| |
| |
| |
Den Vermakelyken Avanturier.
Eerste deel.
Vyfde boek.
MIddelerwyl wierd aan den Marquis door een van zyn goede vrienden van
Brussel
geschreven, dat dien vromen Pater Andries, die zoo menigmaal aldaar in zyn huis pleeg te komen, uit het Klooster weggeloopen, en een voornaam Koopmans Vrouwe ontvoert had, waar over de Marquis niet weinig verwondert was, en nu ligtelyk afnemen kost, wat aart van zegeningen deze heilige man aan zyn Vrouw Salgr. most gegeven hebben. Ondertusschen volherde Belindor gestadig in Diana dagelyks te bezoeken, en haar van zyn liefde te onderhouden, het welk de Marquis, en Clarimond siende, wierden onder sig eens, hun huisen, door den huwelyks knoop aan een te verbinden; maar dewyl Belindor groote lust had, om Vrankryk te besien, en die Winter tot Parys (wanneer het Hof gemeenlyk daar is) te blyven, om zyn oeffeningen tot volkomendheid te brengen, beslooten deze ouders, den trouw dag tot na de wederkomst van Belindor uit Vrankryk uit te stellen. Ik laat een vernuftige ziel oordelen, of deze twee
| |
| |
zoete gelieven oorzaak hadden, om sig te verheugen, wanneerze dit aangenaam besluit uit hun ouders mond hoorden, die hier op wilden, datze malkander den trouwe toe zeiden, en sig omarmden. Op het gesigt van d'uitstekende vreugde, en vergenoeging, die men op hun beider wezen bespeuren kost, gevoelde ik de droefheid vernieuwen die het ongelukkig einde van myn liefde in myn veroorzaakte, en die ik evenwel aan een kant stellen en vergeten most, door de wyze en vernuftige betragting, die ik deed', dat myn liefde niet als met d'opstanding, en het herleven van Isabella kost geholpen werden, en dewyl ik wel wiste, dat men na de dood van de heilige Apostelen, geen exempelen voorbeelden van zulke wonderwerken had, most ik my met gedult en stantvastigheid wapenen, behalven dat de tyd myn droefheid al zeer genezen had; want liefde, die zoo haastelyk, als de myne, gebooren werd, kan ook ligtelyk, en zonder groote moeite sterven, voornamentlyk wanneer men van het gesigt van die geen berooft is, die men bemind: dog laat ons weer in het verbysterd spoor van onze waaragtige geschiedenis keren.
De Marquis had zedert eenigen tyd goede kennis met den Gouverneur van de Stadt gehouden, die hem dikmaals op het Land ging bezoeken, gelyk de Marquis ook zelden binnen
Gent
quam (daar hy des weeks wel drie of viermalen om zyn verrigtingen, zyn most) dat hy hem wederom niet toesprak, en des middags by hem eeten bleef. Eens op een tyd, dat hy naar gewoontheid na de Stad gegaan was, ontmoete hem den Gouverneur op de straat, die hem bad dien middag by hem te komen eeten, met belofte van goede Compagnie aan een voornamen jongen Messineschen Graaf te vinden,
| |
| |
die hem toegezegt had, dien middag zyn gast te zullen zyn. De Marquis beloofde hem te komen, en liet niet na, sig ter behoorlyker tyd, ten huize van den Gouverneur te laten vinden. Daar gekomen zynde, was hy niet weinig verwonderd, wanneer hy zag, dat de Graaf, daar hem de Gouverneur van gezegt had niet alleen een van de welgemaakste Cavalliers van de wereld was, maar daarenboven de Latynsche, Italiaansche, Spaansche, Fransche, en Engelsche Talen zeer natuurlyk sprak: zoo dat geen van deze Natien anders zou hebben horen konnen, of hy was hun geboren Landsman geweest. Hy zei van het Doorluchtig huis van Loretti gesproten, en een na-verwant van dat van Savelli, Colonna, en Justiniani te zyn. Ook verhaalde hy gedurende de maaltyd, dat zyn Vader, die een van de voornaamste van Messina geweest was, voor een jaar door bevel van den Koning van Spanjen gestranguleert was, en dat zyn Moeder voor eeuwig gevangen zat, en dat hy, hebbende zyn Vaders zyde in het rebelleren tegens zyn Catolyke Majesteit niet willen aannemen, sig naar Madrid begeven had, alwaar hy van den Koning niet alleen, over zyn Edelmoedigheid en gehoorsaamheid, wel onthaalt, maar daarenboven ook tot zyn eerste Kamer heer, Erf vendrig van zyn lyf Compagnie, Ridder van d'Order van Callatrava en Alacantara, en tot groot Marschalk van het Koninkryk van Napels gemaakt was, en dat hy nu door bevel van den Koning de Nederlanden meende te besien, die hy nog t'eeniger tyd onder zyn bevel hoopte te hebben. Hy toonde ons ook verscheide brieven van de voornaamste grooten van Spanjen aan den Hertog van Villa Hermosa, doenmaals Gouverneur der Spaansche Nederlanden, als ook een, die met des Konings eigen hand en Segel ondertei- | |
| |
