| |
| |
| |
Den Vermakelyken Avanturier.
Tweede deel.
Sesde boek.
TErwyl ik aldus myn vlugtende Paris na sette, ontmoete my eenmaal een Man te paard, die ik van ver voor een Ruiter nam, maar nader by my gekomen zynde, voor myn schelmschen Knegt herkende, die met Clitander weg gelopen, en hem in syn verradery gediend had. Hy had my so ras voor syn Heer ook niet herkend, of hy scheen sig te beraden, of hy wederom keren, of my verwagten sou: maar oordeelende mogelyk dat myn Paard veel beter loper als de syne was, en dat derhalven syn vlugt niet als myn gramschap vermeerderen sou, bleef hy staan, verwagtende dat ik by hem komen sou. d'Eensaamheid van de plaats, zynde een naar en afgelegen Bosch, en het gesigt van een schelm die my so dodelyk beledigd had, vermeerderde sodanig myn gramschap, dat ik aanstonds besloot hem het leven te benemen, het geen ik ook gewisselyk sou gedaan hebben, indien hy, myn voornemen uit het vatten en spannen van een Pistool, en uit meer andere lugubre tekenen gemerkt hebbende, sig niet van syn Paard en op syn knien voor het myne geworpen had,
| |
| |
biddende met gevouwe handen, dat ik hem syn misdaad vergeven en het leven schenken wilde, met belofte dat hy my alsdan seggen sou, waar ik Rosamire sou konnen aantreffen. Dese troostelyke toesegging wist so veel plaats op myn Atrabuleus gemoed te vinden, dat ik hem het leven toestond, mits dat hy my ter plaats brengen sou daar Rosamire was, in het welk hy met de grootste vreugde des werelds bewilligd hebbende, beval ik hem wederom te paard te klimmen, en my ter plaatse voeren, daar hy my beloofd had. Hy antwoorde my, dat ik als dan niet als myn weg te vervolgen had, dewyl Rosamire in Arras was, daar wy, schoon hy het huis niet wist, in het welk sy sig onthield, evenwel geen grote moeite hebben souden om haar aan te treffen; my nogmaals belovende by haar te brengen, al sou hy van huis tot huis de gantsche Stad door na haar vernemen. Terwyl wy dan gestadig voort reden, en onse weg na Arras namen, vroeg ik hem onder weegs na al d'omstandigheden van syn verraderye, als ook op wat wys Rosamire het ontkomen, en ten laatste, waar Clitander gebleven was? waar op hy my bekende, dat dese hem binnen Ter Veer sulke grote beloften gedaan had, indien hy my afvallen en hem dienen en in zyn liefde bevorderlyk zyn wilde, dat hy sig ten laatste door een menschelyke swakheid had vervoeren laten, en door Clitanders bevel my had doen geloven, dat Rosamire siek geworden, en derhalven onbequaam was my dien dag te volgen, terwyl hy haar wederom door haar maagd had seggen laten, dat ik, om in de luiden geen achterdenken te verwekken, alvoor uit gegaan was, en haar binnen 't Sas verwagte; waar op hy met Clitander aanstonds vertrokken was, die, te
Sas
gekomen zynde, een wagen afgehuurd en uit de Stad gereden was; hem bevelende aldaar de komst van Rosamire te
| |
| |
verbeiden, en haar alsdan buiten de Stad, daar hy hem verwagten wilde, by hem te voeren; het welk hy ook volgens syn bevel gelukkig verrigt en besteld had. Verders sei hy my, dat Rosamire sig, wanneer sy het bedrog gemerkt had, in het eerst seer ongeduldig dog daar na so wel te vreden en gerust had weten aan te stellen, dat Clitander vastelyk geloofde, dat sy my uit haar hert, en hem daar wederom in gesteld had; waar door hy, de geringste argwaan van haar besluit niet hebbende, seer gerustelyk en sorgeloos gestadig met haar voort gereisd was, tot sy eindelyk, omtrent een myl aan d'ander zyde van Arras gekomen zynde, eenmaal des nagts in een boeren huis gelegentheit gevonden had sig langs haar bed-lakens door het venster in den hofte laten, en het t'ontvlugten, sonder dat hy, die op zyn meesters bevel alle nagten, om haar te bewaren, gewoon was buiten voor haar kamer deur te slapen, sulx in het geringste gemerkt had; en dat Clitander, haar vlugt verstaan hebbende, sig in het eerst als een onsinnig mensch aangesteld, en den Waard en syn Vrouw gedreigd had het leven te nemen, indiense hym syn vlugtende Rosamire niet weder schaften: maar dewyl dese in het geringste van haar vlugt, nog van de plaats, daar sy zyn most, bewust waren, was hy ten laatste gedwongen geweest de sware eden van hun onschuld te geloven, en syn wraak en gramschap alleenlyk op hem te wenden, seggende, dat, nademaal hy niet te goed geweest was om my te verraden, hy ook wel trouwloos genoeg zyn mogt om Rosamire in haar aanslag geholpen te hebben; daar by voegende, dat hy hem gewisselyk het leven sou benomen hebben, indien hy niet gehoopt had Rosamire mogelyk door syn hulp weder te bekomen, gebiedende hem het land rondom door te reisen, en haar, indien hyse vond tot Arras
| |
| |
in de Herberg, daarse in het heen reisen t'huis gelegen hadden, by hem te brengen, alwaar hy hem so lang verwagten wilde, om haar, of sy door dese Stad mogelyk wederom na haar Land keren wilde, aldaar onder voorwending dat het syn Vrouw was, te doen aanhouden, met bevel, van nieteerder onder syn ogen te komen, voor hy haar gevonden had; waar op hy, in plaats van Rosamire te soeken, sig op de weg begeven had, om wederom na syn Land te keren, dewyl hy voor Clitander niet sonder Rosamire dorst verschynen, die hy versekerd was dat binnen Arras was, dewyl hem een Boer, wanneer hy van syn Meester gescheiden was, gesegt had, dat hy een vlugtende en seer ontstelde Juffer, dien selfden morgen dat sy gevlugt was, ontmoet had, die haar weg na Arras genomen, en hem selver nog na de weg gevraagd had, dat hy niet twyfelde of sy sou daar zyn, dewyl het niet gelovelyk was, dat sy sig, uit vrese van door Clitander agterhaald te werden, so ras wederom op de weg begeven, en dat hy geen grote moeite hebben sou haar in dese Stad op te soeken, indien ik hem slegts voor het geweld van Clitander beschermen en bevryden wilde.
Na ik hem dan sulks vastelyk beloofd en toegesegt had, scheen hy so wel gemoed, dat hy een deuntje begost te singen, terwyl my de slaap (also ik in drie of vier nagten niet veel geslapen had) so seer overviel, dat ik gins en weer op myn Paard hong, dat daarom niet naliet gestadig voort te ryden. Eindelyk gaf my een onbesuisde slag van een tak van een boom, die, tot myn ongeluk, seer na aan de weg stond, door het verlies van twee tanden en een platte neus te kennen, dat het slapen te Paard seer ongesond en vry wat onvoorsigtig is, doende my de slaap so fray verdwynen, als of ik myn leven geen vaak gehad had: maar of ik
| |
| |
oorsaak had my te verwonderen, laat ik u, lieve Broeder, oordelen, wanneer ik, myn ogen na myn knegt willende keren, gewaar wierd, dat hy verdwenen, en niet te sien was. Ik wilde hem in het eerste na jagen; maar by myn selven seer rypelyk overwegende, dat het veel beter gedaan was dat ik desen guit aan de galg liet ryden, en alleenlyk sag dat ik Rosamire in 't visier kreeg, vervolgde ik myn weg, en quam (om een einde van myn Journaal te maken) so ras als het my mogelyk was tot Arras, alwaar ik in d'eerste Herberg inkeerde daar ik voorquam, en die ik oordeelde dat met myn beurs simpatiseerde en over een quam. De Waard sei my, so ras hy my gesien had, dat ik even van pas gekomen was, om een goede Pottage à la Françoise te helpen ontzielen, die hy sei dat al op de Tafel gedragen was, daar hy bad dat ik my aanstonds ook aan begeven sou, indien ik, tot hertseer van myn maag, niet bespeuren wilde dat de kake-benen van vier van syn Gasten, die 'er sig al aan geplaatst hadden, niet verminkt waren, en dat hen niets minder als goeden appetyd ontbrak. Schoon ik doenmaals vry meer lust had om Rosamire te soeken, als om te eeten, was ik nogtans gedwongen den Waard te vergenoegen, (die de geldzugtigste en smagterigste Phisionomie des werelds had) en my aan de Tafel te vervoegen, alwaar my het geval nevens een Man plaatste, die ik, na ik hem nauwkeurig betragt en in 't gesigt gesien had, niet sonder de grootste verbaasdheid, en sonder my te bedriegen, voor dien selfden Clitander herkende, die myn waarde Rosamire so verradelyk weg gevoerd had. Ik had al te lang het Toneel betreden, en al te veel voor d'een of d'ander wraakgierig Minnaar gespeeld, om niet te weten dat een paar goede steken met een Mes of een Forket in syn ribben doenmaals seer galante en niet qualyk schikkende expedienten
| |
| |
souden geweest zyn, om hem te gelyk te doen sien dat ik niet met de kop gebruid was, en om my van syn verradery te wreken, het geen ik ook gewisselyk sou gedaan hebben, indien eenige daar op volgende inconvenienten my niet geraden hadden, myn mes liever in een schapen bout te jagen, die sig juilt voor een slagt- en zoen-offer aanbood, om myn wraakgierig gemoed te blussen, die ik ook so een sware en diepe wond bragt, dat, indien myn mede-vryende Buurman deselve in syn linker tepel gehad had, hy een lyk sou geweest zyn, al had hem Doctor Swetser op syn verdoemenis gesworen binnen agt dagen te genesen. Hy had my so ras ook niet beoogd, of hy herkende my wel haast voor dien gevaarlyken Mede-vryer, die hem eenmaal des nagts, wanneer hy Rosamire wilde sien laten dat hy een Knegtje was, so een goede brui in het wammis joeg, dat 'er de Barbier meer als de Snyder voor het stoppen van kreeg, waar door wy malkanderen so vriendelyk toelagten, als twee honden die sig beide van een been soeken te bemeesteren, sonder dat hy my, gedurende de maaltyd, so weinig als ik hem, iets sei, waar door ik geloofde, dat hy doenmaals syn huid so lief als ik de myne had. De maaltyd geeindigd zynde, begaf ik my op straat, doorwandelende verscheide straten van de Stad, uit hope of ik Rosamire in het een of 't ander venster mogt leggen sien: maar nauwelyks had ik een half uur met dese vrugtelose arbeid door gebragt, wanneer ik my in een eensame straat van agteren hoorde toe roepen, dat ik van leer trekken en my verweren sou. So ras ik dan myn ogen omgewend had, sag ik dat dese vyand Clitander was, die met het bloot Rapier in de hand verwagte dat ik het myne ook trekken soude, het geen so ras niet geschied was, of hy riep my toe, dat ik geen rekening maken sou, myn leven te behouden,
| |
| |
indien ik hem niet aanstonds sei waar Rosamire was. Ik antwoorde hem, dat hy de dwaasheid niet hebben sou van de selve rekening te maken, indien hy my haar met huid en hair niet ter hand stelde. Dit gesegt hebbende, stelde ik my in so een voordelig postuur, dat ik niet geloof dat Tibault met al syn kromme sprongen, my op een halve vaam met syn punt aan het lyf sou gekomen zyn, verwagtende dat hy een aanvang van den dans maakte: maar in plaats van my t'ontzielen, sei hy my, dat, indien ik hem als een eerlyk Cavallier sweren wilde, onbewust te zyn van de plaats daar sig Rosamire onthield, wy ons gevegt so lang uitstellen wilden, tot wy haar souden gevonden hebben, en dat wy als dan malkander het bloed met gantsche melk-mouwen vol aftappen, en onse geest als twee antyksche Helden voor haar voeten uitbraken wilden. Na ik hem dan sulks met een goed gewisse, en hy my het selve, op myn begeer, mogelyk met geen slimmer gesworen had, staken wy onse bloedvergieters op, en gingen te samen so fray na huis, als of wy de beste vrienden des werelds geweest waren. Wy liepen, gedurende drie of vier dagen, als twee dolle honden door de Stad, vragende byna in alle de huisen na onse onsigtbare Urgande, maar te vergeefs, het welk ons ten laatste so ongeduldig maakte, en onse onlust so seer vernieuwde, dat Clitander, beginnende eenmaal aan de tafel uit te donderen, en my in het byzyn van al de gasten voor een Filou of een Gauwdief te schelden, daar ik hem (also hy buiten armis lengte en aan d'andere zyde van de tafel sat) met seer discrete termen niet anders op antwoorden konnende, als dat hy een geconfyte en een ingemaakte schurk was; hem na het eindigen van de maaltyd winkte, dat hy my volgen sou, gaande hier op ten huise en de Stad uit, daar hy niet naliet
| |
| |
my op de hielen te volgen, sonder dat sulx van onse Gasten, die ons hadden soeken te vereenigen, gemerkt wierd. Wy waren nog geen drie of vier honderd schreden van de Stad gekomen, wanneer wy, beide te gelyk van leer trekkende, malkander met een groote verwoedheid aanvielen, siende op deselve tyd een Edelman spoorslags na ons toe ryden, die ons so ras niet genaderd was, of hy, springende van syn Paard, en nemende het Rapier in de hand, sogt ons van malkanderen te scheiden, dog te laat voor Clitander, die door een sware steek, die ik hem bragt, levenloos en gedoodverfd ter aarden sonk, sonder dat den ander sulks verhinderen kost. De vrees die ik had, van door die van de Stad agterhaald en gevangen te werden, was so groot, dat ik, sonder my lang te beraden, of het regt of onregt was, met een uitstekende geswindheid op het Paard van den voornoemden Heer sprong, die den stervenden Clitander ondertusschen in den arm genomen had, nemende myn weg spoor-slag na een by gelegen bosch. Ik had niet lang gereden, wanneer my een Boer bejegende, die my op den regten weg, om wederom naar Vlaanderen te keren, bragt, en twee mylen weegs begeleide, also hy ook te Paard was. Ik wierd, na de eerste verbaasdheid een weinig verby was, tot myn leedwesen, gewaar, dat ik een groot Vellies agter my had, daar ik zeer kostelyke klederen in vond, die ik den Edelman, diese toebehoorden, wel duisendmaal wederom toewenschte; maar om niet, dewyl ik de lust niet had van hem die tot Arras te gaan brengen: so dat ik gedwongen was deselve te behouden, en my naderhand daar van te bedienen.
