| |
| |
| |
Den Vermakelyken Avanturier.
Eerste deel.
Zesde boek.
DE gestadige regen, ryp en mist wierden van de Herfst, met een gevolg van de barze Noorde-en Ooste winden, als Ordinarisse Ambassadeurs aan den Marquis gezonden, om te verkondigen, dat indien hy het land niet gezwind verliet, en sig met zyn huisgesinde binnen de Stad
Gent
begaf, hy sig wel haast door den vyandlyken aanval van hagel, vorst en sneeuw zou sien bestormen. So ras dan deze Afgezanten hun Credentialen of geloofs brieven aan den Marquis getoond hadden, begaf hy sig met al de zyne na de voornoemde Stad, alwaar hy een huis had staan, dat niet alleen met regt het schoonste van die Stad, maar ook van het Land mogt genaamd werden. Naast het welk dat van Clarimond stond, die zyn Land-huis of Slot met zyn schone Dogter op den selfden dag, als de Marquis het zyne verliet. Belindor zou zonder twyffel dien Winter zeer aangenaam in het geselschap van dat zoete buurmeisje doorgebragt hebben, indien hy niet besloten had (gelyk den verstandigen Lezer hier oor zonder twyffel, zal ge- | |
| |
lezen hebben) den zelven tot Parys met het oeffenen van danssen, ryden en vegten, en diergelyke Ridderlyke en Adelyke exercitien, door te brengen, en sig by zyn Oom, die de Graaf van Aspremont genaamd, en aldaar in groot aansien by den Koning was, op te houden, en door dit middel aan het Hof bekend te worden, en het vermaak van de Baletten, en andere vermakelykheden te genieten. Belindor beminde my al te zeer, om my het vermaak van deze reis niet te willen deelagtig maken, die den Marquis verzogt, dat ik hem op dezelve, als reisgesel mogt vergeselschappen, daar hy geen groote moeite toe van noden had, dewyl zyn Vader al te zeer myn vriend was, om my zulks te weigeren: zo dat wy alles bereiden 't geen wy tot ons reis dienstig oordeelden. Omtrent deze tyd droeg sig een belachelyk voorval toe, die ik van Conscientie wegen schuldig ben den aandagtigen Lezer te verhalen.
De Marquis was zedert eenige jaren zeer heftig van het Podagra aangevogten, het welk hem des jaars vier of vyfmaal zo geweldig aangreep, dat hy gedwongen was dikmaals zo vervaarlyk van pyn te roepen, dat men het de gantsche buurt over verstaan kost, gelyk die geene, die in haar jeugd Tryntje en Wyntje genoegzaam bemind hebben, om met ervarentheid daar van te konnen spreken, zulks wel geloven zullen, zonder dat ik myn Saligheid daar voor te pande zet. Wanneer hem dan deze Podagreuse buyen overquamen, was den goeden Heer zo ongeduldig en knorrig, dat hy op alle middelen bedagt was, om met eeren een querel d'Almagne, (als de Francen zeggen) met d'een of d'ander van zyn volk aan te vangen, en den zelven, door het toewerpen van kannen en glazen, of andere bequame Instrumenten, te doen begrypen, dat het Po- | |
| |
dagra een smertelyke krankheid is: zo dat Belindor en ik als dan zo weinig als ons mogelyk was by hem quamen, om hem door het hair-kloven van het een of 't ander woord niet in verzoeking te brengen. Eens op een tyd, wanneer hem de tanden, om de bovengemelde oorzaak, niet weinig waterden, om d'een of d'ander van zyn favoriten te doen gevoelen, dat stok-slagen, door een tamelyk sterken vuist, als de zyne, gegeven, schoon ze in smert by het Podagra niet te pas komen, evenwel een van de slegste kortswylen des werelds zyn; het welk ik uit verscheide kentekenen merkende, had de voorsigtigheid, van dien middag by een van myn goede vrienden te gaan eeten. Wanneer ik uit ons huis wilde gaan, vond ik een bejaard man in ons voor-huis, staan, die de mynen van een burger of een handwerks man had. Na hy my omtrent een groot half uur met spreken onderhouden had, kost ik dog niet anders uit zyn reden verstaan, als dat hy met den Marquis wilde spreken; maar dewyl ik wel wist, dat de Marquis als doen niet veel sprekens verdragen kost, ried ik den goê man, dat hy op een ander tyd weder zou komen, dewyl hy dien dag zwaarlyk gehoor by hem krygen zou. Dit gezegt hebbende ging ik ten huis uit, en liet den ander in het voor-huis staan. Het was omtrent drie uuren na den middag, wanneer ik wederom van den vriend, daar ik dien middag by gegeten had, te huis quam, en was niet weinig verwonderd, dat ik dien selfden man, daar ik van gesproken heb, nog in ons huis vond op en neder wandelen. Soo ras hy my gesien had, quam hy by my, zeggende, dat hy een van de Marquis zyn knegts verscheide malen geboden had hem by zyn Heer aan te melden, maar dat hy tot nu toe geen antwoord
| |
| |
gekregen had, waar uit hy zekerlyk geloofde, dat zulks nog niet geschied was. My derhalven biddendende, dat ik den Marquis zulks aandienen wilde, alzo hy hem een zaak te zeggen had, die geen uitstel leed, en daar het nut en profyt van den Marquis zo wel, als het zyne aangelegen was. Wanneer ik zag, dat hy sig geensins aan myn woorden wilde keren, met dewelke ik hem te kennen gaf, hoe qualyk het den Marquis nu gelegen was, hem gehoor te geven, en dat hy niet eerder na huis wilde keren, voor hy tot zyn voornemen gekomen was, beelde ik my ten laatsten in, dat het iets zyn most, daar de Marquis zyn welvaren aanhing, en ging hem ten laatste boodschappen, dat 'er een man was, die al over de vyf uuren gewagt had, om met hem te spreken. De Marquis gebood my, dat ik hem zeggen zou, op een andermaal weder te komen; maar wanneer ik hem zei dat hy hem iets te zeggen had, daar zyn eigen profyt aangelegen was, en dat hy my zulks niet had willen vertrouwen, stond hy ten laatsten toe, dat ik hem binnen liet komen. Na hy dan een mantel, die hem tot aan de billen quam, en daar een fulpe klap van twee ellen op stond, te regt geschikt had, trad hy met een paar schoenen in de kamer, die om het kurk-hout, daarze mede gevoert waren, een vreesselyk gekraak van sig gaven, en na hem de Marquis bevolen had te spreken, en zyn begeerte te kennen te geven, begost hy zyn reden aldus: Grootgunstigen en wel-geboren Jonker, de Propheet Aristoles (de Philosooph Aristoteles wilde de goê man zeggen) zeid op zekere plaats zeer wel, dat ieder sig na zyn schips diepte rigten en zeilen moet; item, daar men mêe verkeerd, daar werd men mêe ge-eerd. Daarom heb ik geen omgank willen nemen, om den eerzamen Jonker
| |
| |
het zelve aan te dienen en te vermelden, het geen hy uit myn reden zal verstaan hebben, en in 't kort noch verder verstaan zal. De Marquis, die noch niet wist, waar hy met deze deftige Harangue heen wilde, bad hem dat hy zyn mening met weinig woorden wilde voortbrengen. Ja gants kort, antwoorde den ander, en alzoo als voor gedagt is, en wel haast met meerder woorden zal gedagt werden. Dewyl gy dan gunstigen Heer, praeter propter myn verzoek eenigzins uit myn aangeroerde reden zult vernomen verstaan en begrepen hebben, zoo wil ik u, eer ik tot het vervolg van myn reden overschried', alleenlyk vermelden, dat myn Vader zaliger altyd voor een spreekwoord pleeg te zeggen, zoo gewonnen, zoo verteerd. Men noemde hem gemeenelyk in de wandeling, om zyn neerstigheid in het arbeiden, Gauwe Pietje. Hy maakte zyn professie van schoenlappen, en kreeg Kryn den opperman, die gy zonder twyffel zult gekent hebben, zyn dogter binnen de Stad
ter Gouw
ten houwelyk, en dewyl zyn schoonvaders nigts man klap-waker in de zelfde Stad was, wist hy zyn fortuyn zoo wel te pisseren, dat hy, na hy twee jaar getrouwd geweest was, eenparig tot Stads klompen-maker van
Rotterdam
gemaakt wierd. Het was een man als een wereld, en daarom zei Huybert de Groenman altyd, dat het jammer was, dat hy geen Raads-heer geworden was, want hy voerde twee jaaren Pirces met Louw den Asbeer, om een spik-spelder nieuw troor en zes steene betielen, die hem de Justyci ook toekende, en indien hy zoo ras niet gesturven was, zou ik..... De Marquis, die de grootste pyn des werelds had, meende schier razend over een discours te worden, daar hy in het geringste niet van begrypen kon. Derhalven viel hy hem in de reden, en gebood hem, of te
| |
| |
vertrekken, of hem met weinig woorden te zeggen, wat hem derwaards had doen komen. Een weinig geduld, gestrenge Jonker, antwoorde den ander, het einde van myn reden is nog ver na niet gedaan: maar om kort te gaan, verstaaje wel; zo gelieft te weten, dat ik zo wel, als myn Vader een schoenlapper van myn handwerk en Burger in deze Stad ben, en my altyd zeer eerlyk van myn kunst geneerd heb. Het is my wel wat zwaar gevallen, aan het kosje te komen: maar wat zal men doen? goeden Heer: die kouw heeft moet pompen, zeid Freek Koene. Ik geloof, zei de Marquis, na hy een tyd lang gezakkert had, dat gy met de kop gebruit zyt, of dat gy my voor de zot houd. Daarom zegt, wat gy te zeggen hebt, vervolgde hy, en gaat daar mede uws weegs. Pissencie is een goed kruid, maar het wast in ieder mans hof niet, zeid Hein de Diender, hervatte hy, dat is te zeggen Myn Heer speciaal, verstaaje wel? dat alle dingen zyn tyd willen hebben, en dat men eerst moet leren gaan, eer men lopen kan; want hoe meerder haast, hoe minder spoed, zeid Ari Korse. Dewyl myn Heer dan wel verstaan en ingenomen heeft, dat ik een Reperateur of een Schoen-lapper ben, zo wil ik alleenlyk zeggen, dat ik menig eerlyk man onwaardig bediend heb, en my altyd op ieders bevel vlytig en gedienstig heb vinden laten, gelyk my in 't toekomende alle eerlyke luiden nog vlytig en gedienstig vinden zullen, en dat ik niet wilde, dat my de geringste mensch anders gevonden had: maar, om tot het facit te komen, zo gelieft het Cas aan te hooren.
Tryntje Pypers, de meid uit de Stads-herberg, liet omtrent voor twee maanden een paar schoenen by my lappen, dat Bram de Veerman van 't Sas, die haar beloofd had te trouwen, zei voor haar te
| |
| |
zullen betalen, met conditie, dat hy my twee blanken aan gereed geld geven zou, en dat ik na de overige zes stuivers en een half (want agt stuivers was de som, voor twee halve zolen, en twee achterlapjes) drie maanden wagten zou. Nouw Sinjeur daar was ik wel meê te vrêen; want Bram ken 't wel doen, als je weet, en daar by heeft zyn Beste-vaar nog drie pot-huizen in deze Stad, zo dat ik, zo te rekenen, verstaaje wel! myn grand wel van hem zou gekregen hebben, indien Tryntje Pypers zulke bruiery niet had begost; want eergisteren is zy van Leendert den Bleiker in de kraam gekomen: zoo dat Bram, daar hy ook, om de waarheid te zeggen, reson in heeft, haar de koop niet alleen weer op gezeit heeft, maar my ook niet een duit van de zevendehalve stuiver geven wil. Dewyl my dan wel bekent is, dat myn Heer Jonker, van zyn leven veel bruiery en Pircessen gehad heeft, en dat wy van de oudste burgers kinderen van deze Stad zyn, zo wenste ik wel, dat hy my zeggen wilde, hoe ik my in dit nefas gouverneuren zal; en of ik Bram, of Leendert een Stee-boo zal sturen, dat ik Tryntje Pypers haar huur zal doen aanslaan, of dat ik...... De Marquis had het geduld niet om het belachelyk porpoost van dezen onbeschaamden zot langer aan te horen. Derhalven gaf hy den vromen man zyn mening met deze weinig woorden te kennen: Ik raad u, myn Heer de reparateur, dat gy zo aanstonds uit myn gesigt, en naar uw' pot-huis gaat, en uws gelyken met dese Canalieuse Discoursen onderhoud, eer ik u door myn volk arm en been doe breken. Dit gezegt hebbende gebood hy my, dat ik drie of vier van zyn Lakayen met stokken zou doen komen, om myn Heer den reperateur zyn beestagtigheid een weinig te repareren, het welk dengoêman verstaan hebbende, nam de voorsigtigheid, van sig
| |
| |
een weinig gezwinder uit de kamer en het huis van den Marquis te pakken, als hy daar in gekomen was.
Wanneer nu de bestemde dag van ons vertrek gekomen was, nam Belindor zyn afscheid van zyn waarde Diana. Die geen, die sig in een diergelyken staat bevonden heeft, zal Belindor geen groot ongelyk geven, dat hy huilde als een hof hond, daar hem zyn liefste trouwelyk in hielp. Sy bad hem, als het wel te geloven staat, dat hy haar dog zomtyds schryven, en tegens het Voorjaar weder keren zou; dewyl zy vreesde, dat indien hy langer van haar bleef, hem zyn broek te eng, of zyn nieren te swak mogten worden, wel wetende, wat een gevaarlyk land Vrankryk voor een grage quant van zyn jaaren was, wiens welgemaaktheid en aangename hoedanigheden duizenden van horens dreigden te planten. Na hy dan zyn Jaloerse Meesteresse, om alle ergernissen voor te komen, belooft had vier oncen Campher in zyn broek te nayen, nam hy zyn afscheid van Clarimond', en sprong met my in de koets van den Marquis, nemende onze weg naar
Brussel
, werwaards zyn Vader ons wilde geleiden. Daar bejegende ons niet op de reis, het geen ik den aandagt van den verstandigen Lezer waardig oordeel, die de goedheid zal gelieven te hebben, van een sprong van Gent naar Brussel met ons te doen, daar wy dien zelfden avond de vragt voor ons, en den zelfden knegt, die met ons te
Leuven
geweest was, betaalden, om des anderen daags met de Coche ofte de post-koets naar Parys te vertrekken.