kent was, en in dewelke zyn Majesteit verzogt en gebood aan alle zyn Bevelhebbers en Officieren, datze dezen Persoon alleen in de bovengemelde qualiteit ontfangen, en alderlei eer bewysen wilden, het welk de Gouverneur, die hem nog boven twee dagen niet gekent had, zoo veel hem mogelyk was in alles zogt na te komen. De verstandige reden, die hy voerde en de aangename manier, met dewelke hy dezelve voortbragt, gevielen den Marquis zoo wel, dat hy hem zyn Slot en alles aanbood, dat in zyn magt was; hem biddende, dat hy hem d'eer geliefde te doen van hem op het land te komen bezoeken, en sig aldaar eenige weeken by hem te verlustigen, het welk hy den Marquis, na hy hem duizendmaal voor zyn beleeftheid bedankt had, in 't kort beloofde te doen. De Marquis had hem deze aanbieding niet zo zeer om sig zelven, als wel om Belindor gedaan, die de tyd, wanneer hy niet by Diana was, zeer lang viel, en die hy niet twyffelde, dat een groot vermaak in den ommegang van deze Cavallier scheppen zon. Omtrent twee dagen hier na, quam ons de voornoemde Graaf, volgens zyn toezegging, op ons Slot bezoeken. De Marquis en Belindor ontfingen hem op zoo een beleefde wys, als zyn hogen afkomst en verdiensten waardig waren, en deden hem aanstonds door my, die doenmaals Hofmeester by den Marquis was, in de beste Saal van het Slot, en zyn volk, die over de vyf personen waren, in een andere schoone kamer logeren. Een van onze knegts most aanstonds na de Stad met my ryden, om de kostelykste en lekkerste spyzen, op te koopen. Ik had ook bevel van den Marquis, om eenige Musicanten met my te brengen. De Marquis had, om zyn Gast dies te beter te verlustigen, nog eenige nabuurige Edellieden, en Juffers, onder wel- | |
| |
ke ook Clarimond en Diana waren, dien dag doen bidden, die ook al te zamen quamen, zo dat de Gasten over vyftien, of sestien Personen sterk waren, zonder de dienstbare, en Leverye dragende geesten daar onder te rekenen, die sig in diergelyke voorvallen, schoon zulks hun Meesters bevel niet is, zeer vlytig bevinden laten. De Marquis had geen groote moeite van doen, om zyn Gasten lang tot eeten te nodigen, dewyl zulks alle zyn gemeenste en beste vrienden waren, met dewelke hy dagelyks te zamen quam. Het eeten nam goeden aftrek, en de wyn niet minder. Daar wierden allerlei aardige Discoursen en loopjes op het tapyt gebragt, daar den jongen Graaf, nogtans het meeste toe deed', die zulke vermakelyke en lustige snakeryen voortbragt, dat men, na de Juffers van de tafel opgestaan waren, onder haar stoelen wel sien kost, dat zy geen broeken aan gehad hadden. Na de maaltyd geeindigd was, sprak men van het geen, daar men dien naarmiddag mede doorbrengen zou; maar dewyl de natuuren van de Gasten verscheide waren, kost men niet zekers besluiten. De Juffers hadden gaarn gesien, dewyl der goede Speellieden waren, dat men dien dag met danssen doorgebragt had, om hier door hun adressen ofte handigheid aan onsen Graaf te laten sien, daar verscheide onder haar al vry wat bek op hadden. Eenige van de jonge Edellieden hadden gaarn een Reigerjagt, daar de Marquis zeer schoone Valken toe had, willen aanstellen, om de Juffers, aan wien zulks wat nieuws was, hier door te vermaken. Andere wederom, die de jaren wat strammer beenen, en wat onbequamer tot de jagt gemaakt hadden, bevonden sig meer geneigt om eenige aamen Rynsche Wyn van den Marquis op den boom te helpen. Evenwel zou de voorslag van de Reigerjagt boven d'andere gegolden
| |
| |
hebben, indien de messinesche Graaf sig niet ontschuldigd had, dezelve toe te sien, voorwendende, dat hy om een geleden siekte nog veel te zwak was, om zulke zwaare oeffeningen by te wonen, zeggende: dat men zyn tyd niet veel plaisieriger zou doorbrengen, indien men een weinig in de kaart speelde. De overige van de Gasten waren al te bescheiden, om een perzoon van zoo een groote hoge qualiteit, als den Graaf, in zyn goedvinden tegen te spreeken, behalven dat de meeste onder hen grote Speelders waren. Derhalven zond de Marquis aanstonds na de Stad, om een goede provisie kaarten te doen kopen. So ras men dezelve bekomen had, begost men van het Spel te spreken, dat men spelen zou. Eenige spraaken van Piquet, Room-steken, Lands knegten, Pagten, de Laaste-trek, en Lanterlu; maar de Graaf antwoorde, dat hy noit ander spel, als à la Basette, ofte à l'ombre speelde, en dewyl zulks in der daad beide schoone en aardige speelen zyn, en dat eenige van het geselschap zulks meermaals gespeelt hadden, wierd men eens het eerste te spelen. De Marquis en Clarimond waren in der daad sterke speelders. Derhalven wilden ze dit maal mede speelen. Het spel begost dan met stuivers, die wel haast in ducaten en pistoletten veranderden.