Noit was iemand die de Donder trof veel verbaasder en ontstelder als ik, wanneer ik hoorde, dat die geen, om wiens wil ik tot Arras op den hals gevan- | |
| |
gen geseten had, dien selfden Broeder was die ik voor my sag: maar indien myn ontsteltenis groot was, de syne was niet kleinder, wanneer hy van my verstond dat ik dien selfden was daar hy van sprak, en dien hy het Paard en de Klederen ontnomen had; voornamentlyk wanneer ik hem verhaalde, hoe ik naderhand voor hem aangesien en gevangen, en hoe ik het ten laatste nog ontkomen was. Hy wilde sig nog meer over het ontvoeren van myn Paard en Klederen ontschuldigen, seggende, dat de liefde, die wy voor ons leven dragen, bequaam is een eerlyk Man nog veel groter misslagen te doen begaan; maar ik gaf hem te kennen, dat sulx onnodig was, en dat myn Paard en Klederen, in geen waarder handen als in de syne hadden konnen vallen; en dewyl ik groot verlangen had om het einde van syn geschiedenis te horen, bad ik hem, dat hy die vervolgen wilde, het welk hy op dese navolgende wys deed'.
De vrese die ik had van nagajaagd en agterhaald te worden, deed my sodanig voortspoeden, dat ik binnen drie dagen wederom tot
Gent
quam: alwaar ik verstond, dat de Troep daar ik voor desen onder geweest was, doenmaals tot
Yperen
in Vlaanderen was, daar ik my besloot wederom onder te geven, dewyl de hoop van Rosamire te sien, veel min van haar oit tot myn Vrouw te hebben, t'eenemaal in my uitgedoofd was. Ik verkogt dan het Paard, dat ik u ontvoerd had; en na ik ook een van uw' beste klederen aangetrokken had, bood ik myn dienst wederom aan d'Opperste van den Troep aan, die my met degrootste vreugde des werelds ontfing, en aanstonds wederom in myn vorige plaats stelde. Wy doorreisden in minder als een jaar de voornaamste Steden van Vlaanderen, na het verloop van welke tyd ons Hoofd ofte Principaal binnen
Brugge
aan een heete koorts quam
| |
| |
te sterven, waar door de gantsche troep in groote oneenigheid raakte, dewyl een ieder van hen het Hoofd zyn wilde. Evenwel soudense my, als de beste speelder van hen allen, ten laatste daar nog toe verkoren hebben, indien seker Collonel, die een Hoogduitscher van geboorte was, en doenmaals een Regiment in Spaanse dienst werfde, twee van de voornaamste niet aangenomen en tot Vendrigs gemaakt had, hoewelse sig naderhand getroosten mosten tot
Gent
het musquet te dragen, en Schilder-borsten te worden; waar door onse troep verstrooid en van malkander raakte, begevende sig de meeste in den Oorlog, die tusschen Holland en Vrankryk weinig te voren uitgeborsten, en nu al op zyn bloedigste was. Ik selver, siende dat onse troep gants te gronde ging, en nu veel te swak was om te spelen, besloot naar Holland te gaan, en ook om eenige dienst in de Militie aan te houden. Ik wilde myn weg eerst over Zeeland nemen; maar dewyl de wegen in gants Vlaanderen doenmaals seet onveilig door eenige Spaansche verhongerde en uitgeteerde soldaten waren, die als smagterige geraamten en half onsigtbare spoken de wegen kruisten, en, uit gebrek van betaling, hun nugtere en magere klauwen aan al die geen sloegen, die sig voor hun holle en ingevalle blikken vertoonden, was ik genoodsaakt my tot
Ostende
in een klein Galjoot in te schepen, het welk vaardig lag om naar
Middelburg
te gaan. Wy liepen met ons seven Schepen uit, waar van het onse het kleinste was, en die malkander beloofd hadden by een te blyven, uit vrese van de
Duinkerkse
en Engelsche Kapers, die doenmaals de Zee seer onveilig maakten. Nauwelyks waren wy uit het gesigt van de haven gekomen, wanneerder so een verschrikkelyk onweer begost t'ontstaan, dat wy door de duisterheid van de nagt niet alleen van malkander raakten, maar ons
| |
| |
Schip ook door de contrarie wind na de Engte of de Pas van Calais gedreven wierd, waar door wy ons met het aanbreken van den dag, wanneer de storm sig een weinig gestild had, van een Engelsche Kaper aangevallen sagen, die ons, also wy maar agt mannen sterk waren, sonder grote moeite prys maakte, en tot Dovers opbragt. Myn geluk wilde, dat ik de Fransche taal so wel in myn jeugd hier en daar geleerd had, dat ik deselve natuurlyk genoeg sprak, om hen te doen geloven dat ik een Fransman van geboorte was, waar doorse my niet alleen myn klederen, maar ook myn geld, dat nog over de drie honderd Kronen was, houden lieten, en op vrye voeten stelden. Ik besloot aanstonds naar Londen te gaan, en my voor het geld dat ik by my had, van een goede uitrusting te voorsien; en onder des Konings Lyfguarde te begeven. Ik ging dan met de Landkoets naar Londen, alwaar ik voor twee dagen aangekomen ben. Dese namiddag, wanneer ik voor myn lust een weinig door de Stad wandelde, ontmoete my een persoon, die my dagt voor desen meer gesien te hebben, en die my so ras niet genaderd was, of ik herkende hem voor den schelschen Philax. Ik was niet weinig verbaasd van hem in dit Land te sien, sonder nogtans daarom lust te hebben van my aan hem bekend te maken, en te vragen hoe hy hier gekomen was, dewyl ik vreesde dat hy my om het geld, dat ik hem ontdragen had, mogt aangesproken hebben. Derhalven keerde ik myn hoofd, wanneer hy by my gekomen was, na een ander kant toe, hopende dat hy my hier door niet kennen sou; maar te vergeefs, dewyl hy my byna so ras als ik hem kende, hoewel hy my, uit vrese dat hy niet wel gesien had, verby gaan liet. Hy sag my een geruime tyd na, en siende hoe langer hoe meer iets in myn swier en gedaante, 't geen hem versekerde dat hy sig niet bedro- | |
| |
gen had, volgde hy my met so een grote geswindheid na, dat hy my in korten tyd achterhaalde, en voor de tweede maal verby ging. Hy sag my nu veel nauwer als te vooren, en siende dat ik deselve was daar hy my voor aansag, bleef hy staan, beginnende my myn ontrouw en het onregt dat ik hem gedaan had, voor ogen te houden, seggende, verheugd te zyn, dat hy my in een so goedetoestand vond, dewyl hy geld van noden had, en my niet eer van de plaats sou vertrekken laten, voor ik hem het geld wedergegeven had, 't geen ik hem had ontstolen. Ik antwoorde hem, dat ik hem niet bestolen had, dewyl het geld, dat ik hem ontdragen had, hem even so weinig als my toequam, om dat hy het selve eerlyke luiden ontstolen had, en dat ik hem derhalven daar geen penning weer van gaven wilde. Hy antwoorde my, dat hy het dan van myn huid halen most; en dit gesegt hebbende, trok hy van leer, vallende my met veerder moedigheid aan, als ik van hem verwagt had. Wat my aangaat, ik toonde hem wel haast, dat, indien hy my wilde doen betalen, hy sig van veel kragtiger middelen als dese bedienen most, dewyl ik hem so een goede stoot bragt, dat hy d'overige lust van het vegten verloor; waar door het vervloekt Canaalje, dat in dit Land veel slimmer als in het onsen schynd, (schoon het nergens goed is) en dat met menigte op ons gevegt toegelopen quam, my, sonder te weten of ik regt of onregt had, gewisselyk te schande sou geslagen hebben, indien eenige Vreemdelingen, daar my dunkt dat gy een van waard, sig niet voor my gesteld, en my weg geholpen hadden. Een aansienlyk Man, die ik voor een Fransman aansag, hebbende van het volk myn ongeval verstaan, en siende my met groote verbaasdheid het Geregt, dat agter my was, ontlopen, ried my, dat ik my in het huis van den Fransen Ambassadeur,
| |
| |
dat niet wyd van ons was, en het geen hy my wees, begeven sou, daar ik so ras niet gekomen was, of desen Heer versprak my aanstonds syn hulp en bescherming, juist op deselve tyd, wanneer gy in de kamer van syn Excellentie quamt, en wy ons voor Broeders herkenden, doende de gelukkigste ontmoeting, die my den Hemel had konnen toesenden.