So ras het dag geworden was, quam ons de Postiljon boodschappen, dat de post koets vaardig was om te vertrekken, daar wy, na Belindor zyn Vader duizendmaal omhelst' en dien goede Heer my de
| |
| |
bewaring van zyn waarde Soon op het dierste aanbevolen had, op gingen sitten, en onze reis vervolgden. De weg viel ons zeer lang, en om datze den Lezer korter schynen zal, wil ik alleenlyk zeggen, dat wy op de behoorlyke tyd, en met het vallen van den avond binnen Parys quamen, zonder dat ik daar by iets anders te vermanen heb, als dat wy redelyk vermoeid en schier half door het schudden en stoten van de Post-koets gerabraakt waren. Wy begaven ons dan aanstonds naar het huis van den Graaf van Aspremont, Belindor zyn Oom, aan wien ons de Marquis een brief mede gegeven had, en die in de voor-stad van St. Germain, en niet wyt van de Luxembourgs woonde; en indien de bescheide Lezer derwaards geliefd te volgen, zal hy horen en sien, dat de Graaf en zyn gantsche huisgesinde ons met de grootste vreugde des werelds ontfing. Wy hadden het geluk van nog voor het Avondmaal daar te komen, het welk alleen zo goed was, als al de middag-en avondmalen, die wy op de beurs van myn Heer den Messager gedaan hadden, die sig gemeenlyk uitstekend wagten, om de magen van haar reizende kost gangers met veel spys en drank te overladen. De Graaf had drie Sonen, waar van de oudste Marquis, de tweede Abt, en de derde Ridder van St. Jean ofte van Maltha was, alwaar deze laatste zyn Caravanes ofte togten op de Galeien deed', en die in vier jaren niet tot Parys geweest was. So deugdzaam en Edelmoedig, als nu de oudste was, zo veel lasters had de middelste of den Abt, die een leven leide, dat alzo weinig met zyn geboorte, als met zyn geestelyke staat over een quam. Daar was geen oneerlyk huis, daar hy sig met regt geen pilaar van kost noemen, en dat hy niet veel vlytiger, als de Kerk bezogt, en daar geschiede byna geen twist of krakeel,
| |
| |
daar hy de stigter niet van was. Des avonds ging hy vermomd op de straat, met noch eenige van zyn makkers, die van geen beter leven als hy waren, en die, schoonze zo wel als hy het geestelyke kleed droegen, zich evenwel niet schaamden, des avonds, wanneer het donker was, de luiden aan te vallen, en hen met geweld de beurzen af te nemen, het welk naderhand wanneer zulks aan den dag quam, meer om hun stand, als om hun geslacht door de vinger gezien wierd; want die slegts Abt in Parys is, behoeft niet voor galg of rad, te vreezen. Waar door het komt dat deze fraye geestelyken zich tot alderlei ongeregeldheden overgeven: maar om wederom tot Belindor te keeren.
Het eerste dat hy deed', was zig en my by een Piqueur ofte een Beryder, een Dans, Musiek en Scherm-meester te verdingen, waar van de drie laatsten dagelyks by ons in het huis van den Graaf quamen. Wy gaven ons dan met groote neerstigheid aan deze oeffeningen, daar wy in een maand meer in vorderden, als wy te vooren in geen gantsch jaar gedaan hadden. Den Abt, de Graaf van Aspremont zyn Zoon, wist zyn ondeugden met zo een uitterlyke schyn van opregtigheid en welgemanierdheid te vervullen, dat men uit zyn reden zekerlyk zou gelooft hebben, dat hy de eerlykste man van de wereld geweest was, hoewel zyn Vader en de Marquis, zyn broeder, andere staaltjens van zyn ongebonden leven gezien en gehoord hadden. Het goed gevoelen, dat Belindor van zyn eer en deugd had, was oorzaak, dat hy wel haast een goede vriendschap met hem maakte, die dagelyks door de gedienstigheid van den Abt toenam, die hem beloofde by de voornaamste Dames van het Hof bekend te maken, gelyk hy ook deed', het welk Belindor evenwel zeer qualyk opbrak; dewyl hy zelden t'huis quam dat hem
| |
| |
deze doorslepen Dames niet een goed gedeelte Pistoletten met de kaart afgewonnen hadden, het welk die geen, die in deze stad geweest zyn, niet vreemd voor zal komen, dewyl hem zonder twyffel wel zal bewust zyn, dat veel voorname vrouwen aldaar, hun staat meest met vals speelen, en met het geld van d'een of d'ander rampspoedigen vreemdeling, onderhouden; want van hun eigen Landaard wat te winnen, zouden zy groote moeite hebben, dewyl die gemeenlyk ook niet onervaren in dit handwerk zyn. My komt hier zekere toeval in den zin, die zich op den zelfden tyd toedroeg, dat ik in Parys was, en die ik, om myn zeggen te bevestigen, den aandachtigen Lezer verhalen wil.
Zekere Mof (maar van de plompste en ongeslepenste, dewyl hy een Westphalinger en een Dom-Heer van zeker Stigt was) had zich zederd eenigen tyd doodelyk op zekere voorname en gehuwde vrouw tot Parys verlieft, die hy eenmaal op een Balet had zien danssen. Hy was op alle middelen bedacht, om met haar bekend te worden, zonder, dat hy nogtans een bedenken kost, die hem hier toe dienstig was; zo dat hy zig een tyd lang vergenoegen most, haar woning dagelyks vyf of zesmaal verby te gaan, en haar, wanneer zy voor het venster stond, op een verliefde wys toe te grynen. Deze Dame, die uit het veelvoudig passeren voor by haar huis, en uit het vriendelyk gelaat van den West-francen Paap wel merken kost, wat den bloed scheelde, liet niet na, zyn groetenissen met het vriendelykste gelaat des werelds te beantwoorden, het welk den ander noch meer in het liefden-net hielp, zonder dat hy evenwel het hart had by haar te gaan, ofte haar aan te spreken, het welk de doortrapte Baronnesse (want dat was zy) merkende, en niet liever wenschende, als zomtyds de speenen van deze
| |
| |
vette koe te mogen melken, deed' hem eens op een tyd door een van haar Lakayen vervolgen, die haar wederom wel haast quam boodschappen, dat hy in de voor-stad van St. Germain, in de straat van de Seine, en in een Herberg, de Galey genaamd, gelogeerd was, dat hy met zyn Waard gesproken, en van hem verstaan had, dat hy een Chanoine of Dom-Heer, een na bloed-vriend van zekere Bisschop, en een zeer ryk Heer was. Deze laatste woorden dagten Me-vrouw de Baronnesse de aangenaamste en dienstigste tot haar voornemen, en ziende dat haar Westphaalsen Kortisaan nog eenige dagen verby haar huis ging, zonder evenwel, hoe vriendelyk zy zig ook tegens hem aanstelde, het hart te hebben, van by haar te komen, of door zyn knegt de vryheid te verzoeken, van haar te mogen spreken, bediende zich van dit middel, om tot haar voornemen te komen. Zy was met zeker jong Edelman bekent, die geen andere middelen had, als het geen hem een Luitenants plaats onder het Regiment van de Koningin opbracht. Dezen gaf zy haar voornemen te kennen, en bad hem, dat hy eenige dagen in de zelfde Herberg, daar de verliefde Mof gelogeerd was, gaan eeten zou; waar door hy ligtelyk met hem zou bekend worden, en hem by haar brengen. De Fransman, dat een doortrapte gast was, gelyk zyn Landaard gemeenlyk in diergelyke aanslagen is, beloofde haar hier in te gehoorzamen, en ging dien zelfden middag nog in de voornoemde Herberg, eten, alwaar hy zig die middag nevens den Westphaalzen Minnaar plaatste, met dewelke hy zig aanstonds, alzo hy wat, dog zeer weinig Frans sprak, in reden in liet, en hem zo gedienstig en beleefd van het beste, dat op de tafel was voordiende, datze wel haast goede vrienden wierden. Na dat dan dezen Afgezant eenige dagen na malkanderen
| |
| |
met hem gegeten, en gesproken had, bad hy hem eenmaal, of hy een kleine wandeling met hem geliefde te doen, het welk den Dommen Heer (Dom-Heer wil ik zeggen) om het schoone weder, zo wel aanstond, dat hy den Fransman zyn verzoek bewilligde, die hem hier op door dezelfde straat leide, daar de Baronnesse woonde, en die, na ik onthouden heb, die van S. Jacob in de voor Stad van St. Germain was. Zy, die wel wist wat 'er gebeuren zou, liet niet na zig voor het venster te vertonen, wanneer de Fransman met den ander daar verby ging, waar van zy den eersten toe riep, dat hy de moeite geliefde te nemen, van by haar te komen, alzo zy hem wat noodwendigs te zeggen had. De Fransman nam hier op den verliefde Paap by de hand, zeggende, dat hy hem niet alleen wilde op de straat wagten laten, en dat hy zo vry en gemeenzaam met deze Dame, die hy zyn Nigt noemde, was, dat hy wel een goed vriend by haar mogt voeren, zonder te vreezen dat zy zulks in het geringste qualyk opnemen zou. Het is niet te geloven, hoe verheugd de goede Westphalinger over deze toeval was, latende zig niet lang bidden, om zyn geleidsman te volgen, die hem recht na de kamer van de Baronnesse bragt, die hem met een uitstekende beleeftheid ontfing, en hem duizendmaal voor de eer bedankte, die hy haar door zyn bezoek aandeed', daar hy half in 't Frans en half in zyn moeder-spraak zeer cierlyk op antwoorde. Zy riep welstaands-halven de Luitenant aan een kant, veinzende hem noodwendige dingen te zeggen, die nogtans geen andere waren, als hoe zy den groenen Mof best betrekken zouden. Na zy nog een tyd lang met den Luitenant gesproken had, keerde zy weder na den Westphalinger, die ondertusschen syn Pater noster voor den dag gekregen had, en eenige Ave Marias op het goed succes van syn
| |
| |
liefden bad. Zy verzogt hem om vergeving, dat zy hem zo lang alleen gelaten had. Daar na vroeg zy hem hoe lang hy in Parys geweest was? en na hy haar een jaar geantwoord had, verwonderde zy zig ten hoogsten, dat hy in zo korten tyd zo wel de France zwier geleerd had, het welk hy als een goed Christen geloofde, hoewel hy zo een aardigen gang had, als een hond, die een knuppel aan de staart heeft. Daar wierd een groote zilvere schotel vol Confituren, en eenige flessen Wyn ingebracht, die op het nodigen van de Baron zeer goeden aftrek hadden. Weinig tyds daar na, quam de man van de Baronnesse ook in de kamer, het welk den vromen lief hebber in geen kleine ontsteltenis bragt, die nogtans wel haast verdween, wanneer hem die zeer vriendelyk voor de eer bedankte, die hy hem en zyn liefste aandeed', hem biddende; dat hy haar zomtyds een weinig de tyd wilde helpen doorbrengen, het welk hy hem met voornemen, van als een eerlyk man zyn woord te houden, beloofde. Hier op wierd 'er een klein tafeltje met een rood fluweel kleed vol goude kanten, en eenige spelen nieuwe kaarten gebragt, en den Mof tot spelen genodigd, daar hy zig van ontschuldigde, met voorwenden, dat het een geestelyken, als hem, niet toestond, den Zondag (want dat was het juist) te ontheiligen, en met spelen door te brengen, hoewel het hem meer uit vreeze was, dat hy zyn geld verliezen mogt: zo dat men hem voor ditmaal quartier geven most. Na hem de Baron en zyn Vrouw nog een geruime tyd met alderlei vriendelyke discoursen onderhouden hadden, en dat den avond begost aan te breken, nam hy ten laatste zyn afscheid, na hy de Baronnesse beloofd had des anderen daags middags by haar te komen eeten, en vertrok met den zelfden Fransman, die hem daar gebracht had. Wanneerze
| |
| |
buiten het huis gekomen waren, zei hem den ander dat hy zekerlyk geloofde, dat zyn Nigt de Baronnesse dodelyk op hem verliefd was, dewyl zy niet een oog van hem gehad had, het welk hy te meer geloofde, dewyl zy hem tegens den anderen dag te gast gebeden had, daar by voegende, dat, indien zulks waar was, hy de gelukkigste man des werelds was, alzo de Koning zelve eertyds op haar verliefd geweest was, zonder dat zy hem nogtans de eer had willen doen, van hem gehoor te verleenen: Hem derhalven radende, haar, om dies te meer haar genegendheid te gewinnen, des anderen daags, het een of't ander aanzienlyk geschenk door zyn knegt te zenden, want hoe edelmoedig het hart van een Vrouw was, wist hy dog wel dat de geschenken aangenaam waren, en de liefde, hoe heftig dezelve ook zyn mogt, zeer vermeerderden; zynde de regte sleutel, om de harten te openen. De Mof, die als gemeenlyk zyn Landaard is, de gierigste fielt was die ooit het geld boven zyn eer bemind heeft, scheenen deze woorden een donderslag in de ooren, en wenste de raadsman, die dezelve gesproken had, wel duizendmaal, dog in zig zelven, voor alle duivels. Evenwel beloofde hy hem, daar op bedagt te zullen zyn, en scheide hier op van hem, gaande regt naar huis, alwaar hy zig aanstonds (om zyn waard de moeite niet te geven, van een kaars en het avondmaal op zyn rekening te schryven) naar bedde ging, gedenkende gestadig, op het geen hy de Baronnesse vereeren zou, en op het geen hem de Luitenant gezegt had, die hy hier in niet dorst ongehoorzaam zyn, uit vreeze van zyn vriendschap, en alzo ook de liefde van de Baronnesse te verliezen. Na hy dan een tyd lang in zig zelven de begerigheid van de Vrouwen, die niets om niet wilden doen, verfoeit en vervloekt had, besloot hy ten laatste haar een geschenk te zen- | |