Belindor begaf sig ondertusschen met Diana in de tuin, alwaar hy haar met zyn gewoonlyke discoursen onderhield, gelyk ook de meeste van de jonge Edellieden die geen behagen in het spel hadden, een ider de zyne by den hand nam, en haar de wandelplaatzen van den hof door leiden. Eindelyk nodigde den avond de gasten te scheiden, die sig in hun koetzen wederom naar hun woning begaven. De speelders waaren al te hitsig en te yverig op het spel, om zoo ras te scheiden, die de Marquis
| |
| |
bad dien nagt by hem op het Slot te blyven, daarze sig niet lang toe bidden lieten, dewyl eenige hier door haar verlooren geld hoopten weder te krygen, en andere wat te winnen. Om kort te gaan, de nagt nam eer een einde, als het spel, daar onze speelders gestadig zoo lang in voortvoeren, tot het aanbreken van den dag, en dat de slaap hun tot scheiden nodigde. Het geluk had voor ditmaal onzen Graaf willen begunstigen, die, na het spel ge-eindigd was, bevond over de duisend Ryxdaalders gewonnen te hebben, waar van de Marquis omtrent 300. en Clarimond 500. guldens, aan Ducaten, verlooren had, hoewel d'overige daar nog vry wat ongenadiger van quamen, die, na zy eenigen tyd haar kop gekrauwt, en den Graaf gebeden hadden, hen, wanneerze zulks begeren zouden Revengie te willen geven, wederom, niet al te vergenoegd, naar huis keerden. Twee dagen hier na deed' Clarimond de Graaf, den Marquis, Belindor en my te gast bidden, beneffens de meeste, die te vooren by den Marquis geweest waren, en die Clarimond zulks verzogt hadden, met hoop van niet alleen hun verlooren geld van den Graaf weder te krygen, maar daarenboven nog een goed gedeelte van zyn Ducaten, daar hy redelyk van versien was, te winnen: maar de goede vrienden rekenden zonder den waart, want de Graaf won hen by na nog eenmaal zoo veel, als te vooren af, zoo dat de lust, van meer met hem te speelen, hen wel haast over ging.
Ondertusschen maakten de Graaf en Belindor zulke goede vriendschap, dat hy hem aanbood, indien hy het houwelyk tusschen Diana en hem, wilde te rug laten, hy hem zyn eenige suster met tweemaal honderd duisend Ryxdaalders aan gereed geld, zon- | |
| |
der byna nog eenmaal zo veel aan Landeryen daar onder te rekenen, ten houwelyk geven wilde, maar Belindor die Diana al te zeer beminde, om haar tegens al de Rykdommen van de wereld te verwisselen, behalven dat zy middelen genoeg had, om een veel begeriger als hem te vergenoegen, bedankte hem voor de eer, die hy hem bewysen wilde. De Graaf was nu omtrent de drie weeken al op ons Slot geweest, wanneer hy, de Marquis, en Belindor eens te zamen beslooten den Gouverneur tot
Gent
te gaan bezoeken, die hem met de grootste vreugde des werelds ontfing, en dien middag by sig ten eeten hield. Na de maaltyd begost de Graaf wederom van spelen te spreken, daar de andere zeer wel mede te vreeden waren. Het geluk was hem wederom zoo gunstig, dat hy binnen de tyd van twee uuren, al over de drie honderd Kronen gewonnen had, en zonder twyffel nog vry meer zou gekregen hebben, indien een knegt van den Gouverneur, zyn Meester niet had komen boodschappen, dat zyn Neef, die voor drie jaren weggereist was, t, huis gekoomen, en voor de deur was om met hem te spreken. De Gouverneur, als ook d'overige van de Gasten, die dezen Cavalier te vooren gekent hadden, waren niet weinig over deze tyding verheugt, die hun het verlies van hun geld, al vry wat deed vergeeten, en liepen te gelyk na de deur, om hem t'ontfangen, terwyl de Graaf zyn gewonne geld insakte, en de wederkomst van de andere in de kamer verwagte, daar de Gouverneur wel haast met zyn Neef aan de hand in quam, die hy aan den Graaf, als een van zyn waardste vrienden presenteerde. Het is onuitsprekelyk, hoe zeer onzen Graaf van gelaat veranderde, en hoe ontstelt hy wierd, wanneer hem de Neef van den Gouverneur, doen hy hem wilde komen omhelzen, deze Italiaansche woorden in 't oor, dog zo hard
| |
| |
zei, dat die genoegzaam van den Marquis, die redelyk wel in deze Taal ervaren was, kosten gehoort en verstaan werden: Servitoro, Signor Ladro, come ti trovo qua? het welk zo veel te zeggen is, als: Uw' dienaar, Heer Vagebond, hoe vind ik u hier? waar op den ander niet antwoorde, doende, als of hy zulks niet gehoort had. De Marquis, die dit Compliment zeer ter herten nam, en die sig niet anders inbeelde, of de Neef van den Gouverneur nam hem voor een ander, was niet weinig verheugt, wanneer hy geloofde, dat de Graaf geen agt op deze woorden gegeven had, en vrezende, dat hy hem verder wat onbehoorlyk zeggen mogt, viel hem in de reden, en vroeg hem, van waar hy nu het laatste van daan quam? daar den ander nogtans van verwondering niet op antwoorden kost.