Hier eindigde myn Broeder syn geschiedenis, die sonder twyfel, also 't over de middernagt was, van de beste slaap sou gevolgd geweest zyn die ik nog van myn leven gedaan had, indien syn nieuwsgierigheid om de myne ook te weten, niet so groot geweest was, dat hy my niet een oog wilde sluiten laten, voor ik hem deselve, en alles 't geen my, zedert wy van een gescheiden waren, geschied was, in het lang verhaald had, na het welke wy malkanderen goede nagt wensten, en ik so vast begost te slapen, dat ik niet eerder als op de middag sou wakker geworden zyn, indien myn Broeder, die, uit verlangen om by syn Rosamire te zyn, dien nagt niet een oog gesloten had, my met het aanbreken van den dag niet opgewekt, en gebeden had, dat ik hem, volgens myn belofte, by Rosamire voeren sou, maar vresende dat hem het Geregt, indien hy van het selve op de straat, ofte buiten onse vryheid gesien wierd, vast houden en gevangen nemen mogt, bad ik hem, dat hy syn begeerte so lang wilde uitstellen, tot myn Heer hem by den Koning de vryheid sou verkregen hebben, van sonder eenige verhindernis wederom de straat te mogen betreden: maar dewyl het dien dag juist Postdag was, en dat den Ambassadeur, van wegen het schryven eeniger Brieven, dien selfden dag niet te Hoofgaan, en met den Koning spreken kost, en dat alle myne goede woorden en gebeden vrugteloos waren, om hem een ogenblik van Rosamire te houden, was ik ten laatste ge- | |
| |
dwongen hem te beloven, hem dien selfden avond, door de gonst der duisternis, na haar woonplaats te voeren; het welke hy even wel niet sou gedaan hebben, indien ik hem het gevaar, daar hy sig in storten wilde, en de strengheit van het Geregt tegens de vreemdelingen, niet op het swaarste voor oogen gesteld had. So ras het dan avond geworden was, en alle de huisen gesloten waren, begaven wy ons door een heimelyke achter-deur van onsen hof, die in een enge en by-na onbewoonde steeg uitquam, op de straat, hebbende ieder het gesigt so wel met een mantel bedekt, dat wy niet behoefden te vresen van iemand gekend te zyn. In dese toerusting quamen wy ten laatste voor het huis, daar ik de laatstemaal Rosamire gesien en gesproken had, en daar wy so ras niet aangeklopt hadden, of de maagd, die met een wanhopig gelaat en met hangende hairen de deur opende, hebbende my, door hulp van een brandend licht, dat sy in de hand had, voor den selfden vreemdeling herkend, die sy meermaals by haar Juffer gesien had, vloog my als sinneloos om den hals, seggende, sonder my de tyd van spreken te geven, of myn begeerte te horen, dat, indien ik haar Juffer nog levend' sien wilde, ik my aanstonds in een kamer begeven sou, die sy my wees. Het is niet te beschryven, hoe verschrikkelyk dese woorden in de oren van myn verslagen Broeder donderden, en hoe groot d' ontsteltenis van syn gemoed was, voornamentlyk wanneer hy met my in de kamer en voor het bed gekomen was, daar de stervende Rosamire zieltogende in lag. Sy had het hoofd na ons toegewend, zynde van een menigte vrouwen omringd, waar onder ik Juliana en haar Moeder gewaar wierd, van wien de laatste haar de mond met een veder en eenige hertsterkende dranken laafde. De duisternis die in de kamer was, (zynde
| |
[pagina t.o. 335]
[p. t.o. 335] | |
| |
| |
het licht, uit vrese dat haar sulx schadelyk zyn mogt, achter de schoorsteen geset) en de groote verandering die haar langduirige en heftige siekte op haar wesen veroorsaakt had, deden myn Broeder in het eerst geloven dat ik my bedrogen had, en dat dese syn Rosamire (wiens schone ogen hy alleen bequaam oordeelde de duisterste plaats te verlichten) niet, maar veel eer een andere Vrouw was, die de deselfde nam voerde, en mogelyk de selfde toevallen als de ware Rosamire gehad had: maar nauwelyx had hy my dese syne gedagten ontdekt, wanneer ik het licht genomen, en my met het selve voor haar bed gesteld hebbende, hem door eenige treken, die haar siekte niet magtig geweest was te benemen, deed' bemerken, dat dese en geen andere syn waarde, maar nu meer als oit verlorene Rosamire was. Hemel! riep hy met een wanhopige stem, so ras syn ogen hem van de waarheid versekerd hadden, hoe kan uw' grouwsaamheid so groot zyn, dat gy my te gelyk die gene weder geeft en beneemt, om dewelke te vinden ik u so veel duisenden van tranen opgeofferd heb, en wiens vinden my nu veel dodelyker is als haar derven my te voren was. Dit gesegd hebbende, drong hy door de omstanders heen, werpende sig op het lichaam van Rosamire, die, hier door als uit een diepe slaap ontwakende, met het weinig kennis en verstand, 't geen daar nog overig was, desen voor dien selfden Minnaar herkende, uit wiens afzyn en verlies haar droefheid en siekte haar oorsprong nam. Sy had in 't eerste niet minder moeite om haer ogen te geloven, als myn Broeder te voren gehad had: maar so ras een ongewoonlyke gemoedsbeweging haar van het geen versekerd had, daar haar half gebroke en verliefd gesigt haar aan deed' twyfelen, regte sy sig (o! grote en ongelooflyke kragt der liefde) met so weinig moeite in haar bed over einde,
| |
| |
dat men de geringste swakheid haars Lichaams, nog vermindering van haar kragten, niet bespeuren kost. Sy riep tot verscheide malen Florimond, (want dese naam had myn Broeder onder de Comedianten gevoerd) sonder dat sy bequaam was eenig ander woord te uiten, stortende alleenlyk een menigte tranen, welkers vloed weinig te voren door een stervende kouw bevrooren zynde, nu wederom door het herlevende Minnevuur, 't geen de gewenste tegenwoordigheid haars Minnaars wederom had doen ontvonken, ontdoid en stromend gemaakt was. De omstanders, die niet wisten wat sy van dese wonderlyke en onverwagten toeval ramen souden; vresende dat dese al te heftige en geweldige poging, met de welke sy haar vreugde sogt uit te drukken, voor haar gesondheid schadelyk zyn, en haar einde mogt doen naderen, baden myn Broeder, dat hy vertrekken, en door syn tegenwoordigheid geen oorsaak van haar dood zyn wilde; het welk sy verstaande, noemde hen moorders en barbaren, dewylse haar een gesigt sogten t'onttrekken, 't geen alreeds meer by haar gewerkt en te weeg gebragt had, als al de kragtelose Dranken en Medicinen van haar hulpelose Doctors gedaan hadden, en 't geen nog kragtig genoeg was, om de dreigende dood van haar lippen na syn duistere en onderaardsche woning te doen verhuisen. Al dese hare redenen souden vrugteloos geweest zyn, dewyl de omstanders sekerlyk geloofden dat sy raasde, indien ik hen ten laatste van het tegendeel niet versekerd, en gesegt had, dat dese, over wiens komst sy haar so verheugd sagen, dien verlore Vriend was, daar sy haar sonder twyfel menigmaal van hadden horen spreken, en uit wiens verlies al haar droefheid en siekte gesproten was: so dat sy sig ten laatste te vreden stellen mosten. Om kort te gaan, en om de geschiedenis te eindigen
| |
| |
die vry wat langer geworden is als ik gedagt had; de liefde, om te tonen dat hy even so een ervaren Doctor, als een voortreffelyk Schutter was, bragt door een haastige en byna ongelovelyke werking so veel te weeg, dat Rosamire, die weinig te voren op de nominatie stond om een Burgeres der onderaardsche Colonie te worden, en so veeg als een Luis op de kam, en onder de nagel was, met het aanbreken van den dag sulke merkelyke tekenen van beterschap begost te tonen, dat men sonder eenige schroom vryelyk Lyfrenten op haar sou gekogt hebben, hoewel een dodelyke Apoplexie, die, wanneer ik haar, om selver en haar ook wat te laten rusten, (want dien gantschen nagt had hen de liefde en de vreugde als twee Bleikers Honden doen waken) voor een weinig verlaten, en myn Broeder wederom, eer het later wierd, naar ons Hofvoeren wilde, haar levens-schans so vreselyk bestormde, dat al het werk haast wederom op eenmaal verbruid geweest was; so dat ik gedwongen was hem by haar te laten, terwyl ik my wederom naar ons Hof begaf, om myn dienst waar te nemen. Dien dag vernam ik, dat het geen gevaar met de wonden van den filouterenden Philax had, so dat myn Heer sonder grote moeite by den Koning dien selfden dag te weeg bragt, dat het Geregt van verder na myn Broeder te soeken, afliet, die wederom so vry als te voren de straat betreden mogt.
Ondertusschen wist myn Broeder door den Orvietan van syn aangename tegenwoordigheid, en mogelyk met die van wat anders, het gift van syn Liefstens siekte so wel te verdryven, dat sy in minder als veertien dagen wederom tot haar vorige gesondheid quam, die allengskens, gelyk een rysende Son, het verdwenen purper in de verwelkte Lelien op haar gesigt wederom te voorschyn bragt, die al veel kragt
| |
| |
hadden, om myn Broeders half uitgedoofde Minnevuur niet met meerder geweld te doen ontvonken, als Vulcanus Blaasbalg, en al de Onderdanen van den bulderenden God AEolus niet souden gedaan hebben. So ras de bevallyke Rosamire dan wederom t'eenemaal tot haar vorige kragten gekomen was, ging myn Broeder haar dagelyks besoeken: maar hun liefde was wederzyds te heftig, om sig in de enge grensen van een bloten ommegang te bepalen. Rosamire, die de gemeensaamheid en de goede alliantie daar sy met myn Broeder in stond, mogelyk voor ik weet niet wat een moejelyk gevolg deed' dugten, wilde dat hy haar eer (om voor dese gevaarlyke schipbreuk bevryd te zyn) door de Huwelykse banden in een veilige haven bragt; die haar al te seer beminde, om syn wil so wel als syn hert haar begeerte niet onderdanig te maken. Ik sogt hem, wanneer hy my dit syn voornemen ontdekte, sulks met de kragtigste redenen des werelds uit het hoofd te brengen, hem de nood en armoede voor ogen stellende, daar hun beider gebrek van middelen hen in storten sou, 't geen door een vrugtbaren aanwas van kinderen hen van dag tot dag beswaarlyker vallen sou: maar dewyl de liefde geen andere reden insiet, als die hem syn eigen drift inblaast, liet hy sig dese myn trouwhertige vermaningen seer weinig ter herten haan, seggende, dat, schoon hy de bitterste nood des werelds met Rosamire uitstaan sou, hy six sulx duisendmaal liever getroosten wilde, als den Trouw, die hy haar met duisend eden beloofd had, te breken, en meinedig te worden; hoewel hy niet so seer van de liefde verblind was, dat hy niet te voren bedagt en by sig selven overlegt sou hebben, waar mede hy een Vrouw onderhouden en voeden sou konnen, dewyl hy besloten had, sig met het geld, dat hem nog overig was, onder des Konings Lyfwagt te
| |
| |
paard te kopen, daar hy oordeelde eerlyk, of ten minsten onbekrompen van te konnen leven, also dese Koning byna nog een maal so veel loon aan dese syn Lyfwagten, als eenig ander geeft. Siende dan dat hy geensins van syn voornemen te versetten was, wilde ik my daar niet langer tegen kanten, belovende hem, door hulp van den Ambassadeur, wel een Bandouillere of een Karabyn riem onder het voornoemde Regiment te verschaffen, sonder dat hy daar grote steekpenningen sou voor behoeven te geven. Hy was niet weinig over dese toesegging verheugd; en willende nu niet langer syn voornemen uitstellen, liet sig met Rosamire door onsen Hof-Priester (want hy was mede so wel als ik Rooms gesind) in alle stilligheid te samen geven, genietende de soete vrugten, die syn getrouwigheid verdiend, en daar hem het nydig en al te wreed noodlot voor een tyd lang van had willen beroven, om hem deselve naderhand dies te smakelyker en soeter te maken. Ondertusschen liet myn Broeder niet na sig dagelyks aan den Ambassadeur te komen vertonen, die een sonderlinge genegentheid voor hem kreeg, en die wel haast so veel by den Collonel van de Lyfwagt te weeg bragt, dat hy, sonder enige andere onkosten, als die d'uitrusting vereischte, daar onder quam.
Ontrent dese tyd kreeg de Moeder van Juliana tyding uit Holland, dat een van haar naaste Bloedvrienden gestorven was, en haar een aanmerkelyke somme gelds nagelaten had, om het welk te genieten sy eenige dagen daar na met haar bevallige Dogter naar Holland vertrok. Hoe seer ik my nu over het geluk van dese beide verheugde, kost ik nogtans het vertrek van dese aangename Buur Juffer, aan wien ik altyd sonder schroom myn verborgenste gedagten geopenbaard en uitgeschud had, niet aanschouwen, sonder
| |
| |
al het leedwesen daar over te gevoelen, 't geen het smertelyk verlies van so een waarde Vriendin verdiende. Niet lang hier na quam myn Broeder eenmaal op een morgen t'eenemaal vol vreugde voor myn bed, seggende, dat het halstarrig noodlot; moede zynde van hem te vervolgen, en met rampen t'overladen, hem het grootste geluk toegesonden had, dat hem van den Hemel had konnen gegeven werden, het geen hem dies te aangenamer was, dewyl het t'eenemaal onverwagt quam. De nieuwsgierigheid en begeerte die ik had, om de oorsaak van dese syn uitmuntende blydschap te weten, veroorsaakte, dat ik in syn wydlopige welsprekendheid en welsprekende wydlopigheid een paar dousyn eyeren wenschte, om deselve wat korter te maken. Evenwel geloof ik, dat hy 'er nog wel een snees Rhetoricaalsche figuren sou in gelapt hebben, eer hy tot d'anatomie ofte d'ontleding van de saak gekomen was, indien ik hem niet gebeden had my deselve seer succinctelyk te verhalen. Hy was een Man van een al te rypen oordeel, om niet te be merken dat syn eloquentie myn aandagt een verschrikkelyke muilpeer gegeven had. Derhalven verhaalde hy my, dat, wanneer hy dien avond te voren sig met Rosamire in St. James Park met wandelen een weinig verlustigd had, hen niet sonder de grootste verwondering des werelds, haar Vader bejegend was, die, hen gesien, en wel haast herkend hebbende, eerst syn Dogter met de grootste vreugde des werelds om den hals gevallen, en sig de gelukkigste man des werelds genoemd had, nu hy haar nog eens voor syn dood had sien mogen; na het welk hy, sig na hem toegekeerd hebbende, hem al de scheld-woorden toegeworpen had, die hem de raserny had konnen inblasen, noemende hem Schelm, en ontvoerder van syn Kind, sonder sig aan de omstaanders te keren, die op syn
| |
| |
schelden en verstoord gelaat toe gelopen quamen; het welk Rosamire horende, en niet konnende dulden dat die geen so qualyk gehandeld wierd, wiens eer met de hare in so enge verbintenis stond, bad hem, dat indien hy haar de wreedste ponjaard-steken, en de merkelykste tekenen van syn dodelyksten haat niet geven wilde, hy ophouden sou haar man te schelden, die haar, gelyk hy meende, niet ontvoerd, maar haar, even als hy, in dit Land by geval bejegend, en haar nu voor eenige dagen opentlyk getrouwd had, bereid zynde al de rampen met hem uit te staan, daar het woedend' en ongunstig geluk haar beider vergenoeging mede soude beswaren konnen: Verders sei hy my, dat haar Vader; verstaan hebbende dat sy beide getrouwd waren, en siende d'uitstekende genegendheid die syn Dogter voor hem toonde, een tyd lang gants verbaasd en sonder spreken had staan blyven, seggende ten laatste, dat, dewyl de saak aldus geschapen, en het geen geschied was onmogelyk wederom te herdoen stond, hy hen beide, volgens syn vaderlyk hert, alles vergeven, en myn Broeder met even so een grote genegendheid voor syn Swager aannemen wilde, als of syn eigen goede wil en sindelykheid hem daar toe verkoren had, hen biddende, hem beide na syn herberg te volgen, alwaarse beter vryheid hebben souden malkander hun toestand t'openbaren, daarse so ras niet gekomen waren, of hy wilde, eer hy de oorsaak van syn komst in dat Land verhaalde, die van de hare weten, als ook door wat toeval sy malkander hier ontmoet hadden; het welk hy, niet sonder een uitstekende verwondering, verstaan, en de verraderye van den schelmschen Clitander een tyd lang vervloekt hebbende, eindelyk sei, dat het onbillyk zyn sou, indien hem dit houwelyk langer mishaagde, dewyl hy sekerlyk geloofde, dat den Hemel, die alles
| |
| |
wyselyk weet te schikken, hem alle dese toevallen niet toegesonden had, als om hen eindelyk des selfs bitterheid door de vergenoeging van hun vereeniging te versoeten. Hier op had hy hen wederom verhaald, dat hy voor eenigen tyd de dood syns Broeders, die, sonder nader Erven als hem na te laten, tot Londen overleden was, verstaan hebbende, sig derwaards begeven had, om de nagelatene goederen der Overledene na sig te nemen, het welk hy niet sonder eenige moeite en stribbeling gedaan had, dewyl deselve al door eenige vreemden, die goede vrienden van syn Broeder geweest waren, en sig derhalven de naasten daar toe oordeelden, ingenomen geweest hadden, nu vaardig zynde om wederom naar Zeeland te keren, daar hy hen gebeden had hem te willen volgen, en de Huishouding voor hem aan te nemen, also syn Vrouw, de Moeder van Rosamire, ook voor eenigen tyd was komen t'overlyden. Zyt gy dan dwaas genoeg, zei ik tegens myn Broeder, so ras hy van spreken opgehouden had, om dese so gunstige aanbieding re verwerpen? So sou ik het geluk, 't geen my den Hemel toezend, onwaardig syn, antwoorde hy; en schoon het my swaar valt, voer hy voort, een plaats te verlaten daar ik een so waarden Vriend als u heb, dwingt my nogtans de liefde, die ik voor het welvaren van myn Vrouw, en aanstaande Kinderen behoor te hebben, myn eigen vergenoeging hier in niet te volgen, en my liever getroosten uw' tegenwoordigheid voor een weinig tyds te missen, (want, vervolgde hy, indien het my wel gaat, hoop ik u wel haast by my te sien, om deelagtig van het geluk te zyn, het geen my sonder u onvolkomen zyn sou) als myn Vrouw en Nakomelingen in elende te doen leven. Ik sterkte hem, so veel my mogelyk was, in dit syn voornemen; en dewyl hy my bad met hem naar syn Schoonvader
| |
| |
te gaan, die hy sei dat my seer gaarn sien wilde, begaven wy ons te samen naar de Herberg daar hy te huis lag, alwaar ik seer beleefdelyk op een wys van hem ontfangen wierd, die my oordeelen deed' dat hy een sonderlyk welgevallen in my had, en ten deele het quade gevoelen verloor, het geen hy van myn Broeders afkomst had, voornamentlyk wanneer hy verstond, wat Dienst ik beklede. Hy was een seer verstandig en aansienlyk Man; tonende van die tyd af het geringste misnoegen niet over myn Broeders en syn Dogters houwelyk, het welk geen klein teken van syn verstand was, dewyl het een dwaasheid is een saak te betreuren die niet te herdoen staat.