| |
den, dat te gelyk zyn liefde, en zyn vrygevigheid genoegzaam sou aan den dag brengen. Hy bragt by na dien gantschen nagt door, met het gestadig denken op het geen hy haar vereeren zou, zonder nogtans iets te konnen uitvinden, het geen hem niet te kostelyk of te gering scheen. Eindelyk dagt hem het vereeren van een groote Citroen daar haar naam met kruidnagels op zou gestoken, en met rosmaryn vercierd zyn, een Galantery, die haar om de nieuwigheid in Vrankryk, zonder twyffel zeer aangenaam zyn zou, voornamentlyk wanneer tusschen haar naam een hart met pylen, en hier en daar tusschen de rosmaryn rode zyde strikjes van Pater noster-lint zouden staan. Hy gaf dan zyn knegt een stuk van vier stuivers, om voor d'eene helft een Citroen, en voor de andere kruidnagels te gaan kopen, die hy hem korts daar na, zo goed als hy die had krygen konnen, bragt. Wanneer hy zig dan aan het figureren van de naam wilde geven, schoot hem in den zin, dat haar naam hem onbekend was. Derhalven kost hy, na lang beraadslagen, geen beter middel vinden, als dat zyn knegt aan het huis van de Baronnesse ging, om aan een van haar volk dezelve te vragen. Hy gaf dan zyn mening aan Hans (zo was zyn knegt genaamd, die ook een Westphalinger, en nog veel dommer, als den Dommen Heer, zyn Meester was) te kennen, die zyn meester beloofde zulks zeer behendig te zullen verrigten: maar dewyl hy geen woord Frans kost, vreesde hy, dat hem het volk van de Baronnesse niet verstaan zou. Derhalven vond hy goed, hem het geen hy vragen zou op een briefje te schryven; maar dewyl hy zoo veel Frans van zig zelven, en d'Orthographie gants niet wist, was hy gedwongen de woorden die hy weten wilde, in een Dictionarium op te zoeken, en bragt, na lang studeren ten
| |
| |
laatsten deze volgende op het papier: mon maitre voudroit bien connoître (sâvoir zou, behoudens het respect van myn Heer den Dom Heer, wel ruim zo goed geweest hebben, maar dewyl hy het woord weeten opsloeg, en daar juist sâvoir en connoître stond, nam hy, onbewust welk 't beste was, het laatste) le nom de vôtre maîtresse. Hy schreef dezelve dan op een stuk papier met hoogduitze letters, om dat Hans die dies te beter zou lezen, en van buiten leeren konnen, die na hy dezelve over de twee gantsche uuren gelezen, daar zo veel van geleerd had, dat hy niet een eenig woord van buiten wist te zeggen: zo dat zyn meester, die vreesde dat het te laat mogt worden, om zyn voornemen nog voor dien middag in 't werk te stellen, hem belaste te vertrekken, en het briefje een van de Baronnesse haar knegts voor te lezen, het welk hy beloofde te zullen doen. Hy begaf zig dan naar het huis van den Baron, daar hy zo ras niet aangeklopt had, of een van haar knegts opende hem de deur, en vroeg hem wat zyn begeren was? Hans, die geen ander frans verstaan, of spreeken kost, als dat men in zyn land gewoon was, wees hem als een knegt van oordeel met de hand, dat hy een weinig geduld zou hebben. Terwyl zogt hy in al zyn zakken na het briefje, dat hem zyn meester mede gegeven had; en na hy zyn zakken drie of vier-maal door gevoeld, en ten laatste gants omgekeerd had, bemerkte hy, tot zyn groot leetwezen, dat hy het of verloren, of te huis had leggen laten. Ondertusschen hoorde de knegt hem geen geluid slaan, ziende hem d'eene zak na den ander uithalen, waar uit hy zekerlyk geloofde, dat den ander hem voor de zot hield: zo dat het weinig gescheeld had, of hy had Hans met een stok, die agter de deur stond, en die hy ten
| |
| |
dien einde in de hand nam, zeer qualyk onthaald, indien hy hem wederom niet met de hand gewinkt had, dat hy nog een weinig geduld hebben, en hem tyd geven zou, om op het geen te denken, dat hy hem te zeggen had. Terwyl hem de Fransman dan met open mond aanzag, om te horen, wat hy ten laatsten zeggen zou, en dat Hans met de oogen dan na den Hemel, en dan wederom na de aarde, langen tyd op de woorden gedagt had, die op het briefje gestaan hadden, quamen hem die, zo hem dagt, op eenmaal in de zin, en merkende uit het vergramd gelaat van den Fransman, dat indien hy niet haast zyn bek op deed, hy met de eerste gelegentheid wel eenige stok-slagen, zonder gewaarschouwd te werden, zou krygen konnen, bragt hy deze woorden, die hy voor gewis die van het briefje geloofde te zyn, met een West-Fransen accent voort: mon maiter foutroit bien con étroit (connôitre wilde hy zeggen) de voter metres. De Lakay, die uit dit goddeloos Frans, gants wat anders verstond, als den armen Hans meende te zeggen, en die door deze woorden zyn vrouws eer niet weinig verongelykt oordeelde, gaf den goeden Hans zo een vreesselyke slag tusschen hals en nek, dat hy, indien hy geen Westphalinger geweest was, dood zou ter aarden gevallen zyn, het welk hem evenwel niet al te wel bequam; want Hans, wiens vuisten door het spitten, ploegen, en mayen redelyk massyf en hard geworden waren, voelende zig op deze wys onthalen, kreeg de stok met de eene hand te vatten, en beroerde de tronie van zyn belediger met den andere zo onzagt, dat twee van zyn beste kiezen mitsgaders vier van de nabuurige tanden, zyn bek voor goede huisvesting bedankten, en door een golf van bloed ter aarden vielen; daar hem de Fransman, die niet
| |
| |
geoordeeld had, dat zulke plompe drek schoppen van vuisten in het gebied van zyn Alderchristelykste Majesteit te vinden waren, gedwongen was gants verdooft te volgen, daar hem den victorieuzen en vergramden Hans wel haast van de overige zou ontwapent hebben, indien de andere knegts hun makker niet te hulp gekomen, en te gelyk op den Westphalinger gevallen waren, die in een zo goede intelligentie met zyn vuisten stond, dat hy zig geenzins voor het getal van zyn verwoede bespringers ontzag, waar van hy de twee eerste, die hem hadden willen enteren, ieder met een muil-peer heilig-avond gaf, het welk de overige zodanig hun oogen verligte, datze wel zagen, datze op andere middelen, als op plokhairen mosten bedagt zyn, indienze, uit gebrek van tanden, zig niet getroosten wilden, de korsten van het brood voor de honden te werpen: Zo dat ieder van hen om hun degen liep, daar ze het quaad onthaal van hun makkers dubbeld mede zouden gewroken hebben, indien de Baron en zyn Vrouw niet op het geraas aangekomen waren, en den vroomen Hans van het gevaar, dat hem dreigde, verlost hadden. Evenwel was hy begerig, om de oorzaak van hun verschil te weten, daar hem niemand op antwoorden kost, alzo de knegt daar hy zulks mede gekregen had nog sprakeloos ter aarden lag. Indien de gramschap Hans de woorden, die hy aan de knegt gezegt had, niet had doen vergeten, zou hy die wederom aan den Baron gezegt hebben, om hem hier door te doen begrypen, hoe onregtvaardig hem zyn eerste Lakay aangevallen was: maar zyn geluk wilde, dat de Baron, die Majoor te paard was, voor desen in Duitsland geweest, en langen tyd in het land van Elsas in Garnisoen gelegen had, waar door hy nog zo veel Hoogduits ge- | |
| |
leerd en onthouden had, dat hy Hans al kromtongende vroeg, wat de oorzaak van zyn verschil, en wat zyn verzoek was? daar hem den ander op antwoorde, dat zyn meester hem daar gezonden had, om te vernemen, hoe de naam van zyn vrouw was, dewyl hy haar een aanzienlyk geschenk nog dien zelfden morgen door hem meende te zenden, en dat hy zulks in het Frans, zo goed, als hem zyn meester geleerd had, aan zyn knegt gevraagd had, die hem, in plaats van te antwoorden met een stok tusschen hals en nek geslagen had, waar op hy zig te weer gesteld, en hem maar even te rug gestoten en van zig gewezen had, daar hy zo een misbaar over maakte. De Baron, die door zyn vrouw van den gantschen handel onderrigt was, en zig vastelyk inbeelde, dat de verliefde Mof zyn vrouw een kostelyke boot met Diamanten, daar haar naam ingevlogten was, vereeren wilde, noemde hem dezelve; maar dewyl de vernuftige Hans vreesde dat het hem qualyk bekomen mogt, indien hy de naam vergat, bad hy den Baron dat hy hem dezelfde op schrift geven wilde, het welk hy gedaan en belast hebbende, dat hy zyn Meester zeggen zou; niet na te laten dien middag, volgens zyn belofte een kleine Soupe by hem te komen eeten, ging hy wederom na zyn Meester.
Zo ras hy by hem gekomen was, verhaalde hy hem de questie, daar hy zo onschuldig om zynent wil aangekomen was, en gaf hem de naam van de Baronnesse over, zeggende, dat hem de Baron bidden liet dien middag ter behoorlyker tyd by hem te zyn. De verliefde Kanunik gaf zig aan het steken van de Baronnesse haar naam, daar hy de zyne, en een hart met pylen doorschoten, tusschen zette, en hier en daar met rofmaryn en roode lintjes vercierde, en gaf het
| |
| |
zelve, wanneer het vervaardigd was, aan zyn getrouwen en dienstbaren geest, om het zelve in eigen handen van Me-vrouw de Baronnesse t'overreiken, uit vreeze dat het begerig gespuis de Lakayen zulks niet verduisteren en verslinden mogten, en na hy zyn Westphaalzen Mercurius alles onderrigt had, 't geen hy tegens de Baronnesse zeggen zou, vloog en vertrok hy met de talaria ofte vleugels van twee bespykerde drek-trappers, die hy om zyn gezantschap meer zwier en aanzien te geven, nog weinig te vooren met een spek-zwoort gesmeerd had. Ik laat een ieder oordelen, of de knegts die hem de deur openden, wanneer hy aan het huis van de Baronnesse gekomen was, geen oorzaak hadden, hem een weinig misnoegd t'aanschouwen, daar hy zig evenwel niet zeer aan kreunde, het zy om dat hy ze niet veel agte, of dat hy de Physiognomie niet goed genoeg verstond, om zulks te merken. Hy gaf dan met schreuwen en winken te kennen, dat hy met hun Vrouw spreken wilde, het welk ze evenwel, alzo het Westphaals was, zo weinig, als het Arabisch verstonden: zo dat zulks wederom aanleiding tot een nieuwen oorlog zou gegeven hebben, alzo d'Edelmoedigen Hans sig vastelyk inbeelde, dat men hem voor de zot hield, en daar hy het niet by zou gelaten hebben, indien de Baronnesse zyn stem, die goelykjes vocaal en luid was, niet gehoort had, en aan de deur gekomen was. Een tin tafel-bord met een schoon zervet daar over, die zy in de handen van haar verliefden zyn knegt zag, zouden haar wel op haar ziel en zaligheid hebben doen zweren, dat hy haar een vereering ging brengen, die meer waardig was, als het gantsche Spek en Varkenryke Stift, daar hy Dom-Heer van was, in een geheel rond jaar, met schinden en schaven van hun boeren, zou hebben konnen opbrengen: maar, ô Hemel! hoe groot
| |
| |
was haar verwondering, wanneer zy, na Hans de servet weg genomen had, zag, dat dit heerlyk present, dat zy verwagte, niet anders als een Citroen was, die men veel beter om twee stuivers had konnen kopen, en dat die boot en haar naam van Diamanten, die zy verwagt en voor gewis te gemoet gezien had, geen andere was, als die zy daar met kruidnagels opgesteken zag. Zy had al de moeite van de wereld van doen, om haar gramschap te verbergen, en indien zy niet eenige consideratie en liefde voor zyn Meesters beurs gehad had, zou den rampspoedigen brenger seer qualyk voor syn moeite beloond syn geworden: maar na dat sy eindelyk bedagt had, dat, indien zy het geringste misnoegen hier over blyken liet, sy den gantschen handel bederven sou, veinsde sy sig seer vergenoegd en verheugd over dit schoon geschenk, en gaf hem tot teken van haar dankbaarheid, een halve Kroon drinkgeld, die hy met so een diepe reverentie aan nam, dat hy door het uitstryken van een been, en een schoen, daar over de vier pond yserwerk en spykers aan was, byna een van de knegts, die by geval agter hem stond, de merg pyp van syn linker been afgeslagen, indien den ander de voorsigtigheid niet gehad had, van een heilzame Capriool te maken, die hem evenwel zo seer van alle schade niet bevryen kost, dat hem niet een stuk van syn kous en het vel van syn been af was, waar door hy hem, en syn beleefdheid voor duizend drommels wenste.