Ondertusschen was de Graaf de kamer uitgegaan, veinzende, als of hy (met oorlof) zyn water wilde maken, zo dat de Marquis gelegentheid vond, den nieuw-gekomen Edelman te vragen, waarom hy een zo voornamen Heer zulke schandelyke woorden had derven zeggen? en dat hy hem gewisselyk voor een onregte genomen had. Ik heb hem voor geen ander genomen, als hy is, antwoorde de Neef van den Gouverneur, en op dat gy weten moogt, met wat een eerlyk man gy te doen hebt, zo weet, vervolgde hy, dat hy een Schoenlappers Soon van Venetien is, en dat ik hem aldaar, om verscheide schelmeryen, heb sien geesselen en brandmerken, en naderhand wederom in Engeland bejegent heb, alwaar hy sig voor een voornamen Messineschen Graaf, en een groot Favoriet van den Koning van Spanjen uitgaf; maar dewyl hy my kende, en wel wist, dat ik hem in Venetien had sien geesselen, betrouwde hy sig niet langer in Londen, en vertrok met een stille trom, na
| |
| |
hy den Fransen Ambassadeur eerst twee duisend Kronen in de kaart met vals spelen, daar hy zonderling zyn Professie van maakt, afgewonnen, en van een Koopman op een valsche Wissel-brief vier honderd ponden sterlings opgenomen had, waar door zyn naam aan een galg, die hem ter eeren regt voor de beurs stond, genagelt wierd, en dewyl ik hier kaarten op de tafel sie leggen, vervolgde hy, zoo twyffel ik niet, of hy zal met u gespeelt, en een goed gedeelte van u geld gewonnen hebben, het welk gy swaarlyk wederom bekomen zult, indien gy hem niet aanstonds doet door uw' volk aangrypen, en uw' geld wedergeven. De Gouverneur, en de Marquis, verstonden genoegzaam uit de woorden van dezen Edelman, dat hy sig geensins in de persoon van den gewaanden Graaf bedroog, en meenden schier razend te worden, datze dezen Schelm zo veel eer aangedaan hadden. Ondertusschen was de Graaf niet weder in het geselschap gekomen, zo dat de Gouverneur, vrezende, dat hy het hasepad mogt kiesen, aanstonds aan zyn volk bevool de deuren van het huis te sluiten, en de wagt te gaan halen, om dezen vogel in een kooi te zetten, daar hy zyn schelmeryen zou leeren klappen; want hy twyffelde nu geensins, of de brieven, die hem de Schelm, van den Koning van Spanjen had sien laten, waren vals, en gepractiseert: Maar men quam hem wel haast berigten, dat de Graaf weinig te vooren, op een van de beste paarden van den Marquis, dat hy hem te vooren geleent had, uitgereden was, en gezegt had aanstonds weder te komen.