Weinig tyds hier na vertrok hy wederom na syn woonplaats, zynde van syn Dogter en myn Broeder gevolgd, dien het beide onmogelyk was hun leedwesen over dese scheiding niet door een menigte tranen te betonen, en van wien ik wel haast door een Brief van hun gelukkige aankomst; en beider vergenoeging, verwittigd wierd. Ondertusschen gevoelde ik myn swaarmoedigheid over het verlies van myn waarde dog trouwlose Clarice, door het vertrek van dese beide, als ook door dat van de geestige Juliana en haar Moeder (in welkers tegenwoordigheid myn bedrukte geest altyd de grootste verlichting gevoeld had) niet weinig vermeerderen, en sodanig de overhand namen, dat my de tegenwoordigheid van alle Menschen onverdraaglyk, en d'eensaamheid my de vertrouwdste en waardste Vriend scheen, sonder dat al het vermaak, dat ik aan ons Hof had konnen genieten, bequaam was my de geringste verligting toe te brengen. Omtrent dese tyd wist men niet genoegsaam over de stoutheid eeniger Dieven binnen Londen te spreken, die eenige tyd herwaards de voornaamste van het Hof en den Koning selver vreselyk bestolen
| |
| |
hadden, brekende des nagt in de voornaamste huisen van de Stad, ontvoerende alles daar uit het geen hun gading scheen; en dewyl sulks, in plaats van te verminderen, dagelyks hoe langer hoe meer de overhand nam, en men in alle hoeken van de Stad niet anders als van dese schelmen en hun dieverye sprak, wisten de nagt wagters pun pligt so wel waar te nemen, datse op sekere nagt drie van de voornaamste der selven gevangen kregen, die, van hun misdaad overtuigd zynde, niet nalieten wel haast d'overige van hun makkers te beklappen, die ook meest alle, behalven drie of vier, die het ontsnapten, gevangen wierden; en dewylder geen Land in de wereld is daar die lief hebbery van het hangen so seer als hier floreert, en daar een eerlyk man van de professie voor so een klein kosje een keelen-band om den hals krygen kan, sal het den verstandigen Leser ook niet vreemd voor komen, dat sig dese hupse borsten binnen de tyd van twe dagen (om de onkosten van een lang proces te sparen) tot de selve kortswyl verwesen sagen. De begeerte die ik had om dese rampspoedige koorden dansers hun laatst estropade in de lugt te sien doen, deed my, nevens eenige duisenden van menschen, naar Tyborn ryden, alwaar de plaats van hun hemel-vaart zyn sou, en daar ik niet lang geweest was, of de funeste statie-koets verscheen ook, wiens desperate passagiers my door haar suinig gelaat te verstaan gaven, dat hen dese Cavalcade seer tegens de borst was. Terwyl hun lugubre Cermonie-meesters besig waren hen de strikken om den hals te doen, en hen met hun negen (want so veel waren der juist) aan een nagel, volgens 's Lands gewoonheid, als een pond kaarsen, op te knopen, deed' ik myn uiterste vermogen om de patienten te naderen, en om hun laatste harangue aan te horen, het welk my echter, om het vreselyk gedrang, onmoge- | |
| |
lyk sou geweest hebben, indien het paard daar ik op geseten was; 't geen een van de moed willigste hengsten van myn Heers stal was, niet door eenige hoefslagen sodanig ruim-baan had weten te maken, dat'er geen van de toesienders op de distantie van agt voet in het ronde om myn lichaam te vernemen was, sonder dat het Engels Compliment van pox on that Frenchdog! my belette tot aan het Geregt, en de wagen der galg Candidaten te penetreren, van waar ik myn ogen opdese wanhopige Messieurs slaande, deselveten laatste op een van hen rigte, die niet sonder de grootste verbaasdheid des werelds, voor dien selfden Philax herkende, die ik enigen tyd te voren met myn Broeder hand-gemeen gesien, en vastelyk geloofd had dat al lang voor hem vertrokken was. De Predikant had het geluk van geen grote moeite met hem te hebben, dewyl hy hem al kromtongende te kennen gaf, dat hy het Engels niet verstond, en ook so een schelmagtige landaard (die een eerlyk man straks om een beuseling een galg om den hals gaven) hun taal niet begeerde te weten, en dat het daarom onnodig was dat hy sig verder bemoeide om hem voor te preken, behalven dat hy een geloof op sig selven had, en dat men swaarlyk een Priester of Predikant sou konnen aantreffen, die van de selve professie ofte religie was. Dit gesegt hebbende, keerde hy den Predikant de rug toe, latende by geval syn ogen op my vallen, en nemende my, door de gelykheid en overeenkomst van ons wesen, voor myn Broeder, Ho! Jan Oom, riep hy op een seer gemeensame wys tegens my, (want Johannes was myn Broeders Doopnaam) schoonje me laatst so een krok in myn wammis joegt, is het my nogtans van herten lief, dat ikje nog selver versekeren kan, dat ik het jouw van grond myns herten vergeef: maar dien bloed-hond, vervolgde hy, wyzende op een van de
| |
| |
Patienten, die ook niet weinig beteuterd in syn poort scheen) 't geen onse Smagt-lap is, die je voor desen by my tot Ceulen saagt, sal ik het noit vergeven, dat hy my in dit vermaledyde Land gevoerd heeft, en mogt ik den Bogger slegts voor myn dood een half uurtje in myn kluiven hebben, de moord sla me....... Hy wilde verder in dese Christelyke reden voort varen, wanneer de Predikant, van d'overige verwesene verstaan hebbende datse niets meer te seggen hadden, den Voerman beval voort te slaan, waar door hem de keel te eng wierd, om het overige, 't geen sonder twyfel niet minder troostelyk sou geweest hebben, te uiten. Ondertusschen meende ik van schaamte te sterven, wanneer dese fielt my in het byzyn so veler duisend Menschen de schande deed' van so familiaar aan te spreken, waar van eenige by my quamen, om te weten wat hy tegens my gesegt had, die ik tot antwoord gaf, dat hy my voor een verkeerde aangesien had, en dat ik uit syn duistere reden selver niets had begrypen konnen. En aldus was het einde van den schelmschen Philax, die door het selve het gemeene spreekwoord waar maakte, dat het quaad doen selden ongestraft blyft.
Omtrent dese tyd kreeg myn Heer tyding, da een van syn beste Landgoederen, leggende aan de kant van de Seine, door het hoog water der selver Rivier seer beschadigd was, zynde daar-en-boven hoog nodig den inbreuk by tyds te stuiten, eer deselve verder overhand nam; en dewyl myn Heer geen van syn Bedienaars bequamer oordeelde dan my, om agting op dit werk, en op de vlytigheid der Arbeiders te geven, wilde hy dat ik derwaards reisen sou, bevelende daaren-tegen wederom de sorg van myn Ampt aan onsen Dispensier ofte Inkoper. Ik maakte my dan tot de reis vaardig, (hoewel ik niet sonder afschrik in een Land
| |
| |
wederkeren kost, daar de ontrouw myne liefde so vreselyk beledigd had) gaande van Dovers met de Veerman ofte Paketbood naar Calais, en so voort over Boulogne, Mantreuille, Ableville, en meer andere kleine Stedekens van Pykardyen, naar Parys, sonder eenige ontmoeting te hebben, die ik den aandagt der bescheiden Lezer waardig oordeel. Ik hield my slegts eenen dag in dese Stad op, gaande alleenlyk den Graaf van Aspremont besoeken, die my met een uitstekende vreugde ontving, als ook de Marquis, syn oudste Soon. Ik was seer verwonderd van hen alle seer diep in de rouw te sien, maar nog veel meer, wanneer ik verstond dat sulx over den Abt, des Graven Soon, was, die Belindor en my voor desen so schelmagtig des nagts het leven had soeken te nemen, als ik hier voor verhaald heb, en die voor eenige maanden tot Aix in Provence in een Hoerhuis van eenige Bretteurs ofte Roffianen elendig vermoord was. De Graaf had my gaarn eenige dagen by sig behouden; maar dewyl ik hem sei dat sulx niet sonder groot nadeel van myn Meester geschieden kost, wiens goederen door myn versuimenis groote schade te lyden hadden, wilde hy my niet langer ophouden; dog met belofte, dat ik op myn wederkomst dies te langer by hem blyven sou. Ik vertrok dan van Parys, en quam ter plaatse daar myn Heer my heen gesonden had, alwaar ik, schoon ik de saken in slegten toestand vond, nogtans in minder dan drie weken, en met seer kleine onkosten, so veel te weege bragt, dat d'invretende stroom gestuit, en het nedergeworpen en beschadigde wederom opgeregt en hersteld wierd. Siende dan dat myn tegenwoordigheid niet meer op een plaats nodig was, die nu weer t'eenemaal in zyn vorige stand gebragt was, begaf ik my wederom naar Parys, om van daar op het spoedigste naar Engeland weder te ke- | |
| |
ren; maar ik vond my seer in myn rekening bedrogen, dewyl ik den Graaf en syn Soon beloven moest eenige tyd by hen te blyven, om het vermaak van een heerlyke jagt; die de voornaamste van het Hof, als ook den Koning selver, in de velden van St. Denys, en in andere na by gelegen plaatsen van het Fransche Eiland aangesteld hadden, te genieten. Dese jagt duurde gantsche drie dagen, na welkers verloop wy gesamentlyk weder naar Parys keerden, alwaar ik op myn aankomst eenige brieven van myn Heer vond, die, verstaan hebbende dat ik alles volgens syn bevel verrigt had, my gebood aanstonds over te komen, also hy met de dienst van die myn plaats bekleede geensins te vreden was. Ik had, om hem te gehoorsamen, gaarn nog dien selfden dag, indien het mogelyk geweest was vertrekken willen; maar sulks was onmogelyk, dewyl ik nog twee dagen verwylen most, om het vertrek van den Messager ofreisende Post bode af te wagten.