Hoe bot en dom het Climaat en de Ster nu waren, daar hy onder geboren was, had hy evenwel breins genoeg, om te weten, dat indien hy zyn Meester degeringste mentie van de halve Kroon deed', die hy gekregen had, hy hem ten minste die aangewende onkosten van de Citroen ende daar toe be- | |
| |
horende speceryen niet zou hebben moeten uitkeren: zo dat hy zig alleenlyk vergenoegde hem te zeggen, dat zy zyn geschenk met de grootste vreugde des werelds aangenomen had, het welk hy, zo hy zei, uit het grynzen, dat zy gedaan had, genoegzaam had bespeuren konnen. Zyn Meester was niet weinig over dit berigt in zyn schik, die 'er zyn zaligheid wel op zou te pande hebben willen stellen, dat de Baronnesse tot stervens toe op hem verlieft was. Wanneer de tyd genaakte, dat hy by haar zou komen eeten, ging hy na haar huis, alwaar hy zeer vriendelyk van haar en haar man ontfangen wierd, die hem alle beide zeer over zyn heerlyk geschenk bedankten, zeggende, dat het hen leed was, dat hy om harent wil zo veel onkosten aangewend had, en dat zy niet wisten, waar mede zy zulks wederom vergelden zouden. Eindelyk sprakense van de aardige en geestige Ordinantie, daar hy het werk mede had weten te vercieren, en het welk de rykheid en gauwigheid van zyn verstand genoegzaam te kennen gaf. Dit alles hoorde de zot met een gestadig grimlachen, en duisend van Westphaalse strykades aan, zonder evenwel te zeggen, datse hem meer eer deden, als hy verdiend had. Terwylse met dese en diergelyke lof-redenen over zyn Present doende waren, quam de Luitenant, die de Baron ook te gast gebeden had, in de kamer, en zetten sig te zamen aan de tafel. De maaltyd was kostelyk, en indien gy wilt, aandagtigen Leezer, zal ik zeggen, of het juist niet waar is, dat 'er vier Patrysen en twee Hasen in een schotel, en geheele Pyramides met Ortolans en Confituren waren; want of ik wat min ofte meer zeg, zal het u en my evenveel kosten: maar om dat 'er geen van beiden veel aan gelegen is, wil ik u alleenlyk zeggen, dat na de maaltyd geëindigd was, men wederom van
| |
| |
met de kaart te spelen begost te spreken, zonder dat de Mof sig nu met zyn Sondaagsen aandagt ontschuldigen kost; want het was nu Maandag, om dat het den dag te vooren Sondag geweest was. Hy zogt sig t'ontschuldigen, met het voorwenden, dat hy het spel niet verstond; maar de Luitenant, die, in diergelyke voorvallen de gedienstigste man des werelds was, zei hem dat sy beide te zamen, en tegens den Baron en syn Vrouw spelen zouden. Wat zou den armen bloed beginnen? Al syn ontschuldingen waren te vergeefs, en hy most sig eindelyk op het bidden van die syn ziel betoverd had, gevangen geven, die hem zei, datse alleenlyk om een bagatelle ofte een beuseling spelen wilden. Het speeltafeltje wierd dan met eenige spelen kaarten gebragt, daar de Baronnesse by haar Man, en de Luitenant by den Mof aan ging zitten. De Baron kreeg een beurs met teken penningen voor den dag, daar hy een ieder vyftig van toe telde, en waar van een ieder een zilvere Kroon doen zou, daar hy deselve naderhand wederom voor opwisselen wilde, en waar van men iedermaal vyf insetten, also men Lanterlu spelen zou. Om kort te gaan, en den geduldigen Leser niet te lang met een verhaal op te houden, dat tot myn levens loop niet te pas komt, en dat ik alleenlyk als een exempel of voorbeeld heb willen aanroeren, zo geliefd te weten, dat onse drie Speelders zig zo wel van hun handigheid wisten te dienen, dat de goede Westphalinger, na het verloop van drie of vier uuren, van honderd Pistoletten, die hy by sig gehad had, geen eenen meer overig had, het geen hem byna van wanhoop deed' huilen. De Luitenant vervloekte duizendmaal zyn geboorte Ster, die hem als de Mof meende, even zo veel, als hem deed' verliezen, en wist zig zo wanhopig aan te stellen, dat hem zyn
| |
| |
makker, hoe weinig lust hy zelver tot lachen had, nog met de hoop van hun geld weder te winnen, vertrooste. Hy had al ten grooten liefde voor het geld, om het zelve verloren te geven. Derhalven wilde hy het spel vervolgen, en zond zyn knegt met een briefje aan een Koopman, die zyn geld onder zich had, met order van twee honderd Kroonen aan zyn knegt te tellen. Terwyl de knegt dan weg was om geld te gaan halen, bood hem de Baron zo lang vyftig Kronen aan, die hy gedwongen was aan te nemen, en die wel haast van honderd andere gesecondeerd, en duizend zo Westphaalse als Franse vloeken, gevolgd wierden. De behendigheid van zyn tegenparty was tot nog toe zo groot geweest, dat hy in het geringste daar van niet had bemerken konnen, wanneer de duivel, een vader der oneenigheid, gaf, dat hy niet alleen gewaar wierd, dat de Luitenant den Baron toewinkte, en door tekenen, de kaarten, die hy in zyn hand had, te kennen gaf, maar dat de Baronnesse ook haar man éen blad heimelyk toestak: Hoe groot de liefde was, die hy haar toedroeg, was zyn gierigheid, en de raferny over zyn verloren geld zo geweldig, dat hy op zo een merkelyk onregt niet langer zwygen kost, zeggende, dat hy niet alleen geen duit van het geld, het geen hem de Baron geleend had, wilde betalen, maar daarenboven, het zyne, dat zy hem te zamen met vals spelen en bedriegery afgewonnen hadden, wederom begeerde, of dat hy wel weten zou, wat hem hier in te doen stond: De Baron, die wel merkte, datse na desen hem niet weder by zyn linker-been zouden krygen konnen, en derhalven geen voordeel meer van hem te verwagten hadden, antwoorde hem, dat hy, indien hy wist, dat hy zulx uit ernst gesegd had, hem ellendig door zyn volk zou doen met stokken slaan. Dit gesegt hebben- | |
| |
de, wierp hy, gelyk ook de Baronnesse met een vergramt gelaat deed', zyn kaarten neder, en nam den goeden Hans de zak met de twee honderd Kroonen af, die hy van zyn Heers Koopman was gaan halen, en die de Baron aanstonds in een Cabinet, dat in deselfde kamer stond, stoot. De wanhopige Paap, die door het eclipseren van syn geld, ook al zyn liefde verloren had, braakte het eene scheld woord na het ander uit, zeggende, dat hy gedagt had met eerlyke luiden, en niet met schelmen en hoeren, als hy nu wel zag, te doen te hebben, en dat hy zyn geld weer begeerde, of dat hy zulks met regt van hen halen zou. Op dese scheld-woorden geboden de Baron, zyn Vrouw en de Luitenant eenparig aan d'omstaande Lakayen, die over de zes of zeven in 't getal waren, den Mof met zyn Knegt de deur uit te stoten, en duisenden van stok-slagen te geven, daarse sig als gehoorsame dienaars van queten, en hem zo vreesselyk sloegen, dat hy niet levend uit hun handen zou gekomen zyn, indien de Baron, vreesende dat zyn volk hem doodslaan mogt, hem niet by den arm genomen, en buiten het huis gestoten had. De knegts lieten deze gelegentheid ook niet verby gaan, om sig over de moordadige vuisten van zyn rampspoedigen knegt te wreken, die zyn Meesters liefde en vryagie dien avond, een arm, en een paar ribben in het lyf quam te kosten, zonder dat hem zyn Meester daar eens dank voor wist, wiens liefde door deze toeval zo verkeerd was, dat hy niet zonder schrikken aan zyn gewezen Meestresse gedenk en kost, die hy wel duizendmaal vervloekte een Citroen met kruidnagelen gegeven te hebben: maar laat ons wederom tot Belindor keeren.
Zyn neef, den Abt, voerde hem even als de Luitenant, daar ik hier vooren van gezegt heb, ook
| |
| |
by eenige voorname Vrouwen, daar hy wel meê stond, en die in de behendige grepen van de kaart niet onervaren waren, waar door het geschiede, dat hy zelden zonder een lege beurs, t'huis quam, welkers ingewant de Abt naderhand met de voornoemde Dames deelde. Hoewel dit nu tot verscheide malen toe geschiede, had Belindor dog de geringste argwaan niet, dat den Abt zyn Neef hier aan schuldig was, tot den Marquis de Vobruin (alzo was de oudste broeder van den Abt genaamd) dat een van de eerlykste en welgemanierste Cavallieren van Vrankryk was, hem eenmaal vroeg, waarom hy zo een groote en sterke vriendschap met zyn broeder hield, daar zyn ommegang dog zeer hatelyk voor een eerlyk man behoorde te zyn? en of hy hem dikmaals niet op plaatzen voerde, daar hy zyn geld met spelen verloor? Na Belindor hier de waarheid van gezegt had, verhaalde Vobruin hem verscheide streken van zyn broeder den Abt, die hy op dezelfde manier aan eenige vreemdelingen, en voornamentlyk aan eenige groene Duitsers gespeeld had, en hoe de Dames, daar hy hem by gevoerd had, schoon zy van de voornaamste, nogtans de grootste valsche Speelsters van het Hof waren, die zig door deze middel zo Galant en kostelyk in staat, en in kleederen hielden. Hy ried Belindor verder, dat hy by tyds zyn broeders gezelschap afsnyden zou, indien hy niet al zyn geld verliezen, en nog om zynent wil in 't een of't ander ongeluk komen wilde, Belindor bedankte zyn Neef voor deze goede raad, en besloot vastelyk dezelve in alles na te komen. Derhalven, wanneer den Abt hem wederom vroeg, of hy met hem eenige Galante Dames wilde gaan bezoeken? gaf hem Belindor tot antwoord, dat hy hem ten hoogsten voor zyn aanbieding bedankte, en dat hem aan haar gezelschap zo
| |
| |
veel niet gelegen was, dat hy die met het verlies van zyn geld kopen wilde, het welk den Abt verstaan hebbende, en ziende, dat Belindor zig hoe langer hoe koelder tegens hem aanstelde, en daar en tegens dagelyks met zyn broeder omging, meende hy schier razend te worden, en kreeg een doodelyke haat voor hen beide, dieze wel haast uit verscheide kentekenen bespeuren kosten.
Ondertusschen was ik niet weinig verheugd, dat ik de vriendschap tusschen den Abt en Belindor geëindigd zag; dewyl hy door zyn toedoen in die korten tyd, dat wy in Parys geweest waren; over de duizend guldens verspeeld had, van de welk ik naderhand aan den Marquis, die my de zorg van Belindor en het geld aanbevolen had, rekenschap zou geven moeten. Het was my ook niet weinig aangenaam te zien, dat hy dagelyks met Vobruin verkeerde, van wiens ommegang hy niet anders, als alderlei deugden en geschiktheden leeren kost. Hy gaf zig ook wederom zeer vlytig aan zyn oeffeningen, die hy door de ongeregelden ommegang van den Abt verzuimd, en t'eenemaal aan een kant gesteld had. Ik liet de gelegentheid, van op een anders onkosten iets te leeren, ook niet verby gaan, en dewyl ik wel wist, dat my het geluk geen middelen gegeven had, om myn brood onbekommerd te konnen eeten, zogt ik iets te leeren, het geen my t'eeniger tyd in de gunst van d'een of d'ander groot Heer helpen kost; want schoon ik, zo lang ik in dienst van de Marquis, en hy in 't leven was, verzorgd en geen nood had, kost ik evenwel niet weten, hoe lang zulks duuren zou, en kost aan myn wonderlyke Avanturen, die my zederd eenige jaren geschied waren, en aan myn tegenwoordige welstand niet gedenken, zonder voor de verandering en ongestadigheid van de Fortuin te dugten, schoon
| |
| |
my de Marquis, wanneer hy tot Brussel van ons scheide, zagt in 't oor zeide, dat ik goede zorge voor zyn Zoons gezontheid en zyn manier van leven droeg, terwyl hy aan dien van myn welvaren wilde gedenken: maar om wederom tot de zaak te komen.
De weinige tyd, die ik overig had, bestede ik met het lezen van eenige vermakelyke boeken, of met het zien van een schoone Comedie, daar Vobruin en Belindor my zomtyds vergezelschapten; want om op de straat te gaan wandelen, had ik myn schoenen al te lief, behalven, dat het my weinig luste door een haastige lakay, die van zyn Meester uitgezonden, en op straf van duizend stok-slagen belast was, aanstonds weder te keeren, onder de voet en in den drek, daar de straten van deze Stad, voornamentlyk des Winters, zeer overvloedig van gezegend zyn, geworpen, of tussen eenige wagens geklemt, of van de water of andere verkopers byna doof geschreeuwt te werden, en door het gedrang van het volk op alle hoeken van een straat een ribbe te verliezen; want in geen Stad van de wereld heeft men meer gevaar op de straten, als in deze uit te staan, en die geen die sig daar voor wagten wil, moet zo wel zyn oogen agter, als voor hebben. Een buffel van een Crochetteur of een drager, zal zig niet ontzien de moeite te nemen van een eerlyk man, die, als men zeid, van God geen quaad weet, met d'een of d'andere last die hy op zyn schoften heeft, in de lenden te jagen, dat hy nolens volens gedwongen is de aarde te gaan kussen, zonder hem eens de voldoening te geven, van om vergeving te bidden, of door het geringste teken te kennen te geven, dat het hem leet is. Heeft men een schoon kleed aan, loopt men gevaar, door het paard van d'een of d'ander verby galopperende Marquis, of die zulks gelykt, niet
| |
| |
alleen van het hoofd tot de voeten met drek bespat, maar ook van zyn Lakayen onder de voet gelopen te werden, die alzo weinig als haar Heer dan de beleeftheid hebben, van eens Pardon te roepen. Heeft men zyn oogen na een dak geslagen, daar een houten kruis aan een strik gebonden afhangd, en de verbygaande met een dodelyke Hagelbui van afstortende dak-pannen dreigt, is men gedwongen zyn oogen ruggewaards te keeren, om het gevaar van een snelrydende wagen, waar van een schorre voerman met een wanhopige stem Gar roept, te myden. Om kort te gaan, die in Parys zyn Professie van straatslypen, als eenige in ons Land doen, maken wil, behoord, indien hy niet t'eenemaal een Argus is, ten minste een douzyn oogen te hebben, daar hy alleen de helft toe van doen heeft, om zyn zakken voor den aanval der Beurze-snyders te bewaren, waar van deze Stad, hoe goede en scharpe order de Koning ook houd, nog redelyk bezwangerd is. Terwyl ik van het geraas en getier, dat op de straten van Parys is, spreek, (het welk Boyleau zeer aardig afschilderd) komt my een toeval in den zin, die ik den Lezer verhalen moet.