De Gouverneur, die nu geensins aan de bedriegerye van dezen Guit twyffelde, zond aanstonds uit ieder poort van de Stad eenige ruiters, met bevel van hem na te jagen, en hem levend ofte dood in de Stad te brengen. Terwyl meende de Marquis dol te wor- | |
| |
den, dat na hy den schelm zo veel eer gedaan, en zo veel gelds aan hem verloren had, hy nog met zyn beste paard door gegaan was: Maar het aldersmertelykste voor hem was, dat de Neef van den Gouverneur hem nog uitlagte, zeggende, dat hy geen berouw over zyn geld most hebben, dewyl hy de eer had, dat hem zulks een zo voornamen Graaf afgewonnen had. Belindor kreeg ook zyn deel van de sop, aan wien de Marquis zei, dat het hem duisendmaal leet was, dat hy het houwelyk tusschen hem en Diana zo zeer bevorderd had, dewyl hy anders de zuster van dezen Graaf had konnen nemen. Ondertusschen vonden de ruiters, die den Graaf nagejaagt waren, en de weg naar Bergen en Henegouw genomen hadden, wanneerze vyf mylen gereden hadden, het paart van den Marquis, daar hy op gevlugt was, dood ter aarden leggen, waar uit zy ligtelyk bemerken kosten, dat hy het zelve dood gejaagt had, en dat hy derhalven niet wyt van daar zyn most: maar dewylder verscheide wegen waren, en datze ligtelyk denken kosten, dat hy d'eenzaamste, en de minst betredenste zou zoeken, scheiden zy sig van een, en namen ider een verscheide weg. Twee van die geen, die sig van de Landweg af begeven, en langs een smal voet pad gereden hadden, waren nog geen vierdendeel van een myl voort gereden, of ze kregen onzen goeden Graaf in het oog, die het te vergeefs met loopen zogt t'ontkomen, en die wel haast van de ruiters agterhaalt wierd. Hy wilde sig in t'eerst niet gevangen geven, dreigende den eersten van hen, die hem naderde met de pistolen, die hy van des Marquis zyn paard met sig genomen had, onder de voet te schieten, gelyk hy ook in der daad zyn pistool op een van de twee ruiters, die hem vatten wilde, loste, en hem dood ter aarde deed' vallen, het welk den ander sien- | |
| |
de, en willende zyns makkers dood wreken, greep zyn Carabyn, en schoot den Graaf, die zyn ander Pistool spande, de regter schouder met twee koegels in stukken, waar op hy, sig niet langer verweren konnende, genoodzaakt was sig aan den ruiter gevangen te geven, die hem hier op de handen met eenige linten op den rug bond, hem agter sig op het paard zette, en naar de Stad voerde, alwaar hy des anderen daags, naar hy uit gereden was, quam, en zyn gevangen by den Gouverneur bragt. So ras hy den Gouverneur in het gesigt gekregen had, wilde hy sig met zyn gewoonlyke hovaardy nog over het quaad onthaal beklagen, dat hem van deze ruiters wedervaren was, biddende, dat hy bedenken zou, van wat qualiteit hy was, en dat hy den ruiter wilde doen straffen. De Gouverneur kost sig niet genoegzaam over de onbeschaamdheid van dezen Guit verwonderen, die hy, eer hy hem deed' gevangen weg brengen, eerst over eenige stukken bevragen wilde. Hy deed' hem dan in de selfde kamer voeren, daarze te vooren te zamen gespeelt hadden, en daar hy zo ras niet in gekomen was, of de Gouverneur vroeg hem eerstelyk, of hy dien Cavalier niet kende? wyzende op zyn Neef, waar op den ander antwoorde, dat hy hem van zyn leven, zyns wetens, niet gesien, nog veel minder gekent had. De Neef van den Gouverneur hield sig te goed, om den Guit eens te antwoorden, zeggende, dat het geen wonder was, dat een schelm, die sig niet schaamde eerlyke luiden te bedriegen, sig ook niet schaamde de waarheid t'ontkennen. Ondertusschen gebood hem de Gouverneur, dat hy den brief; die hy zei van den Koning onderteikent te zyn, beneffens de andere, die hy aan den Hertog van Villa Hermosa had, overgeven zou, het welk hy niet doen wilde, zeggende, dat hy wel voorsien zou, wat hy
| |
| |
deed', dewyl zyn Majesteit zulks zeer qualyk nemen zou; maar de Gouverneur deed' hem die met geweld afnemen, zeggende, dat hy gaarn hier door het gevaar van in des Konings ongenade te vallen, lopen wilde, door welkers bevel hy verzekert was, dat hy wel haast aan de hoogste galg zou komen, die nog ooit voor eenig schelm gemaakt was, en na hy hem het Kruis van Allacantara ontnomen had, gebood hy, dat men hem na een tooren voeren zou, alwaar men gewoon was d'alderargste schelmen en dieven in te zetten, daar wy hem zo lang zullen sitten laten, tot de Gouverneur, die de zaak aan den Koning geschreven, en ook de brieven, die by dezen schelm gevonden waren, naar Spanjen gezonden had, antwoord krygt, en keren ondertusschen wederom na den verliefden Belindor.