Gedurende dese tyd ging ik my eenmaals, om myn gewoonlyke swaarmoedigheid eenigsins te verdryven, in de Tuilleries ofte des Konings tuin, een weinig verlustigen, in dewelke ik nauwelyks tot aan het einde van een lange allee ofte gang gekomen was, of my ontmoete een aardig en klein schoot-hondetje, 't geen syn heer of vrouw scheen verloren te hebben, De vriendelyke wys, waar mede sig dit geestig dier voor myn voeten wentelde en tegens myn lyf aan sprong, als of het my sonderling kende, was oorsaak dat ik het selve van d'aarde op en in myn arm nemende, wat nader betragte en niet sonder de grootste verbaasdheid des werelds, aan verscheide tekenen voor het selve herkende, 't geen ik eertyds by de trouwlose Clarice gesien had. Hoe klaarsiende egter myn ogen, en hoe goed myn geheugenis was, soud'
| |
| |
ik nogtans geen van dese in een so ongelovelyke saak vertrouwd hebben, indien ik uit de woorden van een knegt, die my nagelopen quam, en uit syn Vrouws naam het hondetje van my weder eischte, niet t'eenemaal van de waarheid was versekerd geworden; want begerig zynde om te weten wie syn Vrouw was, en hoe sy aan een hondetje gekomen was, 't geen voor desen een van myn goede vriendinnen toegehoord had, antwoorde hy my, wanneer ik sulks aan hem vroeg, dat, schoon hy nog niet lang by haargediend had, hy nogtans wel wist dat zy een voorname Dame van Lion, dat haar Man omtrent voor een jaar gestorven, en dat haar Dogter, die sy by sig had, Clarice, genaamd was, die hy sei dat sig schier wanhopig over het verlies van dit beest aanstelde, en onder wiens oogen hy sonder het selve niet weder komen dorst. Hoe verbaasd my nu dese woorden maakten, liet ik my nogtans niet merken dat my deselve in het geringste ter herten gingen, of dat ik syn Vrouw en haar Dogter kende, hem alleenlyk seggende, dat dese Clarice, syn Juffer, een van myn beste vrienden so seer, door het ontnemen van iets van groote waardye, beledigd en verongelykt had, dat ik, als die ten hoogsten aan dese vriend verpligt was, haar dit beest, hoe lief het haar ook was, niet weder geven kost, sonder tegens de pligt van een getrouw vriend te sondigen, voor hy van haar voldaan was, en het syne eerst weder van haar bekomen had. De knegt, die, volgens die van syn professie, een groote kitteling had, om sig in de geheimenissen van syn Juffer in te dringen, had gaarn an my weten willen, wat dit voor een pand van grote waardye was, het geen ik sei dat syn Juffer myn vriend ontnomen had; maar ik gaf hem te kennen, dat hy my ten hoogste verpligten sou, indien hy, om sulx na te vragen en te weten, sig met verder bemoei- | |
| |
de: so dat hy, als een seer discreet Jongman, en die een dodelyke vyand van stokslagen scheen, naar het eerbiedig woord van pardon! gedwongen was onverrigter saken syn afscheid te nemen, om de vrugtelose voortgang van syn Ambassade aan syn Vrouw, die hy sei in de selve Tuin haar Hondje te soeken, te gaan klagen. Myn gemoed wierd langen tyd dooreen wankelende twyfel en een innerlyken stryd bevogten, of ik, so na by een voorwerp zynde, wiens tegenwoordigheid eertyds het eenigste doel myns vergenoegens maakte, by haar gaan, en, my wanhopig voor haar voeten stortende; tot overtuiging van haar ondankbaarheid, het so seer beminde dier haar weder brengen, of dat ik, om door het aanblikken van dese trouwlose myn regtmatige wraak niet te doen ontwaken, sonder haar te sien van daar vertrekken sou. Soud' gy, lafhertige, gedagt ik by myn selven, (want het uitroepen tegen sig selfs, als de Antyksche Helden der Romanisten plegen, was doenmaals al geen gebruik meer) wel eer vergeten genoeg konnen zyn, om, na de dodelykste verongelyking des werelds, die trouwlose voeten te gaan omhelsen, wiens gangen noit als tot uw verderf en ondergang gerigt geweest zyn, gevende door uw' tegenwoordigheid nieuwe stof aan haar ontrouw, om over uw' getrouwheid te zegepralen? En waar sou sulx ook toe dienen? gedagt ik wyder, met wat dwase en ydele hoop kan uw' liefde sig nog kittelen! wat kan u van een Vrouw geworden, die in de armen van een ander rust, en die u daar-en-boven nog dodelyk haat? Neen, neen, Mirandor, raisoneerde ik verder, vlugt de ogen van dese valsche en betoverende Syrene, als die van een dodende Basilisk, en de plaats daar dese eerlose is, als een daar sig een grouwsaam en verslindend Monsterdier onthoud. In dese verstoorde gedagten ging ik na het
| |
| |
einde en den uitgang van dese vermakelyke Lusthof, nemende het aardige dier met my, om door het aanschouwen van het selve syn Juffers ontrouw te konnen gedenken, en des selfs liefde en verlies dies te ligter te konnen versetten: maar Hemel! hoedanig was myn ontsteltenis, wanneer my, juist doen ik den hoek van een gang wilde omslaan, die regt op de deur van de Tuin liep, Clarice met haar Moeder, die sig met het soeken van het verlore beest bemoeiden, digt op het lyf ontmoeten. De verbaasdheid, die het verlies van haar Hondje op haar wesen vertoonde, veranderde in een dodelyke ontsteltenis, wanneer sy sig so na by den geen vond, die haar gewisse haar mogelyk sei so dodelyk beledigd te hebben, of die sy geloofd had dat de droefheid al voor lang onder de doden gesteld had. Sy had haar gesigt een tyd lang starogende op my gerigt: schynende niet weinig te twyfelen aan het geen haar ogen haar sogten te doen geloven, die, hoe helziende deselve ook zyn mogten, evenwel niet veel geloofs by haar souden gevonden hebben, indien een ongewoonlyke hertklopping haar niet meer als al te wel versekerd had, dat ik dien rampsaligen Mirandor was, wiens getrouwe liefde sy so ondankbaarlyk beloond had. Haar kragten waren te swak om so een heftig gemoeds beweging te konnen wederstaan, vallende, sonder het geringste woord te konnen uiten, gants ongevoellyk en by na levenloos in de armen van haar bedrukte Moeder, die niet wist of sy my eerst omhelsen, of haar beswymde Dogter te hulp komen sou, dewyl haar de vreugde over een weergevonden Vriend tot het eerste, en de moederlyke liefde tot het laatste nodigde. Evenwel geloof ik vastelyk, dat sy eer de wetten van beleefdheid, als die van de liefde sou voldaan hebben, indien ik, siende dat het gewoonlyk en levend' purper gestadig hoe
| |
| |
langer hoe meer van de wangen en de lippen van Clarice verdween, om plaats voor het stervend'-blaauw te maken, en konnende selver niet langer een mededogende drift, die sig allengskens meester van myn regtmatige misnoeging maakte, wederstaan, en haar langer in dese gevaarlyke toestand aanschouwen, bad ik haar, dat wy so lang stilstand van Complimenten maken wilden, tot haar Dogter eerst sou gehulpen zyn. Dit gesegt hebbende, kreeg ik een klein Balsem-doosje uit myn sak, het geen ik gewoon was by my te voeren, door welkers kragt sy wel haast wederom tot sig selven quam. Ach trouwlose! riep sy met een flauwe stem uit, so ras sy wederom haar spraak magtig geworden was, kond gy, na de laf-hertigste verradery en ontrouw des warelds, nog voor myn ogen verschynen, sonder u over uw' eerloos bedryf te schamen? Ik bid u, vervolgde sy tegens haar Moeder, laat ons van hier scheiden, en een gesigt ontgaan, het geen ik niet sonder een dodelyke schrik aanschouwen kan. En gy, Me-Juffrouw, antwoorde ik haar, op een wys die haar te kennen gaf, dat Mirandor niet gants met de kop gebruid was, my dunkt, behoudens uw' goedegonst, dat uw' eigen ontrouw my genoegsaam beledigd heeft, sonder dat gy daar het ongeluk van een smadige en onregtvaardige beschuldiging by voegd. Of meend gy, voer ik een weinig spytig voort, dat ik eenvoudig genoeg ben, om u nog om vergeving te bidden, daar gy niet geschroomd hebt my eerst door de ydele hoop van uw' besitting, als met een hand vol blote wind, te spysen, door uw' valsche vleyeryen in het net van de liefde te doen verwerren, en my niet anders voor myn langdurige en getrouwe diensten tot beloning te geven, als de smaat van u in de armen van een ander, en my door een schandelyke Brief bespot en belagt te sien, daar u dese, die gy my
| |
| |
door Lucrece, uw' gewesene Maagd, toesond', en die ik, als een gedenkteken van uw' trouwloosheid, tot nog toe bewaard heb, genoegsaam van overtuigen sal. Dit gesegt hebbende, toonde ik haar de voornoemde Brief, die sy so ras niet gesien en gelesen had, of sy bleef een tyd lang seer verbaasd en verwonderd sonder spreken staan, en daar na sig na haar Moeder kerende, ei lieve, seisy haar, gy die myn Schrift en Hand nu duisendmaal gesien hebt, oordeeld, bid ik u, of dit de myne is, en of diergelyke Letters oit uit myn Pen gekomen zyn. Evenwel, Me-Juffrouw, viel ik in haar reden, is my dese Brief uit uw' naam door Lucrece behandigd, die my niet genoegsaam uw' schielyke veragting voor my, en de haastige liefde voor myn Mede-vryer wist te beschryven, behalven dat ik al te veel Brieven van u gesien heb, om niet te konnen merken dat dit uw' eigen en geen andere hand is. Hier op versekerde sy my met sulke diere eden van het tegendeel, seggende geensins te twyfelen, dat dese verradery niet door Brion en Lucrece geschied was, dat ik haar voor een Ketterin had houden moeten, indien ik deselve niet geloofd had. Maar gy trouwlose, hervatte sy wederom op het nieuw, so ras de voorgaande clausel afgedaan was, ik verlang om te horen, of gy met de selfde waarheid en eden wel soud' bekragtigen konnen, dat gy dese ook niet geschreven hebt, die ik, als een tegengift, gestadig by my gevoerd heb, om het venyn van de liefde, daar het herdenken van uw' verdiensten myn hert zedert duisendmaal mede bestreden heeft, te konnen dempen. Dit gesegt hebbende, kreeg sy een Brief uit haar sak, die sy my gebood te lesen, en die selver niet anders sien kost als van myn eigen hand geschreven te zyn. Den inhoud daar van was aldus:
| |
| |
I
Ndien wy, Me-Juffrouw, nog in die eeuw leefden, in dewelke een Minnaar niets anders als zyn liefde en syn arm alleen van noden had, omzig den weg door een te saam gerotten hoop van vyandlyke bespringers te banen, soud ik uw' aanslag, daar gy my in uw' Brief van schryft, als de heilsaamste en lichste om uit te voeren, met vreugde en sonder lang beraadslagen omhelsen en voornemen; maar dewyl ik niet wanhopig genoeg ben, om door een reukelose dood de Treur-geschiedenissen te helpen vervullen, en dat het leven, om de waarheid te bekennen, nog al te aangename aantrekkelykheden voor my heeft, om het selve door een sotte en belachelyke raad in dienst van een onbesonne Juffer te gaan opofferen, wil ik liever de moejelykste verkryging van uw' persoon verliesen, als een pand het gene eenmaal verloren zynde, noit weder te bekomen is, en voor welkers behoudenis ons de Natuur selver een uitstekende tederheid, en liefde inblaast, uversekerende, dat, indien al de Clarices so dier en in een so groot levensgevaar moeten gekogt worden, Mirandor noit Koopman van een van dese gevaarlyke naam zyn sal. En schoon myn getrouwe diensten en afgedronge geschenken, een beter einde en beloning verwagt hadden, dank ik nogtans den Hemel, dat hy myn liefde sowel en vast bepaalt heeft, dat de grensen van myn zinnen en verstand den geringsten vyandlyken aanval van deselve niet te vresen hebben. Ondertusschen wensch ik u (tot teken dat ik u beider geluk geensins benyde) so veel vergenoeging in uw' aanstaande stand, als ik verheugd ben, dat 'er nog meerder voorwerpen met minder gevaar voor myn liefde zyn, Vaart wel.
MIRANDOR.