Het was nu omtrent de tyd, die men aldaar Carneval of de Vasten noemt, en dat de voornaamste van deze Stad, zig met de Mascarades ofte vermommingen, en met lopen na de Baletten vermaken, wanneer de Hertog van Orleans dien avond een treffelyk balet geven zou, daar op niet alleen het gantsche Hof, maar ook den Koning zelver gebeden was, die zig als doen tot St. Germain ophield. Wanneer het tegens den avond ging, en dat men de komst van zyn Majesteit te gemoet zag, ging den Hertog, zyn Broeder; met de voornaamste van het Hof, hem met een menigte van koetzen aan de poort, daar hy in komen most, verwagten De Graaf van Aspremont, die
| |
| |
ook met de Marquis zyn Zoon, op dit Balet gebeden was, nam Belindor mede in zyn koets, om hem het vermaak daar van te doen zien, die my gaarn by zig gezien had; maar zulks was voor datmaal onmogelyk, dewyl het zeer sterk verboden was, geen mensch, als die van den Hertog gebeden waren, in te laten: zo dat hy en ik te vreden zyn mosten. De groote lust, die ik egter had, om dien grooten Monarch, daar ik zo veel heerlyke oorlogs daden en wonderen van gehoord had, te zien, was zo groot, dat ik zyn komst met duizenden van zielen, voor de Louvre ging verwagten. Het begost al een weinig donker te worden; wanneer een vreesselyk geschreeuw, en geen minder geloop en gedrang van het volk my te kennen gaf, dat de Koning al in de Stad, en niet ver meer van my was. Terwyl deed' ik myn uiterste vermogen, om van de voorste te zyn, en my regt op een plaats te stellen, daar hy noodwendig digt zou moeten verby gaan, en daar ik niet lang gestaan had, of ik wierd zyn Lyf wagten, en weinig daar na de Koets, daar hy in zat, gewaar. Wanneer hy byna regt voor my was, wist ik my zo wel van myn handen en voeten, maar voornamentlyk van het gevest van myn degen, het welk ik die geen, die voor my stonden zeer levendig in de lenden deed' gevoelen, te dienen, dat ik my wel haast tot aan des Konings Lyf-wagten vond, van waar ik niet alleen de perzoon van zyn Majesteit; maar daarenboven ook den Dauphin, die by hem in de koets zat, zeer wel en na myn begeren zien kost, zonder nogtans die alteratie in my te gevoelen, zonder dewelke men zegt, dat het onmogelyk is dezen Monarch aan te schouwen; het welk my vastelyk deed' gelooven, dat ik veel moediger en onvertzaagder was, als ik my ingebeeld had. Indien ik geen stof genoeg
| |
| |
had, om dit eerste deel te vullen, zou ik de kostelykheid van zyn kleeding, en de pragt van zyn gevolg konnen beschryven; maar dewyl de Schryvers van de Mercures Galants de geringste toeval niet onbeschreven laten, en voor hun Hyperboliseren rykelyk betaald worden, zal ik den nieuwsgierigen Lezer, na hun schriften wyzen, en hem alleenlyk het ongeval verhalen, dat my rampzaligen doenmaals overquam, schoon ik het, den Hemel zy dank, nog na vertellen kan.
Eer ik dan in myn verhaal voortvaar, moet ik den vernuftigen Lezer of Lezeresse doen herdenken, dat ik my tot aan de Lyfwagten van den Koning gedrongen had, die zo ras met zyn koets niet verby gereden was, of daar ontstond zo een vreesselyk gedrang onder het volk, dat ik tot aan de koets van de Koningin, die digt agter die van den Koning volgde, en gants door haar Lyfwagten heen gedrongen wierd, zonder dat ik bequaam was tegens zo een groot geweld de geringste wederstand te konnen doen, waar door ik vreesselyk van de Lyfwagten met hellebaarts-slagen onthaalt wierd. Myn ongeval wilde, dat de spil van het eene rad van de koets in de tas van myn rok vast raakte, waar door het my onmogelyk was los te komen, zynde gedwongen de koets van de Koningin te volgen. De Trawanten ondertusschen, ziende dat ik niet van de koets van haar Majesteit wilde gaan, en niet wetende wat my ongelukzalige schorte; voeren gestadig voort met my te slaan, zo dat het bloed uit verscheide wonden in myn hoofd, over myn lyf liep; en ik geloof niet, dat ik levendig onder hun handen zou van daan gekomen zyn, indien ik ten laatste van zelver niet los geworden was. Zo ras ik my dan wederom in vryheid bevond, begaf ik my onder het gedrang van het volk, die de koets van
| |
| |
den Koning naliepen, en my tegens myn wil met zig sleepten. Zo ras wy op de kruisweg van de nieuwe brug gekomen waren, wierd het gedrang een weinig minder, dewyl de meeste luiden na de straat van St. Honorius, en na het Paleis van den Hertog van Orleans liepen, zo dat ik middel vond, om my uit het volk, en in huis van een Barbier te begeven, om my het hoofd te laten verbinden, die my evenwel niet eer helpen nog na myn wonden, hoe zeer die ook bloeden, zien wilde, voor dat alle de koetzen verby zyn deur gereden waren. Eindelyk verbond hy my, en gebood my te gaan rusten, en na hy my gevraagt had, waar ik gelogeerd was, zei hy des anderen daags by my te zullen komen, om my wederom te verbinden. Ik begaf my dan zeer qualyk te vreden naar huis, alzo my boven de smert van myn wonden ook het verlies van myn kleed, dat nog gants nieuw, en door het rad van de koets t'eenemaal bedurven was, als ook dat van een zilveren degen, die my in het gedrang ontvallen, of ontstolen was, zeer ter herten ging, en daar ik zo ras niet gekomen was, of ik begaf my na bed, zonder dien avond grooten lust tot eeten te hebben. Belindor quam die nagt zeer laat, en byna met het aanbreken van den dag met de Graaf, zyn Oom, t'huis, en dewyl hy nog geen oog toegedaan, en zeer van danzen vermoeit was, begaf hy zig aanstonds naar bed, van waar hy, na eenige uuren geslapen te hebben, by my quam, om my het vermaak te verhalen, dat hy op het Balet gehad had: maar hy scheen niet weinig ontstelt, wanneer hy my met het hoofd vol bebloede doeken bewonden, in het bed zag leggen, daar ik hem zo ras de oorzaak niet van gezeid had, of hy zogt my over myn ongeval en het verlies van myn kleed te vertroosten, gevende my dien zelfden dag zo veel geld, dat ik my
| |
| |
daar een veel schoonder voor maken kost.
Was nu dit myn ongeval verdrietig, was dat niet veel beter, het geen eenige dagen daar na een Hoogduits Edelman, of die zig daar voor uitgaf, gebeurde; want deze willende zig met practyk op een Balet, dat de Bisschop van Straatsburg gaf, indrayen, had zig in een kostelyk Mascarade kleed, dat hy van de Fripiers ofte luizen-markts kramers gehuurd had, verkleed, met het welk hy zig na het Hof van den Bisschop begaf. Hy had geen groote moeite de eerste wagten te passeren, dewyl hy zig voor de Zoon van den Marquis van Armantiers uitgaf, voor welkers naam de wagten zo een groote eerbiedigheid hadden, datze hem, zonder meer t'ondervragen, aanstonds in lieten. Zyn ongeluk wilde, dat den Luitenant van de wagt, die voor de Zaal, daar het Balet in gegeven wierd, met eenige Soldaten stond, van den Bisschop bevolen was, geen mensch in te laten, zonder hem eerst zyn masquer ofte mom-aanzigt te doen afnemen, om te zien, of het ook een ander was, als daar hy zig voor uitgaf. Wanneer onze Potsthausent dan voor deze zaal, en by den Luitenant gekomen was, en van hem gevraagt wierd, wie hy was? gaf den ander, als te vooren tot antwoord, dat hy de Zoon van de Marquis van Armantiers was. Zo zult gy dan, Myn Heer Cousyn, de goedheid gelieven te hebben van op het bevel van den Bisschop uw' Masquer af te doen, antwoorde de Luitenant, die tot zyn ongeval, een volle Neef van die geen was, daar hy zig voor uitgaf. De goede Duitser was niet weinig in zyn staart genepen, wanneer hy hoorde, dat de Luitenant hem Cousyn noemde, daar hy ligtelyk uit besluiten kost, dat hy met die geen, daar hy zig voor uitgaf, bevriend, en by gevolg zeer wel bekend zyn most, het geen hem niet weinig voor een
| |
| |
quaden uitgang van zyn aanslag deed' dugten. Hy had gaarn wederom te rug willen keeren, maar de Luitenant, die de vonken begost te merken, en aan zyn gedaante wel zag, dat hy die geen niet was, daar hy zig voor uitgaf, kreeg hem by een arm, zeggende dat hy zig voor hem wel ontblooten mogt, dewylze malkander wel eer gezien hadden. Dit gezegd hebbende, trok hy hem het Masquer met geweld van het gezigt, waar door het bedrog van den armen hals aan den dag quam. De Luitenant, die een zedig man en zeer weinig van woorden, maar zeer nauw en conscientieus in het bedienen van zyn ampt was, vergenoegde zig met hem deze weinig woorden in vertrouwendheid, hoewel zo hart dat al de omstanders, en verscheide voornaame Heeren, die in de Zaal wilden gaan, zulks horen kosten: Derft gy, vervloekte Filou de naam van een eerlyk man nemen, om uw' schelmeryen te bedekken, en om de beurzen van de gasten ongestraft te konnen escamotteren? Dit gezegt hebbende, gebood hy zyn Soldaten onzen armen Duitser na hun eigen goedvinden met halve piekjens af te rossen, daarze zig, als Soldaten, die het bevel van hun Officier wilden gehoorzamen, van queten, en hem tot aan de eerste Wagt met deze Caressen begeleiden, daar hem het onbarmhartig gespuis van een groote menigte Lakayen en ander geboeste, dat voor het Hof van den Bisschop stond, nog veel slimmer handelde, en hem het Mascarade kleed met stukken van het lyf scheurde, latende den armen Cavallier van Raison in zyn hemd naar huis wandelen, die zig onderwegen getroosten most het gespot van de jongens te verdragen.
Niet veel beter had het schier zeker Hollander gehad, die schoon hy van burgers en handwerks luiden, gelyk zyn naam te kennen geeft, gesproten
| |
| |
was, evenwel de stoutheid had, van zig aldaar aan de Franse voor een Marquis uit te geven, en zig boven zyn staat in kleeding te houden, daar zeker wonderlyke financie, en een zonderlinge gauwe handeling in de kaart hem niet weinig in behulpzaam waren; want eenmaal op een tyd, dat d'Ambassadeur van Engeland Audientie by den Koning hebben zou, begaf zig deze, met een scharlaken mantel met goud geboord, aan het Hof, onder het gevolg van dien Ambassadeur, gevende zig aan de wagten, die hy verby most gaan, voor een Edelman van zyn Excellentie uit, die weinig daar na van den Koning en andere van het Hof gevraagd zynde (die by geval hun oogen op dezen Marquis de bel air sloegen) wie dien Cavallier (of die zulks scheen te zyn) was? tot antwoord gaf, dat hy hem niet kende. De Koning nieuwsgierig zynde, om te weten, wie dezen vreemdeling was, die zo stout tot in zyn Kamer dorst indringen, gebood aan den Officier, die de wagt voor des Konings gemak had, hem te vragen wie hy was? De onbeschaamde quant schroomde niet, als te vooren, te zeggen, dat hy een Edelman van den Ambassadeur was, het welk die weder gelochent hebbende, liet hem de Koning door de voornoemde Officier verscheide beleeftheden en Complimenten maken, die nogtans zo veel te kennen gaven, als dat zyn Majesteit hem voor ditmaal, dewyl hy een vreemdeling was, de genade deed' van te bevelen aanstonds uit het Hof te vertrekken, met beloste, dat indien hy op een andermaal wederom de stoutheid had van zig voor een ander uit te geven, als hy was, en zoo onbeschaamd in het gemak van zyn Majesteit te komen, hy hem onder een groot getal stokken zou doen sterven; zo dat my de bescheide Lezer wel geloven zal, wanneer ik hem zeg dat
| |
| |
onze gast zeer gezwint het bevel, dat hem den Officier uit des Konings naam gebragt had, in 't werk stelde. Daarom dunkt het my wel zo goed, dat een ieder zig niet hoger uitgeeft, als hy zelver is; maar dewyl het my qualyk passen zou, een anders doen te bestraffen, daar ik nog dingen van my zelven te verhalen heb, die ook van het beste aloi niet zyn, wil ik my van deze materie afwenden, en keeren wederom tot het geen my zelver aangaat.