Eens op een tyd, dat hy by zyn waarde Diana was, quam een jongen voor haar Slot, die met haar begeerde te spreken, en die zy zoo ras niet by sig had doen komen, of hy overreikte haar een brief, waar van het opschrift aan haar luide, en daar nog een ander voor Belindor in was, na het welk hy vertrok, zonder, dat hy wilde zeggen waar die geen was, die hem den zelven gegeven had. Hun begeerte was beide even groot, om een ieder de zyne eerst te lezen; maar dewyl zy hem bad, zo lang met de zyne te vertoeven, toe datze gesien hadden, wat den inhoud van de hare was, begost zy haar brief te lezen, die in het Spaans geschreven was, en waar van de woorden in het Nederduits aldus luiden:
OF den Hemel heest u, Madame, voor een tyd lang van dat Goddelyk verstand en oordeel, daar hy u boven zyn Inwoonders mede begaaft heeft, beroven willen, of de nydige faam, (wiens eeren basuin dagelyks de ooren
| |
| |
der sterffelyke met de galm van myne dappere en noit gehoorde feiten vervult) heeft die voor u zoo lang verbergen willen, tot uw' oogen zelver door het aanschouwen der zelve van verwondering en verbaastheid geslagen wierden, dewyl gy dwaas genoeg geweest zyt, om aan die te twyfelen, en zo reukeloos, om deselve te willen beproeven: maar verheugt u, ô gelukkige Diana, dat u den Hemel gunstiger is, als gy u mogelykingebeeld hebt, hoewel uw' reukeloosheid u deze genade onwaardig gemaakt heeft, Ja, dappere dog wanhopige Amazoon! den Hemelsorgt voor u, en indien de Goden u niet als haar liefste en waardste troetel-kind, hoeden en bewaarden, soudense u juist niet op een dag in myn handen gesonden hebben, op dewelke ik, uit vrese van haar gramschap en straffe, door het breken van myne belofte, op my te laden, geen hand aan myn Turken-moorder slaan wilde, al sag ik myn ziel naar d'onderaardsche duisternissen voor eeuwig verhuisen. Evenwel ben ik den Hemel daar meer dank, als gy voor schuldig, dewyl hy hier door belet heeft, dat het misdadig bloed, van eenige van myn ontzielde beledigers van myn moord-brakende en vernielende kling, die nog van het selve rookt, door het uw' niet afgewassen is, waar door (hoewel d'onwetentheid van uw' geslagt my eenigsins had konnen ontschuldigen) een tot de wolken toe-reikende stapel, en Pyramide van opgehoopte overwinningen was komen om te storten, en een oneindelyk woud van Laurier kronen te verdorren: maar hoe groot de goede voorsorge der Goden, het zy tot uw', of myn geluk, hier in geweest is, zal my zulks niet beletten, om u voor myn vertrek, dat binnen twee dagen geschieden zal, in het bestryden van uw' Minnaar, door een klein vonkje, van de verschrikkelyke gloed myns dapperheids, daar gy, ô ongelovige, zo dwazelyk aan hebt derven twyffelen, te doen bekennen, dat ik uw' besitting duisendmaal meer, dan hy waardig is, en dat geen water-ryke Nyl, nog
| |
| |
Tyber nats genoeg heeft, om u tranen te lenen, daar gy het ongelyk van aan myn moed getwyffelt te hebben, genoegsaam mede bewenen kond, indien u de liefde, die gy hem toedraagt, slegts niet verhindert, dit ingeleide Cartel aan hem t'overreiken. Vaart wel.
Don Rodrigo di Braccamonte.
Deze met Rodemontades gelardeerde brief, deed' hen byna van lachen ter aarde vallen, en was oorzaak datze in een langen wyl geen woord kosten voortbrengen. Naze eindelyk hun hert met lachen opgehaalt, en de tranen, die hier door met grooter menigte, als of zy gehuilt hadden, uit hun oogen gevallen waren, zei Diana, hoewel het lachen dikmaals haar reden afbrak, verwonderd te zyn, dat Don Rodrigo, die zy gedagt had, dat al lang weg geweest was, na zulke merkelyke tekenen van zyn blodigheid, nog zo onbeschaamt was, van zo vreeszelyk van zyn dapperheid te snorken, daar hy dog de lafhartigste guit was, die ooit het leven van een Vrouw bekomen had, en dewyl zy begerig was, om te sien wat in de brief van Belindor stond, wilde zy zelver het vermaak hebben, van die te lezen, en na hy haar dan dezelve overreikt had, vond zy daar deze naarvolgende woorden in.
HOewel het myn faam weinig vermeerderen kan, een overwinning te verkrygen, die myn al vernielende vuist met de eerste steek versekert is, en dat het u zo veel eer, onder het getal van die dappere, dog ramspoedige Helden gerekent te zyn, die myn arm door hun dood de treur geschiedenissen heeft doen vermeerderen, als het myn schande zyn zal, die dapperheid, daar my den Hemel boven alle andere sterffelyke mede heeft willen begun- | |
| |
stigen, op zo een ellendig schepsel, als u geoeffend en gebruikt te hebben, wil ik u nogtans tot het ramspoedig voorwerp nemen, om uw' Meestresse uit den twyffel te helpen, daar haar dwaasheid haar, aangaande myn dapperheid, tot uw' verderf ingestort heeft. Bereid u dan, om morgen ten agt uuren voor de middag, met nog een Secunde, schoon ik alleen zyn zal, aan de Noord-zyde van het bosch, het welk een half myl besuiden uw' Slot gelegen is, te verschynen om een opening aan de doordringende punt van myn rappier te geven. Ik wil u door het woord van een Secunde niet verbieden, dat gy niet zo veel vrienden, als gy zelver wild, moogt mede brengen; want hoe meer daar zyn zullen, hoe meer handklapping, gelukwensching, en ontsachelyke verwonderingen myn arm te verwagten heeft. Komt dan honderd, ja duizend sterk, dewylik, om een Legioen van uws gelyken te vellen, maar vyf, of sesmaal myn arm behoef te bewegen, behalven dat ik al te mededogend ben, om, u de laatste traanen van uw' vrienden te benyden, het geen ik u gaarn vergunnen wil, dog met beding, dat gy de schuld van uw' dood meer de reukeloosheid van Diana, als myn bloeddorst toewyten zult.