Het is niet te seggen, hoe verbaasd my den inhoud van dese Brief, en degelykheid van myn schrift maakte, die my geen minder eden koste, om Clarice te
| |
| |
doen geloven dat deselve vals was, als haar de hare tot het selve einde weinig te voren gekost hadde. Ik kost my over de verraderye van de valsche Lucrece en den schelmschen Brion (want wy twyfelden geensins dat dese hier aan schuldig waren) niet genoegsaam verwonderen, voornamentlyk wanneer sy my, toe meerder verligting in de saak, verhaalde, dat, wanneer sy des avonds te voren van haar bestemde Trouwdag het besluit van haar des anderen daags met Brion te trouwen, van haar Vader genomen, en gemerkt had, dat nog haar gebeden, nog die van haar Moeder (die dit Houwelyk niet weinig tegens de borst was) bequaam waren hem van dit voornemen te versetten, en dat men alles vaardig gemaakt had, om dit besluit met het aanbreken van den dag op een van hun Landgoederen te volvoeren, sy geen andere toevlugt ofte raad in haar uitstekende droefheid gehad had, als my sulks door een Brief, die sy my nog dien selfden avond door Lucrece toesond, te doen weten (en te bidden) dat ik my des anderen daags met het openen der Stads Poorten na hun voornoemde Landgoed wilde begeven, en my aldaar in een na gelegen Bosch met myn Knegt en goed Geweer onthouden, tot sy gelegentheid vinden sou, om onder schyn van in den Hof te wandelen, het te konnen ontvlugten, en by my te komen, maar dat Lucrece nog dien selfden avond laat wederom by haar gekomen was, en haar den bovenstaanden Brief mede gebragt had, voegende daar nog duisend smadelyke en schimpelyke woorden by, het geen haar die nagt in de grootste wanhoop des werelds, en met het storten van duisende van gebeden had doen doorbrengen, die sy het so wel als de goedheid des Hemels te danken had, dat het Houwelyk tusschen haar en Brion geen voortgang genomen had. Hoe! viel ik haar gants verbaasd in haar reden, zyt
| |
| |
gy dan niet met Brion getrouwd? Neen, antwoode zy, den Hemel was al te mededogend om myn vierige tranen niet genadig aan te sien, en een Houwelyk niet voor te komen, van welkers oneenigheid hy niet als een gruwel had hebben konnen. Hoe! hervatte ik, siet gy my so een voudig aan, om my te willen ontpraten, dat gy niet getrouwd zyt, daar Lucrece my nogtans gesegt en gesworen heeft een Man gesproken te hebben, die het selve aangesien had? Na de valsheid, berigte sy, en de verradery, die Lucrece so tegens u als my gepleegd heeft, en waar van wy de uitwerkingen meer als al te wel voor ogen sien, dunkt my dat myn woorden meer geloof als de hare verdienen. Wat wonderlyke en ongeloofelyk toeval, hernam ik wederom, heeft dan een Houwelyk verhinderd, daar niet anders als des Priesters tegenwoordigheid heeft aan konnen ontbreken, dewyl het overige alles daar toe vaardig was? Dewyl uw' veragting my nog so veel verwaardigd, antwoorde sy, om het selve te willen aanhoren, so weet, dat, so ras de droeve dag van myn verbiutenis met Brion, en d'eeuwige scheiding van u, gekomen was, wy aanstonds de Stad verlieten, en de weg naar ons Slot namen, alwaar dese plegtigheid soude verrigt werden, zynde van eenige van Brions Bloed vrienden en de onse vergeselschapt. Ik wil u niet verhalen hoe my, rampsalige, als doen most te moede zyn, dewyl de liefde, die gy altyd in my bespeurd hebt, u sulks beter als myn kragtelose tong sal konnen doen begrypen, en alleenlyk seggen, dat de Priester syn plegtelyke reden al geeindigd had, en op het tipje stond om ons door den trouw voor eeuwig te verknopen, wanneer een Vrouwspersoon, die ik nog voor een Juffer sou aangesien hebben; indien my haar geswollen Lichaam niet van het tegendeel versekerd had, met twee jonge Cavalliers
| |
| |
en so veel Heeren van het Geregt in de saal trad, waar van de twee laatste de Priester ia des Konings naam bevolen niet wyder met den trouw voort te varen, tonende hier op het bevel van den gantschen Raad, zynde met des Konings zegel bevestigt. Indien ik over deze onverhoopte toeval te gelyk ontsteld en verblyd was, scheen Brion sulks niet minder over d'onverwagte komst van dese Vrouw, die, so ras die van het Geregt hun bevel uitgevoerd, en de Priester het selve gehoorsaamd had, met een paar ogen naar Brion trad, die alleenlyk kragtig genoeg waren om hem van syn misdaad t'overtuigen. Meinedige, sei sy tegens hem, zyn dit de betuigingen der liefde, en het volbrengen der diere eden, daar gy my, onder een vloed van bedriegelyke Crocodillen tranen, so menigmaal uw' getroowigheid mede gesworen hebt. Hemel! vervolgde sy, hoe kunt gy so langmoedig en uw' ooren so doof voor de grouwsame en valscheeden eens trouw lozen minnaar zyn, dat gy nu die helsche verslinders niet send, die hy so menigmaal tot eeuwige beulen, indien hy my verliet, toe wenschte, om dit goddelose en geile lichaam met sig na hun verschrikkelyke wooning te voeren: maar het is my genoeg, voer sy wyder tegens hem voort, dat hy regtvaardig genoeg geweest is om uw' trouwloosheid te sluiten, en myn schande voor te komen, niet twyfelende of myn eer zal nog beschermers vinden, die u tot het volbrengen van uw' eden sullen weten te dwingen. Sy wilde nog verder voortvaren, wanneer die beide Cavalliers, die ik uit haar reden verstond dat haar Broeders waren; haar niet gebeden hadden haar klagten te willen staken, haar versekerende, dat Brion haar op staande voet, dewyl den Priester juist daar tegenwoordig was, haar eer weder geven, en tot een Vrouw nemen sou, of datse hem met gewelt daar toe
| |
| |
brengen wilden. En dewyl Brion op dese woorden seer schimpig grimlagte, en deselve niet veel scheen te agten, vielen de Broeders, die doen maals het lagchen niet al te wel verdragen kosten, te gelyk met ontblote Degens op hem aan, en indien myn Vader en eenige Vrienden van Brion sig daar niet tusschen gesteld hadden, soud' 'er sonder twyfel een groot ongeval op gevolgd zyn. Ondertusschen sogten de twee Commissarissen van het Geregt, en de Vrienden selver van Brion, die hem te samen met sig neen klein Cabinet voerden, en syn trouwloosheid voor ogen hielden, hem tot het volbrengen der Trouw belofte, die hy de vreemde Juffer gedaan had, aan te manen, daar de Priester syn Latyn ook niet toe spaarde: maar dit alles sou niet geholpen hebben, indien myn Vader, horende dat hy dese Juffer, die uit Provence van een seer goed Geslagt, dog van kleine middelen was, onder belofte van Trouw verleid en van haar eer beroofd had, hem niet rond uit en in de ogen gesegt had, dat hy geen Schelm en Vrouwen-schender voor een Schoon zoon begeerde, daar hy hem so lang voor houden wilde, tot hy dese haar eer door den Trouw wederom sou hersteld hebben, het welk by de tegenheid en vreselyken haat, die ik nu meer als oit voor syn persoon toonde, gevoegd, deden hem ten laatste de oren voor den raad van syn Vrienden openen, so dat sy te samen in ons aller byzyn door den Priester vereenigd wierden. Den Hemel weet alleen, vervolgde Clarice verder, hoe veel dankzeggingen ik hem voor dese genadige en onverwagte verlossing opofferde, en hoedanig myn gemoed ontsteld was, wanneer ik van de trouwlose Lucrece uw' vertrek verstond: maar dewyl de veragting het beste tegengift voor de liefde is, en dat ik uit de Brief, die my de valsche Lucrece uit uw' naam gebragt had, bespeurde dat gy de- | |
| |
selve niet als al te veel voor myn liefde en persoon had, diende ik my van geen ander hulpmiddel, als van dese Brief, om uw' gedagtenis t'eenemaal uit myn gemoed uit te vegen, die ik so menigmaal las, als sig het smeulende Liefdens-vuur wederom sogt t'ontsteken, die, hoe seer ik my ook daar toe bemoeid heb, nogtans so wel niet uitgedoofd is, dat ik deselve door uw' tegenwoordigheid, en de voldoening der aangedane smaad des gewaanden Briefs, niet veel heftiger dan te voren voele uitbarsten.
Hier bleef sy een weinig schaam-rood en ontsteld, over de bekentenis die haar de liefde so vry postig had doen uiten, staan, wagtende daar-en-tegen wederom op het geen ik haar op dese verpligtelyke reden antwoorden sou. Hoe Fortunatus agtig, dat is te seggen, hoe fabelagtig my nu het verhaal der toevallen, die my Clarice berigt had, voor quam, kende ik haar nogtans voor een al te gewissenagtige Juffer, om gantsche Romans uit haar kop weg te liegen; bchalven dat haar goede Moeder, die de degelykste Vrouw des werelds was, my, als een Vrouw van eren, swoer, dat haar Dogter niet een hair breed buiten de waarheid getreden was: daar by voegende, dat 'er niet een dag verby gegaan was, dat sy myn verlies, hoe ontrouw en af keerig sy my ook geloofd had; niet met duisende van tranen beweend had. So dat ik den bescheiden Leser oordelen laat, of ik niet de grootste houte Klaas des werelds sou geweest hebben, indien ik haar hier op in 't eerst niet met een half snees kusje, en daar na met seer discrete woorden geantwoord had, dat ik haar dienaar duisendmaal meer als te voren was, en dat haar uitbarstende Liefdens-vuur in het duisendste deel niet by de in asch verkerende Minnegloed te pas quam, daar ik myn kokend ingewand op het nieuw gevoelde door verteren. Maar gelyk dese
| |
| |
beiderzydse protestantien seer gevaarlyk voor jonge luiden zyn, sou het by dese eerste insinuatie mogelyk niet gebleven hebben, (so een menschelyke alteratie gevoelde ik in het centrum myns lichaams) indien eenige Heeren en Juffers, die in den tuin quamen, ons neit gedwongen hadden treves te maken, en dewyl de vrindelyke wys, daar wy malkander mede aan greepen, hen geloven deed dat wy de grootste vyanden niet waren, en derhalven ons gestadig na zagen, bad Clarice en haar Moeder my, dat ik haar beide na haar logement voeren wilde, alwaar wy beter gelegendheit hebben souden te spreken, en daar wy nauwelix gekomen waren, of ik verstond van de laatste, dat haar Man weinig tyds na myn vertrek siek geworden en gestorven was, welkers dood die van haar jongste Soon, die op de Academie geweest was, wel haast gevolgd had, hoewel met veel ongelukkiger uitgang, also hy van een ander jong Student in duël doodgesteken was, het geen haar meer gryse hairen, als al d'overige rampen haars levens veroorsaakt had. Vorders sei sy my, dat sy uit geen andere oorsaak tot Parys gekomen was, als om enige nagelaten schulden van haar sal: Man in te vorderen, die sy so ras niet sou bekomen hebben, of sy wilde wederom naat Lion keren. Hier op begeerden sy beide ook van my te weten, waar ik my, zedert ik van Lion gescheiden was, opgehouden had, en hoe het my gegaan was, waar op ik hen verhaalde, dat ik, na het lesen van den brief, die my Lucrece uit haar naam overreikt had, en die ik nu geensins twyfelde, volgens het geen ik van haar verstaan had, van Brion, of door zyn toedoen geschreven te zyn, en op het droevig berigt 't geen my van de volvoering haars houwelyks gedaan was, gants wanhopig van Lion gescheiden, en myn weg naar Parys genomen had, alwaar ik op myn aankomst verstaan
| |
| |
hebbende dat den Koning willens was een Afgesant aan die van Engeland te senden, getragt had onder syn gevolg dese Gesantschap by te wonen, hopende door dese verwydering een liefde uit te roejen, die ik oordeelde dat so lang syn wasdom voort setten sou, als deselve in een climaat en op een bodem was, daarse hare eerste wortel geschoten had gelyk my het geluk, of, om beter te seggen, het geval (dewylder, na het verlies van die ik boven het hoogste goed des werelds achte, geen geluk meer voor my overig zyn kost) so gunstig geweest was, dat my door de recommandatie van den Graaf van Aspremond, een aansienlyke bediening op dese reis opgedragen was, die ik met vreugde aangenomen hebbende, weinig tyds daar na met syn Excellentie en het gantsche Hof naar Londen vertrokken was, alwaar ik meer als een rond jaar geweest zynde, eindelyk voor eenige weken van den Afgesant wederom naar Vrankryk gesonden was, om een van syn land goederen, dat door het water groote schade geleden had, te herstellen, en wederom te doen herbouwen, nu vaardig zynde, om des anderen daags met den Messager wederom naar Engeland te keren, 't en waar haar bevel my het tegendeel gebood. Ik weet al te wel, antwoorde Clarice, een weinig over dese laatste woorden ontsteld zynde, hoe wyd sig myn heerschappye uitstrekt, om myn vrienden niet te derven bevelen, behalven dat ik ligtelyk gedenken kan, dat gy door een al te kragtigen zeil-steen wederom naar Engeland getrokken word, om u door myn kragteloos bevel te laten wederhouden: maar, vervolgde zy, indien ik wist dat myn gebeden nog haar vorige kragt op uw' gemoed hadden, sou ik bidden, hier by ons te blyven, om door het vernieuwen uwer vorige gedienstigheid in het bevorderen van onse verrigtingen, die beloning t'ontfangen, die u
| |
| |