Eens op een avond, dat men een vermakelyke Comedie van den geestigen en zin-ryken Moliere spelen zou, besloot Belindor en ik zulks te gaan zien, gelyk wy dien avond ook deden. De vermakelykheid van het spel, dat le Fachieus genaamd was, had zoo veel menschen derwaarts doen komen, dat het Hôtel de Bourgogne gepropt vol was. Wanneer het spel geëindigd was, wilden wy wederom in dekoets van de Graaf van Aspremond, daar wy mede gekomen waren, gaan zitten: Maar de Koetzier, die, gedurende de Comedie, de moeite genomen had van zig smoor dronken te zuipen, was daar in gaan leggen, en zo vast in slaap geraakt, dat, na hem Belindor gedurende een half uur by de ooren getrokken, en eenige slagen met een stok over de lenden gegeven had, hy ten laatste de oogen een weinig begost te openen; maar wanneer hy het hoofd ophefte, om volgens het bevel van Belindor uit de koets te gaan, ontlaste hy zyn maag met zo een vreesselyk geweld, dat het aan beide zyden van de koets uitliep: zo dat Belindor en my de lust verging van daar in te zitten. Wy lieten het dronke beest doen in de koets leggen, daar zig een knegt van den Graaf op zette, en met hem na huis reed. Wy mosten ons dan getroosten te voet, en tot de enkelen door den drek te gaan, daar wy zonder twyffel nog vry wat
| |
| |
dieper in zouden gekomen zyn, indien de knegt van Belindor ons niet met een Flambouw geligt had. Nauwelyks waren wy dan in de straat van de vier winden, en agter die van de slagters gekomen, of wy zagen ons van vier vermomde kaarels met het bloot rapier in de hand bespringen; waar van den een een zak pistool op my loste, zonder dat ik nogtans daar van beschadigd wierd. Wy beraadslaagden dan niet langer onder malkanderen, wat ons in deze toeval te doen stond, en stelden ons zo kloekmoedig tegens onze bespringers te weer, dat zy wel zagen, dat zy het nog niet t'eenemaal gewonnen hadden. Evenwel hadden wy ons ten laatsten door de vlugt moeten zal veren, of alle op de plaats blyven, indien de knegt van Belindor, die, als ik hier voor gezegt heb, zeer getrouw en onverzaagd was, een van hen niet zo een zware slag met de brandende Flambouw in het gezigt gebragt had, dat hy gants verdoofd ter aarden viel, nemende daar op het rapier in de regter, en de Flambouw in de linker hand, en hielp ons onze bespringers zo kloekmoedig wederstand doen, datze ten laatste genootzaakt waren de vlugt te nemen, hoewel niet met zo een gave en gezonde huid, alsze ons aangevallen waren. Het geen ons het meeste smerte, was, dat de knegt van Belindor een steek in dit gevegt gekregen had, die hem door en weder door het lyf ging; zo dat hy groote moeite had langer over einde te blyven. Ondertussehen wilde die geen, die de knegt van Belindor ter aarde geveld had, en die wederom tot zig zelven gekomen was, opstaan, en meende zig op de loop te geven, het welk Belindor en ik merkende, kregen hem te vatten, en na wy hem ter plaatze geleid hadden, daar onze knegt met de Flambouw in de hand neer gevallen was, om hem by het ligt in het aangezigt te zien, wierden
| |
[pagina t.o. 336]
[p. t.o. 336] | |
| |
| |
wy niet zonder de grootste verbaastheid des werelds gewaar, na wy hem het mom-aanzigt, dat hy voor had, afgenomen hadden, dat het dien schelmschen Kamer-dienaar la Fleur was, die voor dezen de Marquis zyn vader gediend, en my tot Leuven zo verradelyk gewond had. Hy keerde zyn hoofd gestadig van ons af, op dat wy hem niet kennen zouden: maar daar hadden wy den schelm te lang voor gekent, om zo ras zyn gezigt te vergeten. Derhalven stelde hem Belindor de punt van zyn degen op de borst, die hy hem dreigde door het lyf te jagen, indien hy hem niet bekende, wie de andere waren, die hy by zig gehad, en wat hem tot deze daad gebragt had. De schaamte, angst en ontsteltenis, daar hy in was, hadden hem zodanig de spraak benomen, dat hy niet een woord voortbrengen kon: zo dat Belindor op het tipje stond om hem de rest te geven, wanneer, by geval eenige zoldaten van de wagt verby quamen, die van ons het geen zig toegedragen had, verstaan hebbende, den schelm gevangen met zig voerden. Ondertusschen nam Belindor en ik zyn gewonde knegt tusschen ons in, die de grootste pyn des werelds in 't gaan gevoelde, terwyl ik zelver de Flambouw in de eene hand droeg. Zo ras wy te huis gekomen waren, deden wy hem door een Barbier verbinden, die de wond zeer slim, dog niet t'eenemaal dodelyk oordeelde, en hem na zyn bed voerde, terwyl wy de Graaf van Aspremont verhaalden 't geen der geschied was, en hoe den schelmsen Kamer-dienaar, die hy voor dezen, wanneer hy eenmaal tot
Brussel
geweest was, gezien en gekend had, hem daar aan geholpen had, en van eenige Soldaten gevangen weg gevoerd was; zo dat hy oordeelde, dat men geen groote moeite van noden zou hebben, om hem te doen bekennen, wie zyn helpers in deze voorgenome moord geweest waren.
| |
| |
Ondertusschen lag de Graaf al de schuld van dit ongeval op zyn Koetzier, door wiens beestagtige dronkenschap hy oordeelde, dat zulks veroorzaakt was: want indien wy in de koets gezeten hadden, zouden wy van deze schelmen niet gezien en aangevallen zyn. Derhalven besloot hy hem des anderen daags, wanneer hy wederom nugteren zou zyn, duizend stok-slagen te doen geven, en uit zyn dienst te jagen. Terwyl de Graaf hier van sprak, quam hem een van zyn knegts boodschappen, dat zyn Zoon, den Abt, zo aanstonds in huis gekomen, en in het donker na zyn kamer met een groot gekerm en gesteen gegaan was, waar uit hy besloot, dat hem het een of 't ander ongeluk most bejegent zyn. Zo ras de Graaf deze tyding van zyn knegt verstaan had, ging hy na de kamer van zyn Zoon, daar wy hem vervolgden, om te zien wat den Abt schaden mogt. Wy vonden hem in een hemd vol bloed in zyn bed leggen, makende een groot gekerm. De Graaf, die niet weinig verbaast was van zyn Zoon in deze droeve staat te zien, viel hem met de tranen in de oogen om den hals, hem biddende te zeggen, hoe hy in dit ongeluk gekomen was? daar hy op antwoorde, dat hy van eenige vermomde schelmen op de straat aangevallen en gewond was, en wist ons hun gedaante zo wel te beschryven, dat wy genoegzaam merkten, dat het die zelve geweest waren, die ons aangevallen waren: zo dat wy zekerlyk geloofden, dat den vervloekten la Fleur gezworen had zig niet alleen aan my, maar ook aan de Marquis zyn Zoon, en zyn gantsche geslagt te wreeken. Des anderen daags, wanneer de Koetzier wederom een weinig beter te spreken was, riep hem de Graaf in ons by zyn tot zig, om hem zelver te doen bekennen, dat hy de sententie, die hy hem wilde gaan voorlezen, ten minste
| |
| |
dubbeld verdiend had: maar de Koetzier, die wanneer hy nugteren was, een man van een goed en gezond oordeel was, en derhalven zeer wel afnemen kost, dat hem de Graaf, na een aanzienlyke party stok-slagen, voor zyn getrouwe dienst bedanken zou, gaf zyn Heer met een bevende stem te kennen, dat hy onschuldig tot die dronkenschap gekomen was, en dat indien hy hem geliefde gehoor te verleenen, hy hem zou verhalen, op wat wys zig zulks toegedragen had. Na hem de Graaf, dat een groote Regtsgeleerde was, en wel wist, dat men een misdadigen zyn ontschuldiging, niet kan weigeren, dan bevolen had te spreken: verhaalde hy, dat wanneer hy met de koets na de Comedie had willen ryden, hem vier vermomde karels bejegent waren, die hem gedwongen hadden van de koets te springen, en met drie van hen daar in te gaan zitten, terwyl de vierde zig op de koets ging plaatzen, en daar mede na een herberg reed' daarze hem gedwongen hadden veel groote glazen met Wyn d'een na den ander uit te drinken, en dat een van hen hem een Zak-pistool op de borst gezet had, daar hy hem mede dreigde neder te schieten, indien hy weigerde te drinken, waar door hy gemerkt hebbende, datze hem zogten dronken te maken, had zig zo dronken weten te veinzen, datze vertrokken waren, en hem in de herberg op een bank hadden leggen laten, daar by voegende, dat hy God dankte, datze met de koets en paarden niet deur gegaan waren. Zo ras de vermomde dan vertrokken waren, zei hy nog zo veel oordeel en verstand, hoe veel hy ook gedronken had, gehad te hebben, dat hy zig nog indagtig had weten te maken, na de Comedie te moeten ryden, om ons met de koets af te halen, daar hy zo ras niet op gezeten en in de open lugt mede gekomen was, of hy was met minder geveinstheid als te voo- | |
| |
ren, zo dronken geworden, dat hy niet zeggen kost op wat wys hy te huis gekomen was. Derhalven bad hy den Graaf dat hy hem deze misslag, daar hy met geweld toe gedwongen was, vergeven wilde, met verzekering, dat zulks nooit meer na die tyd geschieden zou, ten waar eenige Mascarades hem daar weer met geweld toe bragten. De Graaf geloofden in het eerst, dat de Koetzier hem deze leugens zogt wys te maken, om een onweer van stok-slagen te myden; dat hem boven het hoofd hing; maar hy bekragtigde naderhand zulks met zulke dierbare eeden, dat de Graaf genoodzaakt was, of hem te geloven, of hem voor de argste ketter des werelds te houden. Eindelyk vond hy zo veel waarschynlykheid in het geen hy hem van de vier vermomde karels, daar wy en zyn Zoon hem ook van gesproken hadden, had weten te zeggen dat hy hem geloofde, niet wetende, wat hy van deze aanslag denken zou. Hy had gaarn willen weten, wie de andere drie geweest waren, en dewyl hy oordeelde zulks niet beter, als uit de mond van den Kamer-dienaar, die gevangen zat, te konnen vernemen, ging hy des anderen daags morgens met ons na den Grand Commissaire ofte Opper-Schout van Parys, om zyn klagten tegens den gevangen in te brengen, verhaalde hem alles, 't geen hy uit onze mond, en uit die van zyn Zoon, en van den Koetzier gehoord had, het welk by het geen gevoegt, dat wy hem zeiden, dat hy voor dezen in het huis van den Marquis tot
Brussel
, en tot
Leuven
aan my gedaan had, maakte zyn perzoon zeer recommandabel by den Opper Schout, die ons beloofde, dat hy hem als een man van verdiensten by de Regter zou gedenken. Belindor en ik verzogten hem, dat hy ons geliefde toe te staan, dat wy by hem in de Gevangenis mogten gaan, om hem na zekere byzonderheden
| |
| |
te vragen, daar ons veel aan gelegen was, en die wy gaarn uit zyn eigen mond wilden horen, het geen hy ons, ten aanzien van den Graaf, niet weigeren dorst, gebiedende aan eenige van zyn jongeren, datze voor uitgaan, en den Cipier of gevange-Meester, uit zyn naam bevelen zouden, ons by die geen, die dien nagt gevangen was, te laten gaan. Wy begaven ons dan na het Chatelet (want dat was de plaats, daar men hem gelogeerd had) terwyl de Graaf wederom in zyn koets ging zitten, en na zyn huis reed'. Daar gekomen zynde vonden wy hem in een kamer zitten, daar hy geen nood had, dat hem de Zon in de oogen scheen, hebbende de handen en voeten aan een gesloten, het geen hem alles zeer aanzienlyk maakte. Hy was niet weinig verwonderd van ons op een plaats te zien, daar hy ons zo weinig verwagt had, en daar hy wel denken kost, dat wy niet quamen om de eer van zyn gezelschap te hebben. Den Hemel zy dank, zei hem Belindor, zo ras wy hem genaderd waren, dat wy het geluk hebben, van u op een plaats te vinden, die ons voor uw' overige schelmeryen wel bewaren zal; en ziende, dat hy op deze groetenis niet antwoorden, en uit schaamte met neergeslage oogen bleef zitten, voer hy aldus wyder voort: Gy zult, Godvergeten guit, niet twyffelen, dat de schelmeryen die gy ons gespeeld hebt, de galg niet verdient hebben, en dat wy niet verstands genoeg hebben, om te weten, dat wy nu de beste gelegendheid des werelds hebben, om ons te wreken. Zo gy derhalven de geringste genade van ons te hopen hebt, zo bekent ons, hoe gy vernomen hebt, dat wy hier waren, en wie u gisteren avond in uw' schelmzen aanslag gehulpen heeft. Hy bleef langen tyd zonder te antwoorden zitten, denkende op het geen hem te doen stond. Eindelyk bragt hy deze reden met een ontroerde stem voort:
| |
| |
Indien de bekentenis, die gy van my begeerd, de geringste genade, als gy zegt, te verhopen had, wilde ik u niet alleen dat, maar ook alles verhalen, 't geen my, zedert ik des Marquis, uw' Vaders huis verlaten heb, bejegend is: maar dewyl myn misdaden al te groot zyn, om deze edelmoedige en barmhartige werking van uw' beledigde gemoederen te verhopen, wil ik u nogtans gehoorzamen, of uw' beider goedheid mogelyk grooter zyn mogt, als ik my inbeelde. Geliefd dan te weten, vervolgde hy, dat na ik uw' Vaders dienst had moeten verlaten, de razerny van den aanslag, die ik op uw' leven (wyzende op my) gemaakt had, ontdekt, en u in myn plaats, en zo diep in de goede gunst van den Marquis te zien, zo een wanhoop in my verwekte, dat ik besloot u met de eerste gelegendheid om 't leven te brengen, niet zo zeer uit hoop van hier door wederom in de goede gunst van den Marquis te komen, als wel om den dodelyken haat, die ik zedert die tyd altyd voor u gehad heb, te verzadigen. Ik begaf my dan nog dien zelfden avond uit Brussel, dewyl ik uit vrees, van het geen my myn Heer gedreigd had, niet langer in die Stad blyven dorst, en na ik te vooren eenige Waren op des Marquis naam van een Koopman gehaald, en die om een gering geld aldaar verkogt had, nam ik den weg te voet naar
Mechelen