Don Rodrigo di Braccamonte.
Meer als een heel uur bragten deze twee gelieven, met het lezen van dezen vermakelyken brief door, dewyl hen het lachen belette, dezelve zo ras, als zy wel gewilt hadden, voort te lezen. Zy bad hem, dat hy haar deze brief wilde behouden laten, om sig somtyds daar mede te vermaken, het welk hy haar toestond, hoewel hy haar liever een kostelyk geschenk daar voor zou gegeven hebben, zo aangenaam en lief was hem deze brief. Wat besluit gy dan, Belindor, vroeg zy hem al lachende, hebt gy
| |
| |
moets genoeg, om na het lezen van zulke verschrikkelyke en dodelyke termen, voor uw' vyand te verschynen, daar hy u dog te vooren van uw' dood verzekert? Wie zou niet gaarn zyn leven in een gevegt willen opofferen, antwoorde Belindor, daar gy, Mejuffrouw, zoo hy zegt, de oorzaak van zyt? Evenwel geloof ik niet, voer hy voort, dat hier zo veel gevaar te verwagten is; want ik wil der myn hals op verwedden, vervolgde hy, dat hy deze Rodemontades niet in de brief gezet heeft, als om dat hy gemeent heeft, my hier door zo bang te maken, dat ik hem niet zou derven verschynen, en sig dan zulks te beroemen: maar het most een zot zyn, voer hy voort, die sig aan het opsnyden van een hovaardigen Spanjaard wilde keren, die de luiden gaarn zouden doen geloven, dat hun kragten en dapperheid in de lengte van een paar knevels, als die van Simson in zyn lange hairen bestond. Derhalven ben ik willens, morgen ter bestemden tyd en plaatze met Mirandor, als myn Seconde, te verschynen, en indien ik alsdan de geringste wederstand in hem bespeur, zal ik my zekerlyk inbeelden, dat wy in de eeuw van Ovidius zyn herschepping en verandering leven............. Soud gy my dat ongelyk wel doen konnen, viel hem Diana in zyn reden, van een ander, om dit vermaak te sien, my voor te trekken? Neen Belindor, indien gy my een teken van uw' genegentheid geven wild, zo diend u van geen andere tweede als van my. Maar hoe wild gy uit uw' Slot komen, dat uw' Vader zulks niet merkt, vroeg haar Belindor, en op wat wys wilt gy u vermommen, dat u Don Rodrigo, die u al eenmaal in een mans gewaat gesien heeft, niet weder kennen zal? Dat zal my ligtelyk te doen zyn, antwoordo Diana; want morgen vroeg heeft my myn Vader gezegt, dat hy met de uwe op de jagt wil, en
| |
| |
als dan wil ik my in uw' groen jagt-kleed, in het welk my Don Rodrigo niet kennen zal, en dat gy zelver met het aanbreken van den dag hier brengen zult, verkleden, en den weg met u, agter door de deur van onzen Hof, naar de Rendevous of de bestemde plaats ieder op een goed paard nemen. Belindor had al te veel eerbiedigheid voor zyn Meestresse, om haar hier in tegen te spreken, hoewel het hem een weinig verdroot, dat zy iets van hem begeerde, het welk zo weinig met haar geslagt over een quam, en het geen niet weinig tot nadeel van haar goede naam zou konnen strekken, indien zulks bekent en rugtbaar wierd. Hy antwoorde haar dan, dat haar wil hem altyd een heilige wet zyn, en dat hy niet nalaten, zou, des anderen daags vroeg aan haar Slot te komen, dog met beding, van hem te vergunnen, dat hy my mede mogt nemen, dewyl hy my gaarn het vermaak van deze pots wilde deelagtig maken, en dat hy gewisselyk van myn verswygentheid verzekert was, waar op zy antwoorde, dat hy zulks na zyn welgevallen doen zou. Dit verzogt Belindor van haar, dewyl hy wel wist, dat ik groote begeerte had, om Don Rodrigo te sien, daar hy my zo veel van gezegt had, en die hy my nu tonen wilde.
