
Oudenaren
toe met so een geswindheid en haast gevoerd had, dat hy den Hemel dankte, dat syn paarden daar den bek niet ingeschoten hadden. Hy wist my ook te seggen, dat de Juffer, die hy op zyn wagen gehad had, sig in het eerst seer wanhopig, maar ten laatste so vriendelyk en beleefd tegens haar schaker aangesteld had, dat hy sig selver had moeten verwonderen, hoe een mensch so seer veranderen kost; het welk my nog veeljaloerser en rasender als te voren maakte. Eindelyk sei hy my, dat Clitander sig twee paarden gekogt had, waar van hy het eene aan syn knegt gegeven, terwyl hy sig met Rosamire op het ander geset had, nemende met so een
| |
| |
ongelovelyke spoed syn weg naar Doornik, dat hy niet geloofde dat myn Paard, 't en waar het een seer bedriegelyk Phisionomie en een Spiritus familiaris had, my, schoon ik tot den Jongsten dag reed, oit by hem brengen sou. Nauwelyks had my dese ongeluks Propheet dese droevige Prognosticatie gemaakt, of ik deed myn rampzalig Paard, (dat, om de waarheid te seggen, de moedigste ver na niet van syn geslagt was) door de operatie van twee pikante yzers, daar myn benen tot syn groot hertseer, mede gewapend waren; so geweldig syn schinkels roeren, dat ik geloof dat hy my, indien hy niet gevreesd had sig te forceren, in minder als veertien dagen, trots het beroemde en onvergelykelyke Paard Rabican, dat so snel als de wind liep, (indien Arioste geen leugenaar is) van de Noord tot de Zuid Pool, en wel duizend mylen verby d'Antipoden sou gebragt hebben: maar hy wist dese eerste hitte so aardig te matigen, dat ik vastelyk geloven most, dat hy een Fransman van geboorte was, dewyl hy my, schoon ik myn sporen stomp, en hem het vlees van de ribben stiet, niet verder als agt mylen des daags bragt, staande daar-en-boven nog so seer op syn diët ofte gesondheid, dat hy des nagts met Duivels geweld niet een voet van de plaats setten wilde.
|
|