, met voornemen van my een tyd lang by myn Oom, die aldaar woonde, op te houden, en daar na, wanneer men niet meer aan my denken zou, wederom tot Brussel te komen, om het dodelyk besluit, dat ik tegens u genomen had, in 't werk te stellen. Wanneer ik dan tot Mechelen gekomen was, verstond ik dat myn Oom zyn huishouding aldaar opgebroken, en naar Holland getrokken was; zo dat ik gedwongen was in een Herberg te gaan
| |
| |
t'huis leggen, waar door ik het geld, dat ik van de Waren, die ik den Koopman ontnam, gekregen had, wel haast verteerde, en my na het verloop van twee maanden zonder een duit bevond. Alles scheen my tegen te lopen, geen mensch wilde my in zyn dienst nemen, hoewel ik my verscheide malen aanbood de Leverey rok te willen dragen: zo dat my myn ongelukkige staat dikmaals tot het overdenken van myn vorige bragt, van welke rampzalige verandering ik niemand, als alleen u, de schuld geven kost. Derhalven quamen my wederom de wraakgierige gedagten van u het leven te benemen in den zin, en dewyl ik oordeelde, datmen nu niet meer aan my denken, en derhalven gy u, voor het geen ik meende in 't werk te stellen, niet verhoeden zoud, besloot ik wederom naar Brussel te keeren, en my daar zo lang verborgen te houden, toe ik gelegentheid vinden zou, om myn voornemen in 't werk te stellen: maar ik was nauwelyks tot Brussel gekomen, of ik vernam door een kleine jongen, die ik aan het huis van een van des Marquis buurluiden zond, dat gy met Belindor naar Leuven vertrokken waard. Ik had geen andere beweegredenen, als alleen den dodelyken haat van doen, die ik u toedroeg, om u na deze plaats te volgen. Derhalven vertrok ik nog dien zelfden dag, dat ik uw' vertrek verstaan had, en dewyl my geld ontbrak, om onderwegen teteeren, plunderde ik een man, die my op de weg bejegende, en by wien ik niet meer als tien guldens aan geld vond. Ik was nog geen twee dagen tot Leuven geweest, of ik vernam van een Student, die ik in een Herberg vond, de plaats daar gy woonde, en daar ik u dikmaals des avonds oppaste, zonder tot myn voornemen te konnen komen, dewyl gy of te vroeg t'huis quaamt, of Belindor en zyn knegt by u had,
| |
| |
Eindelyk wierd ik gewaar, dat gy meest alle dagen zekere Jonge Juffer ging bezoeken, daar gy gemeenlyk tot dat het duister wierd zitten bleef; en daar ik u eens op een namiddag vervolgde, en tot den avond in een kleine straat wagte, daar gy gewoon waart door te gaan, wanneer gy na huis keerde, en daar gy zo ras niet in gekomen waart, of ik stiet u van agteren myn degen in 't lyf, en zou u zo niet quyt gescholden hebben, indien ik niet van ver een man met ligt had zien aankomen, waar door ik gedwongen was my op de loop te begeven. Het scheen my onnodig de Stad te verlaten, dewyl ik verzekerd was, dat ik van niemand, nog zelver van u, om de duisterheid, gezien en bekend was. Ik besloot derhalven nog een tyd lang in de Stad te blyven, om te zien, hoe het met uw' genezing aflopen zou, die ik hoorde, dat in korten tyd zo zeer toenam, dat gy t'eenemaal buiten gevaar van sterven waart. Ik beken, dat de razerny, van myn aanslag mislukt, en u buiten doods gevaar te zien onuitsprekelyk was, en oordelende, dat ik my maar half gewroken had, indien gy niet wist dat ik die geen was, die het u gedaan had, besloot ik u zulks door een brief te doen weten, die ik u door een jonge toezond, en die ik niet twyfel dat gy zult bekomen hebben, na het welk ik my niet zeker gelovende in een Stad, in dewelk ik myn eigen schuld bekend had, dien zelfden dag nog te voet na Nivelle, en van daar door het Bosch ging van Soigny naar Mons en Valencyn, met voornemen, om zo voort na Parys te gaan, alwaar ik een goede dienst hoopte te krygen: maar het gebrek van geld dwong my in deze laatste Stad vyf Ducatons van een Spaans Capitein op de hand te nemen, om Musquetier onder zyn Compagnie te zyn, die ik zo ras niet ontfangen had, of ik vond middel, om dien
| |
| |
zelfden dag nog uit de Stad te komen, en myn weg naar Parys te vervorderen. De vrees, die ik had van nagejaagd en gevangen te worden, was oorzaak, dat ik niet als des nagts ging, verbergende my des daags in het Koren, dat tot myn geluk hoog en lang was; zo dat die geen, die, als ik geloof, om my uitgezonden waren, vergeefs weder quamen. Ik dorst ook de Steden die den Koning van Spanjen toehoorden, niet doorgaan, uit vreeze van in dezelve aangehouden, en na Valencyn aan myn Capitein gezonden te werden. Derhalven liet ik Arras op de regter, en Kameryk op de linkerhand leggen, gaande regt op Amiens in Picardyen aan, van waar ik op myn gemak, alzo ik nu in het Land van de Koning van Vrankryk was, over Crevecoeur en Beauvais na Parys ging. Ik hoopte vergeefs hier een Kamerdienaars plaats by d'een of d'andere Heer te krygen, dewylder geen was, die my voor Lakay wilde aannemen: zo dat ik ten laatste genoodzaakt was, my hier onder de Guarde te voet van den Koning voor Musquetier te laten aannemen. De betaling, die wy van den Koning kregen, was al te zober, om daar een lekker en goed leven (dat ik in des Marquis huis gewoon geworden was) van te voeren. Derhalven voegde ik my tot eenige jonge borsten, die des avonds de luiden op de straat aanvielen, en hun mantels en beurzen afnamen, en dewylder geen aanslag was, die my te gevaarlyk dagt, kreeg ik zomtyds goede buit. Onder deze bende waren verscheide jonge Edellieden, Cadets van des Konings Lyf-Regiment, en eenige Soldaten van het onze, maar voornamentlyk veel geestelyke Abten, die zig des avonds met ons verkleden, en zo wel als wy de luiden aanvielen, en afzetten. Ik was nog niet lang onder deze bende geweest, wanneer ik van uw',
| |
| |
Neef den Abt, zeid hy tegen Belindor, die daar ook een lid van was, gezien en herkend wierd, dewyl hy, als gy weet (vervolgde hy tegens Belindor) voor eenige jaren met zyn Vader de Graaf van Aspremont, tot
Brussel
by de uwe was. Hy was niet weinig verwonderd van my in deze Stad, en onder de bende daar hy onder was, te zien, en na hy my zyn goede vriendschap beloofd, en gevraagd had, hoe ik uit uw' Vaders dienst gekomen was, gaf hy my te kennen, dat gy met Mirandor hier, en in zyn Vaders huis gelogeerd waart. Hy zei my ook, dat hy u dodelyk haate, dewyl gy hem verscheide malen beschimpt en geweigerd had met hem uit te gaan, en dat hy u derhalven gaarn een pots wilde spelen, door dewelke hy zyn voldoening van u zou konnen krygen, en daar toe hy my verzogt, dat ik hem helpen wilde. De goede gelegendheid, die ik zag om my van u (zei hy tegens my) door deze middel te konnen wreken, en het geen my in
Leuven
mislukte, hier nu in 't werk te stellen, dewyl my wel bekend was, dat gy en Belindor altyd te zamen ging, was oorzaak, dat ik my hier toe niet lang bidden liet, dog met voorwaarde, dat hy my toelaten zou, dat ik u met een paar Zakpistolen, die ik altyd by my voerde, mogt nederschieten, het welk hy my beloofde, dog met beding, dat ik hem helpen zou Belindor om te brengen, die hy zei alzo doodelyk te haten, als ik u deed', het welk ik hem beloven most.
Wy loerden dan eenige tyd op de gelegendheid, wanneer uw' Neef den Abt, my gisteren quam zeggen, dat gy dien avond met Belindor in de Comedie zoud gaan, en dat wy ons voornemen nu in 't werk stellen, en u beiden op de straat aanvallen wilden. Derhalven namen wy nog twee van onze bende, waar van den een een Soldaat van ons Regiment, en den ander
| |
| |
een Cadet onder de Grand Mosquetaires van den Koning is, te hulp, en vermomden ons te zamen in een Herberg, daar wy gewoon zyn dikmaals by een te komen, en dewyl den Abt ons wist te zeggen, dat gy met de koets, na het eindigen van de Comedie, weder na huis keeren zoud, en dat wy vreesden, dat die ons, wanneer wy u beiden aanvielen, ontjagen, en in ons voornemen hinderlyk zyn mog, besloten wy den Koetzier, die u met de koets af halen zou, op de straat aan te vallen, met ons na onze Herberg te voeren, en aldaar zo dronken te maken, dat hy onbequaam zyn zou, zyn dienst te verrigten, gelyk wy ook deden, latende hem zo dronken in de Herberg leggen, dat hy van zyn zinnen niet en wist. De vrees die wy hadden, dat de Comedie al zou geëindigd zyn, deed' ons zo ras, als ons mogelyk was, naar de straat van de vier winden loopen, daar wy beslooten uw' komst te verwagten, dewyl wy verzekerd waren, dat gy geen andere kost door gaan, om aan het huis van de Graaf van Aspremont te komen. Wy hadden hier nog niet lang na u gewagt, of wy zagen u wel haast verschynen, en vielen u op een wys aan, die u zonder twyffel (sprekende tegens my) te kennen gaf, dat gy uw' leven te verweren, en met luiden te doen had, die na het zelve tragten, dewyl ik een van de Zak-pistolen, die ik ten dien einde by my gestoken had, op u, hoewel vrugteloos loste, het welk ik met het ander voor de tweedemaal zou gedaan hebben, indien uw' knegt my niet zo een vreesselyke slag met de brandende flambouw in het gezigt gegeven had, dat ik daar van gants verdoofd ter aarden gevallen was, daar ik zo lang bleef leggen, tot ik wederom tot myn zelven gekomen zynde, zag dat myn makkers het veld geruimd en de vlugt genomen hadden, het welk ik ook meende te doen, wanneer ik van
| |
| |
u gevat, en korts daar na van eenige Soldaten van de Wagt op uw' bevel gevangen, en hier gevoerd wierd, van waar ik zwaarlyk met het leven zal los komen, indien gy de goedheid niet hebt van myn misslagen te vergeven, en by het Geregt voor my te spreken, door welke weldaad ik niet alleen de dodelyke haat, die ik Mirandor toegedragen heb, vergeten, maar uw' beide in 't tegendeel, wanneer het van nooden zyn zal, met myn bloed dienen en helpen zal.
Zo ras la Fleur zyn reden geëindigd, en wy van hem gehoord hadden, 't geen wy begeerden te weren, vertrokken wy, zonder ons verder met dezen guit en Moorder in reden te willen geven, latende hem in de grootste wanhoop des werelds zitten. Wanneer wy uit de kamer, daar hy in zat, treden wilden, riep hy tot Belindor: indien ik sterven moet, zal ik ten minste de voldoening nog hebben, van uw' Neef, den Abt, met my de ladder te zien opklimmen, dewyl ik aan het Geregt zo veel schelmeryen van hem verhalen wil, dat hy de galg veel minder, als ik, ontkomen zal. Belindor en ik verwaardigden hem niet eens hier op te antwoorden, en keerden te zamen wederom na huis. Wy kosten ons onder wegen niet genoegzaam over de verraderye van den Abt verwonderen, en beraatslaagden lang onder ons, of wy zulks aan zyn Vader zeggen zouden, of niet. Indien wy het den Graaf openbaarden, vreesden wy, den ouden Heer te veel t'ontstellen, en indien wy het verzwegen, vreesden wy, dat den Abt, van la Fleur beklapt zynde, een groote schimp geschieden mogt, daar zig het gantsche geslagt namaals zou over schamen moeten. Derhalven besloten wy ten laatste den Graaf alles, 't geen wy van la Fleur gehoord hadden, te verhalen, ge- | |
| |
lyk wy ook, wanneer wy in huis gekomen waren, en hem alleen in een kamer geroepen hadden, deden. Het is niet te beschryven d'onsteltenis en de droefheid die den goeden Heer door deze tyding ontsing, en die wel haast in eene verschrikkelyke razernye en boosheid tegens zyn godloozen zoon veranderd zynde, hem als verwoed na het bed, daar hy gewond in lag, deed' vliegen, daar hy hem zonder twyffel met zyn degen, die hy bloot in de hand had, dat leven zou benomen hebben, dat hy vreesde, dat hy nog door beuls handen verliezen zou, indien hem Belindor en ik niet gevat, en dit zyn bloedig en onnatuurlyk voornemen niet, door het ontnemen van den degen, belet en gestuit hadden. Evenwel wilde hy niet gedogen, dat hy, hoe gewond hy ook was, een oogenblik langer in zyn huis blyven zou, daar hy zei geen moorders en schelmen in te willen zien, en na hy hem bevolen had aanstonds op te staan, en zig uit zyn huis te pakken, was hy ten laatste gedwongen, hoe zwak hy ook was, zyn vergramde Vader te gehoorzamen, die hem hier op door zyn volk op de straat deed' sloten, met dreiging, dat de eerstemaal, dat hy zyn voet over zyn drumpel zou zetten, hy hem arm en been zou doen breken. Hoe zeer zyn zoon ons nu ook verongelykt en beledigd had, deed' het ons dog leed, dar wy hem zo qualyk en onbarmhartig om onzent wil gehandeld zagen, het welk den graaf merkende, zei ons met traanen in de oogen: geloofd niet, waarde vrienden, dat het quaad onthaal, dat myn zoon (indien ik hem nog zo noemen derf) door myn bevel geschied, uit een wreed en een onbarmhartig gemoed, dat van alle vaderlyke tederheid ontbloot is, voortkomt, maar veel eer uit een gemoed, dat de eer en deugd boven bloed en het waardste ding van
| |
| |
de wereld agt, en het is beter, dat ik hem myn misnoegen over zyn schelmeryen toon, als dat hy namaals, wanneer het hem qualyk gaan, en een schandelyke dood (dat God verhoede) aangedaan zal werden, de schuld van zyn ongebondentheid op my leid, en my beschuldigd, dat ik hem in zyn boosheid, door myn toelating, gesterkt en gestyfd heb. Dus sprak deze verstandige Vader; en hoe zeer zou het te wenschen zyn, dat die in ons land ook zo deden, en de boosheid van hun kinderen met een lachende mond niet aanzagen, waar doorze dikmaals oorzaak zyn, dat hun kinderen drie balken voor een dood-kist, en de lugt voor een slaapmuts krygen: maar dewyl ik de ziel-zorgers niet in hun ampt wil vallen, wil ik den bescheide Lezer gaan verhalen, hoe het met den gevangen la Fleur afliep.