voor lang van myn Moeders mond en myn hert is toegesegt, en daar u het nydig noodlot alleenlyk voor een tyd van heeft willen beroven. Schoon my de hoop deser heerlyke beloning, Me-Juffrouw, antwoorde ik, door de bewustheid der ongelykheid onser verdiensten, ydel schynd, is nogtans de eer van u de geringste dienst te konnen bewysen, voordelig genoeg voor my, om u, sonder verder bevel afte wagten, te gehoorsamen, u versekerende, dat, schoon uw' goedheid en bescheiden heid te groot is, om u, in het bevelen van uw' Dienaars, van uw' magt te dienen, myn ogen nogtans nauwe aanmerkers genoeg zyn sullen om sig na uw' winken te rigten, en my derwaards te doen vliegen, daar uw' dienst en aangelegentheid my roepen sal. Dewyl uw' gedienstigheid en bescheidentheid so groot is, voerde de Moeder daar in, biede ik my ook voor borgaan, om u aan uw' betaling, en aan de beloning te helpen, daar myn Dogter so aanstonds van gesegt heeft. Ik doorsnuffelde het gantsche Kabinet van myn welsprekentheid, om een antwoord op dese verpligtelyke en hertsterkende woorden te vinden, haar versekerende nog dien selfden avond myn afscheid door een Brief van de Ambassadeur te nemen, en hem myn dienst op te seggen, gelyk ik ook, so ras ik te huis gekomen was, deed', my nu duisendmaal meer als te voren van Clarices besitting versekerd houdende. Ondertusschen bevorderde ik dagelyks met sulken vlytigen gedienstigheid des Moeders verrigtingen, dat sy byna van alle haar schuldenaars in minder dan ses weken betaald was; so dat sy my, tot vergelding van myn moeite, haar Dogter vastelyk beloofde, stellende alleenlyk den gelukkigen dag onser wettelyke vereeniging so lang uit, tot wy weder tot Lion, werwaards sy wilde dat ik haar begeleiden sou, gekomen waren, op dat hare vrienden
| |
| |
deelagtig van onse vreugde, en op onse bruiloft tegenwoordig zyn kosten: maar dewyl het geluk al te levendige indrukselen van syn afgonst in myn geheugenis geprent had, om niet voor syn hartnekkige vervolging te dugten, vreesde ik dat dese uitstelling wederom eenige verhinderingen baren mogt, die veel noodschrikkelyker en dodelyker voor myn rust dan de vorige zyn mogten, besluitende, het yser, gelyk men segt, te smeden dewyl het nog heet is, en haar met bidden en goede woorden te bewegen, dat wy in alle stilligheid tot Parys te samen getrouwd wierden, op dat ons het nydige noodlot naderhand niet van een geluksaligheid beroofde, daar ons de gunstige gelegentheid selver toe nodigde. Om dit myn besluit dan in het werk te stellen, oordeelde ik de bequaamste en gelegenste tyd sekere avond, op de welke de Moeder, door de gelukkige voortgang harer saken, een weinig verheugd zynde, my haar dankbaarheid met duisend verpligtelyke reden te kennen gaf, seggende dat den Hemel haar, voor het ontydelyk en beklagelyk weg rukken van haar jongste Zoon, wederom met een anderen sogt te segenen, die, schoon hy van haar het leven niet ontfangen, en onder haar hert syn oorsprong niet genomen had, haar nogtans, door syn deugden en verdienden, en voor al door d'aanstaande besitting van haar eenigste Dogter, met minder aangenaam wes. Dese en diergelyke vriendelyke woorden dan nodigden my, na een onderdanige bedanking haar te seggen, dat, nademaal de heerlyke vergelding, daar sy myne geringe diensten mede sogt te belonen, van een al te groten waardye was, om niet na de besitting te verlangen, en voor het verlies van deselve te vresen, en sy my al te merkelyke proeven van haar goede wil en genegentheid gegeven had, om niet alles van die te verhopen, daar ik met myn gebe- | |
| |
den by deselve om aanhouden sou, ik haar bad, om tegens alle sorg en vrees, daar ik my dagelyks van bestreden vond, gewapend te zyn, de stonde, op dewelke ik my den geluksaligsten van alle menschen sou noemen konnen, te verhaasten, en te bewilligen, dat ik aldaar door de Priesterlyke verbintenis met haar Dogter d'onrust en angst myns gemoeds bevredigen, en veilig voor de vervolgingen zyn mogt, die my het afgunstig geluk mogelyk by haar Bloedvrienden mogt doen vinden. Terwyl ik haar hier toe met duisende van gebeden, die van haar Dogters vergeselschapt waren, sogt te bewegen, en ten laatste van spreken opgehouden had, om uit haar mond het vonnis van myn leven of dood te verstaan, antwoorde sy my ten laatste, na sy een tyd lang in de diepste gedagten en stilheid gebleven was, dat sy, om myn gemoed van d'aanvegtende schroom, daar het mede beswangerd was, t'ontbinden, haar wil de myne hier in gaarn onderdanig maken wilde, indien ik, niet so seer om haar gerustheid, als wel om de verwytingen van haar Vrienden voor te houwen, haar de geringste verligting aangaande myn afkomst en geboorte geven kost, my met de dierste eden versekerende, dat sulks alleenlyk geschiede om de afgunstige vervolgers, die my den schelmschen Abt met duisenden tot Lion verwekt had, de mond te konnen stoppen, en niet om haar nog haar Dogters wil, die beide al te helsiende ogen hadden, om niet te bespeuren, dat men sulke hoge verdiensten, als de myne, niet by luiden vond, dan die het voordeel der selve uit een Adelyk bloed trokken. Hoe seer my nu dese woorden ter herten gingen, liet ik nogtans sulks in het geringste niet merken, met een lachend' en versekerd gelaat berigtende, dat, indien myn geluk met geen groter swarigheid te kanten had als met het bewys van myn geboor- | |
| |
te, ik de grootste reden des werelds had, myn geluksaligheid volkomen te noemen, dewyl ik den schelmschen Abt, niet alleen door de mond van syn eigen Vader tot een leugenaar maken, maar haar daar-en-boven al de versekering hier over wilde doen geven, die een so nauw-siende zaak vereischen sou. Sy antwoorde my, dat indien ik de goedheid hebben wilde van sulx te doen, sy niets meer, het zy om middelen, (want die bekende ik haar dat myne reisen meest verslonden hadden) ofiets anders van my begeerde, dewyl sy oordeelde dat myn blote verdiensten alleen een veel heerlyker besitting, als die van haar Dogter, verdienden, en dat myn liefde als dan de geringste vertraging ofte uitstel niet meer te verwagten had. Ik bedankte haar duisend maal voor haar goedheid, en na ik haar beloofd had nog dien volgenden dag met den Graaf van Aspremond, die ik haar deed' geloven dat hy my van kinds-been af gekend had aangaande de saak doen spreken, nam ik myn afscheid, en vertrok. Het is niet te beschryven in wat ongerustheid ik dese nagt door bragt, dewyl ik niet wist hoe ik myn belofte, aangaande het bewys van myn afkomst, volvoeren sou. Hoe meerder swarigheid ik hier toe sag, hoe onmogelyker my de besitting van Clarice voorquam, dewyl ik lichtelyk gedenken kost dat haar moeder, hoe gunstig, die my ook scheen, haar niet aan een Man geven sou, die het geringste bewys van een goed en voornaam geslagt niet by brengen kost, en dat sulks gestadig den argwaan sou doen vermeerderen, die den schelmschen Abt in haar verwekt had, hebbende haar, als ik hier voor gesegt heb, doen geloven dat ik een lantloper was, en voor desen voor jongen by syn Neef Belindor gediend had. Ik wenschte nu wel duisend maal dat ik so seer op myn Adelyke afkomst niet gepogt, en haar
| |
| |
veel liever de geringheid der selver bekend had, versekerd zynde, dat de liefde van Clarice groot genoeg was, om sig hier aan in het geringste niet te keren, en dat deselve my alleen genoeg was, om my, in spyt van haars Moeders tegenwil, met haar besitting te begeluksaligen, die ik, schoonse van geen duit vergeselschapt was, evenwel boven alle de rykdommen (gelyk sulks de gewoonlyke onbedagte werking der liefde is) van de gantsche wereld achte; maar sulks was nu te laat; want haar het selve nu eerst te bekennen, kost niet als een dodelyke verachting veroorsaken, dewyl sy hier door vastelyk geloven most, dat myn liefde geveinst, en geen ander oogwit gehad had als haar te bedriegen. Alles dat ik dan besluiten kost, was, by den Graaf van Aspremond, in wien ik altyd een uitstekende yver voor myn welvaren bespeurd had, te gaan, en hem niet alleen den toestand van myn liefdens-saken (daar ik hem tot nog de geringste melding niet van gedaan had) te openbaren, maar daar-en-boven ook te bidden, een gunstige getuigenis van myn persoon en afkomst te willen geven; want, behalven dat hem de geringheid myner geboorte onbekend was, had hy my, wanneer hy voor desen tot
Brussel
by den overleden Marquis, syn Zwager, was, als Pagie, en naderhand in Parys als Hofmeester ofte Gouverneur van syn Neef Belindor gekend: so dat syn getuigenis, so wyd, my niet als voordelig zyn kost. Dit dan aldus vastelyk by my besloten hebbende; begaf ik my met het dagen naar het huis van den voornoemden Graaf, dien ik so ras myn versoek niet te kennen gegeven had, of hy versekerde my met de verpligtelykste woorden des werelds, dat hy syn geluksaligheid al te veel in myn welvaren stelde, om my niet in alles te dienen, 't geen ik van hem begeeren, en dat hy voor het selve bevorderlyk oor- | |
| |
delen sou, bevelende hier op aanstonds syn Koets aan te spannen, om met my, sonder langer uitstel, na de Moeder van Clarice te ryden. So ras wy derwaards gekomen waren, en de Graaf haar syn komst had doen vermelden, ontfing sy ons in een grote Saal, alwaar ik haar met den Graaf alleen liet, om dies te vryer met malkander te konnen spreken, terwyl ik Clarice de komst van de Graaf en de oorsaak der selve ging verhalen, die hier geen minder vreugde als ik over betoonde. Geen half uur was nog volkomen ten einde gelopen, wanneer een van het Volk ons quam boodschappen, dat haar Moeder en den Graaf ons bidden lieten in de Saal by hente komen, in dewelke wy so ras niet getreden waren, of de Graaf quam my met een droevig gelaat tegen, seggende, dat hy gewenscht had dat syn getuigenis my voordeliger had zyn konnen, dewyl de Moeder sig niet alleen met deselve niet wilde vergenoegen laren, maar hem daar-en-boven ook gesegt had, dat het haar mening noit geweest was my haar Dogter te willen geven, en dat, indien sy my sulks had doen geloven, het selve alleenlyk geschied was om eenige diensten van my te trekken, en dat sy, deselve nu niet meer van doen hebbende, also haar Processen geeindigd waren, my ook niet langer met ydele hope voeden, en van myn geluk, dat ik mogelyk elders sou soeken konnen, af houden wilde.
Ik laat den verstandigen Leser oordelen, hoe verschrikkelyk my dese onverwagte reden in de oren donderen mosten. Ik bleef een tyd lang als verstomd en levenloos staan, siende nu Clarice en dan haar Moeder met het bedrukste gelaat des werelds aan, terwyl ik de eerbiedigheid, die ik tot nog toe voor dese Vrouw in al myn doen betoond had, allengskens voor een ongeduldige en getergde gramschap voelde
| |
| |
wyken, die my sonder twysel in seer wonderlyke termen sou hebben doen uitbulderen, indien dese goede Vrouw, konnende my met geen goed gewissen langer in dese ongerustheid en ontsteltenis laten, my met een lachende mond niet gesegt had, dat de Graaf my met dese droeve tyding uit geen andere oorsaak had willen beswaren, als om dat het geen sy my seggen wilde, my dies te aangenamer in de ooren klinken sou. Hier op sei sy my, dat, nademaal de goede getuigenis, die de Graaf van my gegeven had, met het goede gevoelen, dat myn verdiensten haar van myn persoon gegeven hadden, over een stemde, sy d'ondankbaarste van alle Vrouwen zyn sou, indien sy myn vergenoeging langer vertraagde, en myn veelvoudige diensten en getrouwigheid niet met haar Dogters besitting vergelde, die sy hier op by de hand nemende, my overreikte, en als myn aanstaande Vrouw gebood t'omhelsen. d'Ontsteltenis die de woorden van den Graaf weinig te voren by my veroorsaakt hadden, was so diep by my ingeworteld, dat ik dit so aangenaam en gewenscht bevel, als sinneloos, niet sou volvoerd hebben, indien Clarice, sonder te wagten dat ik te halver baan quam, haar Moeders bevel niet als een schappelyke en gehoorsame Dogter nagekomen, en my een half snees verliefde en smakelyke kusjes, op afrekening van d'aanstaande kerfstok, by gebragt had, die my sodanig wederom by myn sinnen bragten, dat ik haar de hare met een dubbeld interesse betaalde, het welk geen klein gelag tusschen den Graaf en Clarices Moeder veroorsaakte, die hier op, tot myn verder versekering begeerde dat wy nog dien selsden dag in haar huis door den Priester te samen gegeven wierden: maar den Graaf bad haar, dat sulks tot den volgenden dag uitgesteld wierd, en dat sulks als dan in syn huis geschieden mogt, alwaar wy beter
| |
| |
gelegentheid hebben zouden ons te verlustigen, als in het hare, in het welk slegts kleine gemakken waren, die daar by nog van andere luiden bewoond wierden; daar by voegende, dat hy ondertusscheh zorg dragen wilde, dat, schoon wy by onze vereeniging geen grote omstandigheden begeerden, het zelve nogtans, zonder onze geringste onkosten, op zodanige wys geschieden zou, dat eenige van zyn goede vrienden haar deel ook van onze vreugde hebben zonden. Na het zelve dan aldus wederzyds vastgesteld was, en wy dezen edelmoedigen Heer gezamentlyk voor zyn genomen moeite en goedheid bedankt hadden, reed hy wederom na huis, terwyl wy ons van alles verzagen, 't geen tot onze eeren-dag vereischt wierd. Ik zal den bescheiden lezer niet ophouden met te zeggen of ik de minuten niet telde, en of ik dien nagt van vreugde wel een oog sluiten kost, dewyl hy zulks by zig zelven wel afnemen kan, en derhalven alleenlyk met korte woorden te kennen geven, dat de Graaf ons, zo ras het dag geworden was, met zyn koets liet afhalen, en naar zyn huis voeren, alwaar wy alles vaardig vonden, 't geen tot een kleine dog zeer pragtige en kostelyke bruiloft nodig was, en daar wy, na het beschryven van eenige voorwaarden (by dewelke de Graaf niet weinig bespeuren liet hoe zeer hy voor myn welvaren zorgde) door den Priester, en in het byzyn van weinig, dog van de voornaamste perzonen van het Hof, door den wettelyken knoop des huwelyks vereenigd, en met onzer beider wensch en verlangen gekroond wierden, bereikende hier door het zoete en lang gewenschte deel van onze byna gewanhoopte gelukzaligheid.