Zyn ongeluks ster wilde juist, dat twee van zyn makkers, met welke hy voor dezen een voornaam Heer van het Parlement des Konings op een avond had helpen spolieren, voor eenige dagen van het geregt gevangen, en van deze misdaad beschuldigd waren, dieze door de onverdragelyke smert van de pyn-bank niet alleen gedwongen waren te bekennen, maar ook la Fleur te beklappen, die door zyn gevankenis het Geregt van de moeite verloste van hem lang te zoeken. Na dat hy dan verhoord was, en de onbeschaamdheid gehad had, van niet alleen dit, maar ook alles te loochenen 't geen hy ons bekend had, wierd hy, als de andere, door het pynigen tot bekentenis gebragt, zeggende dat den Abt hem hier toe gebragt had, van wien hy zo veel streeken en schelmeryen, dieze te zamen bedreven hadden, wist te verhalen, dat het Geregt groote moeite deed' om hem te vinden; maar te vergeefs, dewyl zyn vrien- | |
| |
den hem geld gegeven, en naar een ander Land gezonden hadden, en zonder dat zou hy zyn tyd indien hem het Geregt gekregen had, zeer qualyk door gebragt hebben, dat evenwel zo veel by den Koning te weeg bragt, dat hy hem d'Abdye, die hy hem weinig tyds te voor gegeven had, weder afnam, en aan een ander gaf, en zou hem zonder twyffel daar toe nog voor eenige jaren uit Parys gebannen hebben, indien hy zulks niet om zyn Vader, en om zyn Geslagt gelaten had. Ondertusschen deed' het Geregt geen minder vlytigheid, om die twee te betrappen, die den Abt in zyn aanslag geholpen hadden: maar te vergeefs, dewyl deze, wanneerze de hegtenis van la Fleur vernomen hadden, zo voorzigtig geweest waren, van het haze-pad te kiezen: zo dat la Fleur gedwongen was, drie dagen na hy verhoord was, met die twee anderen, daar ik van gezegt heb, de ladder te passeren, en eenige Capriolen in de lugt te maken. De veelvoudige aanslagen, die dezen schelm op myn leven gemaakt had, hadden zoo een groote vrees voor hem in my verwekt, dat ik hem zelver wilde zien sterven, uit vreeze, dat hy wederom levendig worden mogt, daar my Belindor in vergezelschapte. Het droevigste was, dat hy zig niet bekeeren, nog van God horen wilde, vloekende de verschrikkelykste eeden des werelds tegens den Abt, die hy oorzaak van zyn dood en zyn verdoemenis noemde. En alzo was het einde van dezen field niet beter als zyn leven geweest was.
Hoewel Belindor sig nu van zyn vyand, en ik my van de myne verlost zag, ried ons nogtans de Marquis, de broeder van den Abt, dat wy ons niet te zeker agten zouden, dewyl zyn Broeder niet nalaten zou, ons door zyn goede vrienden te doen vervolgen, of zelver in perzoon wederom heimelyk in de
| |
| |
Stad te komen: zo dat wy ons des avonds van de straat hielden, ten waare wy zo wel vergezelschapt en van goed geweer verzien waren, dat wy den aanval van vyf of zes niet behoefden te vreezen, doende altyd door de knegt van Belindor, die wederom van zyn wonden genezen was, eenige pistolen agter ons voeren. Eens op een morgen, dat Belindor alleen in de Kerk van de Augustynders geweest was, om de Mis te horen, quam hy met een vrolyk en lachend gelaat wederom t'huis. De begeerte, die ik had, om de oorzaak daar van te weten, deed' dat ik hem na zyn kamer volgde, daar ik nauwelyks met hem was ingekomen, of hy, merkende wat myn begeerte was, verhaalde my, zonder te wagten tot ik hem daar na vroeg, dat wanneer hy dien morgen, na het eindigen van de Mis, uit de Kerk had willen gaan, hem een oude en aanzienlyke Dame aangesproken, en hein gezegd had; dat zekere schone, jonge en voorname Gravin, die hem verscheide malen in de Kerk gezien had, dodelyk op hem verliefd was, en haar niet alleen belast had, hem zulks te zeggen, maar ook een brief te geven, die zy zelver geschreven, en die deze oude Dame hem hier op overreikt had. Dit gezegd hebbende, kreeg Belindor den brief voor den dag, die hy my te lezen gaf, en daar ik deze navolgende woorden in vond:
INdien u bekend is, wat de liefde op het gemoed van een verliefde vrouw vermag, zal u de vrypostigheid, die ik neem van u die te openbaren, en met myn schryven lastig te vallen, niet vreemd voor komen, nog de geringste argwaan in u veroorzaken, die tot het nadeel van myn eer zou konnen strekken. Zo gy dan zo mededogend als schoon, en zo vaardig om te genezen, als gy geweest zyt om my te verwonden, zo gelieft deze avond ter plaatze te
| |
| |
komen, die deze Dame u noemen, ofte wyzen zal, alwaar u die geen verwagten zal, wiens leven in uw' tegenwoordigheid bestaat, Vaart wel.
Na ik deze brief gelezen, en hem die weder gegeven had, zei hy my verders dat de Dame, die hem de brief gegeven, hem, na hy dezelve gelezen, ook gevraagd had, of hy willens was op de plaats, daar zy hem verwagten wilde, te verschynen, en of hy de moeite geliefde te nemen, van met haar te gaan, om die te zien? daar hy zo ras niet in bewilligd had, of zy had hem genodigd met haar in de koets, daar zy mede gekomen was, te gaan zitten, dewelke, na zy een geruime tyd voortgereden was, eindelyk voor een huis van een middelbaar aanzien stilgehouden had, daar zy zei te woonen, en de plaats te zyn, daar Me-vrouw de Gravin hem dien avond verwagten zou, die hem, om haar man, die zeer jaloers was, niet in haar huis dorst ontfangen; waar op Belindor, na hy haar zelfs beloofd had, dien avond en op de uur, die zy hem gesteld had, te komen, zyn afscheid van haar genomen had, en naar huis gekeerd was. Maar zyt gy dan van mening, vroeg ik Belindor, zo ras hy opgehouden had te spreken, om dezen avond nauw verliefde Gravin te gaan? Twyfeld gy daar aan? antwoorde hy, en indien ik my van dit geluk niet diende, zoud gy zelver niet bekennen moeten, dat ik de grooste zot des wereld was, zo een gelegendheid te verzuimen, die my voorzeker nooit wederom zo schoon zal aangeboden werden? Dat is alles wel, berigte ik; maar weet gy niet meer, wat u Diana gebood, wanneer gy van haar scheide, en hoe gy haar beloofde, gedurende haar afzyn, kuis en eerbaar te zyn? Dat is my door de lankheid van de tyd al vergeten, antwoorde Belindor, en zulks zal niet
| |
| |
beletten, vervolgde hy, dat ik daarom myn woord dat ik van my gegeven heb, na kom, dewyl ik niet hoef te vreezen, dat zy my hier kan doen verspieden. Maar wat beloning heb ik te verwagten, vroeg ik al lachende, indien ik u zo geheim ben, van haar zulks niet te openbaren? Laat dat op myn beleefdheid aankomen, berigte Belindor, en ik ben als dan geenzins bekommerd, dat wy alle beiden niet zullen te vreden zyn. Met deze en diergelyke vermakelyke reden, bragten wy de tyd door, tot een knegt ons quam boodschappen, dat de Graaf ons in de Eet-zaal verwagte, om het middagmaal te houden.
Des avonds; wanneer Belindor oordeelde dat het tyd was, begaf hy zig na het huis van de voorgemelde Dame, zynde van niemand, als van zyn knegt vergezelschapt, daar hy niet lang geweest was, of de Gravin was ook verschenen, die hem op de vriendelykste wys wellekom geheten en gekust had, die hy van een verliefde vrouw te verwagten had. Hy was niet weinig over haar schoonheid, kostelyke kleeding, en de menigte van Diamanten, daar zy mede behangen was, verwonderd, die hy onmogelyk om de groote en de menigte geloven kost egt en fyn te zyn. Zy gaf hem, met de verliefste woorden haar passie te kennen, en zwoer, dat zy nooit schoonder Cavallier in Vrankryk gezien had. Weinig tyds hier na wierd een tafel in de kamer, daarze zaten, gedekt, daar verscheide schotels met Confituren als pyramides gemaakt, en ook verscheide aangename wynen en liqueurs opgesteld wierden, die zodanigen kragt op hun gemoed wisten uit te werken, datze, om malkander een woord in vryheid te konnen spreken, een weinig op een ledekant, dat in de zelfde kamer stond, leggen gingen, en dewyl Belindor
| |
| |
van een zeer kittelyke Natuur was, zal den vernuftigen Lezer wel oordeelen konnen, datze hun tyd daar niet qualyk op doorbragten. Wanneerze alle beide hun hart met kussen en andere kortswyl opgehaald hadden, en Belindor oordeelde, dat het tyd was om te vertrekken, nam hy zyn afscheid van de verliefde Gravin, die hem duizend kussen op de reis gaf, en hem bad des anderen daags wederom op de zelfde plaats te komen, daar zy niet veel biddens toe van noden had; zo wel had zy hem weten te bevredigen. Deze hun te zamenkomst duurde verscheide dagen agter een, en Belindor was niet weinig in zyn schik, van een van de voornaamste Dames van Vrankryk bemind, en wat meer als bemind te zyn. Eens op een tyd, dat hy en zyn Neef de Marquis door zekere straat reden, bejegende hen een koets daar zyn verliefde in zat, die hem zo ras niet gezien had, of zy groete hem met zo een vriendelyk gezigt, als hy van een vrouw, die hy zo wel als haar kende, verhopen kost, daar hy met dezelve beleeftheid en vriendelykheid op antwoorde, het welk de Marquis, die niet eens zyn hand aan zyn hoed wilde slaan, gezien hebbende, vroeg hem, of hy die Dame, die hem zo vriendelyk toelachte wel kende? daar Belindor zo ras niet van ja op gezegt had, of de Marquis antwoorde hem, dat hy zig dan beroemen kost, met de schandelykste hoer van Parys bekend te zyn. Belindor bad hem, dat hy dog zo niet van een perzoon spreken zou, van wiens staat en hoedanigheid hy andere verzekering had, Ach! antwoorde de Marquis, leerd my dog Madame de Bordaloure niet kennen, die ik mogelyk voor tien jaren beter als gy haar, gekend heb. Ik zeg u nogmaals, vervolgde hy, dat zy de Canaaljeuste hoer van deze Stad, en uit Avignon, daar zy langen tyd met haar man, die aldaar een
| |
| |
Kamer-dienaar by zeker Heer was, gewoont heeft, gebannen is, en indien zy het geluk niet had van zeer wel met den Luitenant Crimineel of de Opper-schout van Parys te staan, zou zy al lang gegeesseld en gebrandmerkt zyn; want behalven dat 'er geen van des Konings Lyf-guarde is, daar zy niet mede gehoereerd heeft, heeft zy verscheide van haar Cortisanen, wanneer die des nagts by haar lagen, door haar Roffianen, die zy daar voor betaald, hun kleederen, en geld doen stelen, en indien gy daar aan twyffeld, vervolgde hy, zo wil ik haar nog dezen avond in het huis van de schandelykste Koppelaarster van de Stad, die zig een weduwe van een Kapitein zeit te zyn, en die in de voorstad van St. Germain à la rue Dauphine woont, doen komen, en het geen ik u zeg doen zien waaragtig te zyn.
Het is niet te geloven, hoe zeer Belindor over de woorden van zyn Neef ontzet stond, voornamentlyk, wanneer hy hoorde, dat de Dame in wiens huis hy gewoon was haar te spreken, dezelfde Koppellaarster was, daar hem zyn Neef van gezegt had, en die hem nog zo veel streken van zyn verliefde Gravin wist te vertellen, dat hy by zig zelven zwoer nooit meer met haar te willen spreken: maar het was nog geen drie dagen geleden, wanneer hem zyn knegt op een morgen boodschapte, dat 'er een klein meisje voor het huis van den Graaf was, dat een brief voor hem had, die zy hem in eigen handen wilde geven. Hy ging dan na de plaats, daar hem zyn knegt zei, dat het kind hem verwagte, van de welke hy den brief zo ras niet bekomen, en opgebroken had, of hy vond daar deze naarvolgende woorden in.
DE ongerustheid, daar my uw' afzyn eenige dagen heeft in doen leven, is onuitspreekelyk, die van een
| |
| |
droefheid gevolgdis, die de vrees van een dodelyk affront, dat my gedreigd word in my veroorzaakt, en zwaar genoeg is, om my van het leven te beroven, ten waar gy de goedheid geliefde te hebben, van my slegts honderd Pistoletten voor de tyd van twee weken te lenen, om zekere dringende en onmedogende schuldenaars, die my deze zomme geleent hebben te konnen betalen, die anders de Graaf, myn man, om haar betaling zullen aanspreken, die zo nauw is, dat hy my gewisselyk qualyk handelen zou. Gelieft dan de goedheid te hebben, van gemelde zomme den brenger deses t'overreiken, het welk by my voor vol zal valideren, met verzekering, dat ik u dezelve binnen gemelde tyd met duizend dankzeggingen zal herstellen, gedurende dewelke ik u zo veel verliefde kussen en omhelzingen geven zal, dat gy, ten waar u dezelve niet aangenaam waren, bekennen zult, uw' geld of een zoete woeker gesteld te hebben. Vaart wel.
La Comtesse de l'Escroccade.
Belindor kost zig, na hy deze brief gelezen had niet genoegzaam over de onbeschaamdheid van dit beest verwonderen, en na hy my dezelve getoond, en het meisje bevolen had, op antwoord te wagten, besloot Hy haar met een onbeschaamde brief aardig te beantwoorden. Hy nam dan een brood van omtrent vier à vyf stuivers, alwaar hy eenige papieren om, en een brief op bond, waar van den inhoud aldus was;
IK beken dat onze humeuren zeer wel sympatizeren ofte over een komen, dewyl ik u juist dezen morgen meende te bidden, daar gy my in uw brief om verzogt hebt. Schoon ik dan alzo weinig als gy van geld verzien ben, oordeel ik nogtans meer overvloed van brood, als gy te hebben, alzo ik verneem, dat uw' nering van dag tot dag
| |
| |
verslapt. Derhalven zend ik u hier een, het welk, schoon het niet groot is, nogtans u en Mevrouw la Capitaine (ten waar gy in drie dagen niet gegeten had) nog wel een dag ofte anderhalf zal konnen voeden, geduurende welke tyd, gy wel gelegentheid vinden zult, om een grooter met uw' vingerloze vuisten te verdienen, Vaart wel.
l'Aigre-fin.
Zo ras Belindor deze brief geschreven, en op het paket daar het brood in was, gebonden had, gaf hy dat aan het Meisje, die met de grootste vreugde des werelds na onze Gravin keerde, denkende voor gewis, dat het, het een of 't ander kostelyk geschenk was: maar ik laat een ieder oordeelen, of zy haar rekening niet qualyk gemaakt zag, wanneer zy het paket opbrak, en den brief van Belindor las, die zy na die tyd met diergelyke gebeden verschoonde.
Einde van het Eerste Deel.
|
|