Indien ik, gunstige Lezer, den styl der Romanisten volgen wilde, behoorde zig myn geschiedenis hier by myn trouwen te eindigen, maar dewyl ik meermaals
| |
| |
en voor dezen gezegt heb, dat myn oog-wit noit geweest is een Roman, (hoewel het my maar een paar douzyn Heroische leugens zou gekost hebben, om myn levens loop in een Roman te veranderen) maar wel een waarachtig verhaal van myn leven te beschryven, wil ik my aan de regels van deze ongelukkige waarzeggers niet keeren, en den Lezer nog verder berigten, dat, na wy ons nog eenige dagen tot Parys, om onze verrigtingen, opgehouden hadden, wy ons te zamen wederom naar Lion begaven. Terwyl wy dan aldus onze reis voort zetten, namen wy eenmaal ons nagtleger in de kroeg van zeker Dorp, niet wyd van Nevers, in dewelke wy nog eenige vreemde Kooplieden vonden, die met eenige muil-ezels van Lion quamen, en naar Parys wilden. Onder deze was een zeer bevallige en jonge Vrouw, die een bedaard en aanzienlyk Edelman by zig had, die ik uit hun gemeenzaamheid oordeelde haar Man te zyn. Wy hadden ons zo ras niet aan de tafel gezet om het avond-maal te houden, wanneer dezen voornoemden Heer, regt over my zittende, my gelegendheid gaf hem wat nauw keuriger te betragten, waar door ik, niet zonder de grootste verwondering des werelds, gewaar wierd, dat het dien edelmoedigen Capitein Monbruin ofte den gewezen Pater Andries was, die my tot Arras zo getrouwelyk uit myn gevangenis verloste, en van den welken ik gedwongen was des nagts, wanneer wy van eenige ruiters nagejaagd wierden, te scheiden, om op myn eigen behoudenis te denken, gelyk ik hier voor verhaald heb. Nauwelyks waren myn oogen van het geen, daarze nog half aan twyfelden, t'eenemaal verzekerd, of ik, springende met een uitstekende gezwindheid en vreugde van de tafel, ging dezen getrouwen vriend, voor wiens leven ik niet weinig gedugt had, met open armen ontfangen, juist op de zelve
| |
| |
tyd, wanneer hy, my ook herkennende; zyn plaats verliet, om my in deze vriendelyke schuldigheid voor te komen. Hy scheen niet minder als ik begerig, om van my te vernemen wat my dien nagt wedervaren, en hoe ik het ontkomen was: maar dewyl onze begeerte, om zulks van malkander te vernemen, beiderzyds even groot was, bad ik, dat wy eerst het avondmaal houden, en daar na malkander hier in voldoen zouden. Zo ras zulks geschied, en de tafel weg genomen was, gingen de overige gasten, het zy uit vermoeidheid, of uit bescheidenheid, om ons de vryheid te laten van met malkander te konnen spreken, naar bed, en lieten Monbruin, en de Vrouw die by hem was, ook myn Schoon-moeder, myn Vrouw en my te zamen in de kamer daar wy in gegeten hadden, alwaar hy my, na ik eerst gezegt had op wat wys ik het, doen ik van hem scheide, ontkomen, wat my zedert ontmoet, en hoe ik ten laatste met Clarice, daar ik hem voor dezen al van gezegd had, getrouwd was, (die hy hier op zeer vriendelyk ging begroeten, en in haar nieuwe stand geluk wenschen) met korte woorden verhaalde, dat hy, hebbende my, op ons scheiden, uit het gezigt verloren, en ziende dat het, door het naderen van onze vervolgers, onmogelyk was zig met lopen, of met zig in het bosch, dat gants niet digt en alleenlyk met groote eiken bomen bewassen was, te redden, digt aan de weg plat op de aarde was gaan leggen, waar door hem het geluk en de duisterheid van de nagt zo gunstig geweest waren, dat hem geen van de ruiters, die acht in het getal waren, gewaar wierd, die zo ras niet verby, en een goed stuk weegs van hem gereden waren, of hy had zig in den top van een digt bewassen eiken begeven, van dewelke hy, zonder gezien te worden, alle die gene aanschouwen kost, die langs de weg en door het bosch
| |
| |
gingen, en van waar, na hy zig daar dien gantschen nagt en het meest van den volgenden dag onthouden had, hy de voornoemde ruiters zeer mismoedig over hun vergeefsche reis, had zien wederkeeren, na het welk hy zig wederom van den boom, en met het vallen van de nagt op de weg begeven had, mydende alle Dorpen en Steden, daar hy vreesde aangehouden te konnen worden, tot hy ten laatste tot Parys gekomen was: alwaar hem eenige van zyn landsluiden, die hy aldaar by geval aantrof, en die hem voor dezen gekend hadden, met zo veel gelds te hulp quamen, dat hy verder naar Geneve, daar hy te huis hoorde, had reizen konnen, alwaar hy van zyn Bloed-vrienden en Moeder, die nog leefde, en hem in vier-en-twintig jaren niet gezien had, met een uitstekende vreugde en verwondering ontfangen zynde, bezitting van zyn overledene oudste Broeders nagelate goederen genomen had; en dat hy en Mariana, niet tegenstaande de verre afgelegentheid, hun oude vriendschap en liefde egter door dagelyksche brieven-wisseling onderhouden en gevoed hadden, die, in plaats van in hun afzyn te verslappen, zodanig van zyn kant toegenomen had, dat hy haar ten laatste in een brief beloofd had, dezelve, na haar Mans dood, met den trouw te bevestigen, om welke beloste te volvoeren, zyn haastig en kort daar op volgend' af-sterven hem volkomen gelegentheid gegeven had, van het welk hy door een brief van haar verwittigd zynde, deze voldoening voor haar genoten gonst niet langer had willen uitstellen, en zonder hier in eenige andere raad, dan die hem de liefde in gaf, te volgen, aanstonds vertrokken was, om haar in zeker stedeken van Pycardien (want in Braband dorst hy, uit vreeze van gekend te zyn, niet komen) te ontfangen, alwaarze in alle stilligheid getrouwd zynde, nu willens waren om naar Geneve te reizen,
| |
| |
en aldaar, met het geen hem zyn Broeder nagelaten had, een gerust en stil leven te gaan voeren.
Uit deze reden verstond ik, dat de jonge Dame, die hy by zig had, die zelfde Mariana was, daar hy my voor dezen zo veel van gezegt, en wiens schoonheid hy my zo zeer, hoewel niet genoegzaam, geprezen had, dewyl zy my inder daad een van de schoonste Vrouwen scheen, die ik van myn leven gezien had: zo dat ik hem de zwakheid van een Vrouw te nemen, die geenzins met zyn geboorte over een stemde, lichtelyk vergeven kost. Na ik hen beide dan over deze gelukkige vereeniging begroet, en voornamentlyk zyn verkiezing uitstekend geroemd had, gaf ons de klok en onze oogen te kennen, dat het tyd was te gaan slapen, niet weinig verheugd zynde, dat het geluk ons zo een aangenaam gezelschap op onze reis verschaft had, alzo hy willens was met ons naar Lion, alwaar hy iets te verrigten had, te reizen, behalven dat zulks ook niet zeer uit de weg was. Zo ras het dag geworden was maakten wy ons reisvaardig, en namen (om den lezer niet langer op te houden) onse weg naar Lion, alwaar wy zonder eenige verhalens-waardige ontmoeting gekomen zynde, den goeden Capitein Monbruin met zyn Mariana eenige dagen by ons verbleef, na welker verloop zy zig naar Geneve begaven. Ondertusschen ging ik de vrienden van myn Vrouw, die alle de voornaamste van de Stad waren, den een na den anderen bezoeken, die my, het zy uit oorsake van de quade getuigenis, die den Abt, des Graafs van Aspremonts Zoon, van my gegeven had, of datze niet gaarn zagen dat haar Moeder haar aan een vreemdeling uitgetrouwd had, zo koel ontsingen, en zo veel schempen toe zonden! dat het my verdrietende onder deze luiden te verkeeren, met myn Vrouw op een van haar Broeders land-goederen, niet ver van Lion gele- | |
| |
gen zynde, wonen ging, alwaar my de eenzaamheid haar bezitting nog duizendmaal gelukzaliger deed vinden. Wy hadden nognauwelyks de gerustigheid van dit aangename land leven twee volkomen maanden gesmaakt, wanneer haar vreugde, door de droeve tyding van haar Broeders dood (die, als ik hier voor gezegd heb, Capitein, en in het beleg van
Naerden
, welke verovering geen kleine hoop van onzen Oranjen Held zyn meer aanstaande laurieren in onze Lands-gezetene verwekte, door de belegeraars doodgeschoten was) eenigzins versteurd wierd. Wat my aangaat, hoewel myn liefde al te groot was, om met onbetraande oogen haar treurmoedigheid t'aanschouwen, en om niet eenigzins deel in dezelve te nemen, kost ik nogtans den Hemel niet genoegzaam over dit geluk danken, dewyl ik my hier door eenige bezitter van alle zyn goederen zag; daar ik anders met voortgang der tyd, en toewassing der kinderen, wel zou vernomen hebben hoe smertelyk de liefde in een hongerige en holle maag byt. Hoe groot de droefheid dan van Clarice over het verlies van haar eenigste en waarde Broeder was, was dezelve dog geenzins by die van haar Moeder te vergelyken, die, dezen Zoon en haar ziel altyd even zeer bemind hebbende, deszelfs ontydelyke dood niet zonder een uitstekende hert-quelling vernemen kost, die, haar met grooter geweld aanvallende als haar tedere natuur en zwakke jaren verdragen kosten, haar dood de zyne op de hielen deed' volgen. Hoe zeer ik my bemoeide om myn bedrukte Vrouw over dit laatste en nog veel onverzettelyker dan het vorige verlies te troosten, en hoe zeer se tragte my hier in te behagen, waren de slagen van deze rampen al te hevig, en haar vrouwelyke kragten al te zwak, om dezelve niet in het binnenste van haar ziel t'ontfangen; en gelyk het haar onmogelyk was de
| |
| |
droefheid den ingang in haar hert te verhinderen, alzo onmogelyk was het haar deszels al te diep geschote wortelen, en dodelyke werking, uit te roeijen en te wederstaan: zo dat ik haar bloedende ziel-wonden met myn kragteloze troost-redenen niet konnende stillen, het merkelyk afnemen van haar gezondheid in innerlyke kragten my wel haast deed' bemerken, dat van Clarice wel haast geen ander overblyfzel, als alleen haar onuitwisselyke beeltenis en geheugenis in myn ziel zou te vinden zyn. Gelyk dit ongeluk myn gelukzaligheid lang te voren dreigde, alzo liet het niet na dezelve met zyn verschrikkelyke val t'eenemaal te overstelpen en te verpletteren. Mirandor zag zig zonder Clarice, en by gevolg zonder vreugde, zonder troost, zonder rust, en alleenlyk met het leven, dat hem nog veel onverdragelyker als het verlies van zyn waarde pand was: maar dewyl het in onze magt niet is te sterven wanneer wy zulks wenschen, en dat de dood de ooren voor die geen stopt, die hem roepen, wilde my het ongeval behouden, om zyn scherpe prikkelen dies te langer en smertelyker te doen gevoelen. Ziende my dan in een Land, in het welk ik niet zonder gruwel leven kost, en daar my alles, na het verlies van myn waarde helft, verschrikkelyk voor quam, besloot ik, het zelve te verlaten, en met het goed dat my nagelaten was, na myn Vaderland te keeren, om aldaar een eerlyk en onbezorgd leven daar van te genieten. Dit besluit dan vastgesteld hebbende, verzuimde ik niets, om het zelve aanstonds in het werk te stellen, en na dat ik myne vaste goederen (het welk nogtans niet zonder grote strydigheid met myn aangetrouwde bloed-vrienden toeging) tot gereed geld gemaakt, en het zelve per wissel naar Holland overgezonden had, nam ik myn weg na Parys, en van daar naar
Brussel
, van waar ik my, na eenige dagen ver- | |
| |
blyfs, na Zeeland begaf, alwaar ik myn Bloeder en zyn Vrouw, wiens Ouders nu gestorven waren, in zeer goeden toestand en gezondheid aantrof, gelyk ik myn overige Zusters en Broeders, die nu meest alle redelyk wel getrouwd waren, ook deed'. Was my aangaat, hoewel ik voornam myn leven in Holland te eindigen, wilde ik nogtans in myn geboortens-stad niet woonen, dewyl de geringheid van myn afkomst, en myn Ouders ergerlyk leven, my aldaar niet als schaamte en kleinagting had veroorzaken konnen.
Ziet hier waarde Lezer, het geen ik u van myn levens-loop heb willen berigten; en dewyl my het stil zitten, en myn Vaderland nu wederom begint te walgen, en ik ook niet gelooven kan dat het onstandvastig geluk my alleenlyk voor zo korten tyd myns levens tot een voorwerp van zyn wonderbare verandering heeft willen verkiezen, twyfel ik niet, of het zelve zal my stof geven, om u mogelyk met een vervolg van myn verdere levens-loop ('t en waar de dood, de non plus ultra van alle onze Actien ofte werken, my zulks verhinderde) nog t'eeniger tyd te komen vermaken.
Einde van het tweede en laatste Deel.
|
|