Na deze afreden nam hy zyn afscheid, en begaf sig na ons Slot, alwaar hy my de brieven van Don Rodrigo, die hy van Diana zo lang geleent had lezen liet, die my niet weinig vermaakten; en die ik aanstonds uitschreef, om die aan myn goede vrienden te laten sien. Hy verhaalde my ook het geen hy met Diana afgesprooken, en hoe hy haar gebeden had, dat ik met hem gaan mogt, daar ik hem niet weinig over dankte. Des anderen daags zoo ras het ligt begost te worden, quam de Marquis en Clarimond, Belindor op wekken, die hem
| |
| |
vroegen, of hy met hun op de jagt wilde? dog hy ontschuldigde sig op eenige smert, die hy in 't hoofd gevoelde, waar op zy van hem scheiden, en uit het Slot reden. Nauwelyks waren deze vertrokken, of Belindor, die al vreesde, dat hy sig verslapen had, begaf sig uit het bed, en, hebbende sig metter haast aangekleed, trad juist in myn kamer, wanneer ik vaardig stond, om hem in de zyne te komen opwekken. Wy begaven ons aanstonds na de de stal, alwaar wy ider een goed Paard voor Diana en ons uitzogten, na het welk wy spoorslags naar haar Slot reden. Belindor had het kleed, daar Diana van gezegt had, aan een van zyn knegts om te dragen gegeven, die zy zo ras wy aan haar Slot gekomen waren, en hem het kleed afgenomen hadden, wederom zond. Wy vonden haar in haar slaapr-ok op en neer in haar kamer wandelen, en ons verwagten. Na wy haar op een eerbiedige wys gegroet hadden, gaf haar Belindor zyn kleed, het welk zy, na sig in een klein Kabinet, dat aan haar kamer was, begeven had, aantrok, en in het zelve wel haast wederom by ons quam. Het is niet te geloven, wat een aardige swier zy in dit gewaat had, het welk haar, dewyl Belindor zeer smal van lyf was, zo net paste, dat men zou gezworen hebben, dat het na haar lyf gemaakt was. Sy had haar hairen, die donker bruin waren, opgeknoopt; en met een geknoopte das, een schoone scherp, en een paar styve laarzen, die zy aan had, scheen zy d'aardigste Cavallier des werelds te zyn. Na zy aldus in order, met alle stukken, gelyk men zegt, gewapent was, begaven wy ons na de poort van het Slot, zonder van een van het volk gesien te zyn, die om het afzyn van Clarimond hun hert met slapen ophaalden, alwaar wy te te paard sprongen, en
| |
| |
de weg naar de plaats namen, daar Don Rodrigo Belindor bescheiden had. Die Diana als doen haar paard dat een van de wel geoefendste en handigste van de gantsche stal van den Marquis was, had sien tuimelen en keren, zou gezegt hebben, indien hy sig op de konst verstaan had, dat zy de beste ruiter was, die ooit paart beschreden heeft. Gedurende den weg, spraken wy niet, als van den vermaakelyken brief van den Spaanschen Don, daar wy alderlei loopjes en spreekwoorden uit te pas bragten.
Wanneer wy omtrent op de helft van den weg gekomen waren, hield Diana stil met haar paard, zeggende tegens Belindor, dat hy aanstonds wederom most ryden, dewyl hy het voornaamste vergeten had. Wat is dat, vroeg Belindor, gants verwondert? Een Biegt-Vader, en uw' dood-hemd, antwoorde Diana, dewyl het zeker is, dat gy d'aldoordringende punt van uw' vyands zwaart niet ontkomen zult. Belindor, die door het stemmig gelaat van Diana sig zekerlyk ingebeeld had, dat zy hem wat zonderlings had willen zeggen en erinneren, kost sig van lachen niet onthouden; waanneer hy de aardige zorge hoorde, die Diana voor hem had. Voorzeker, Me-juffrouw, antwoorde hy, ik behoef voor myn dood geen andere Biegt-Vader, als u, hoewel ik, het geen ik u' biegten zou, u al voor lang, en meer dan duizendmaal gezegt heb. En wat is dat, vroeg Diana? Dat ik u totter dood toe beminnen zal, antwoorde Belindor. So moet gy my dan gewisselyk nog tegenwoordig beminnen, berigte Diana, dewyl uw' dood niet ver van u is. Daar behoord gy niet aan te twyffelen, antwoorde Belindor, zelfs wanneer myn ziel (om Don Rodrigo zyn termen te gebruiken) door zyn vuist naar de onderaardsche duisternis voor eeuwig zal verhuist zyn.
| |
| |
Met deze en diergelyke vermakelyke redenen bragten wy den tyd, gedurende den weg, door, en quamen ten laatste aan den ingang van het bosch, aan welkers andere zyde Don Rodrigo Belindor bescheiden had, en daar wy nauwelyks twee honderd schreden in gekomen waren, of wy hoorden aan het blaffen van eenige honden, en het blazen van een horen, dat'er jagers in het bosch waren. Terwyl Belindor nieuwsgierig was, om te weten, wie deze zyn mogten, zag hy eenige honden na hem toekomen, die hy wel haast voor die van zyn Vader herkende, en wy hier uit ligtelyk afneemen kosten, dat hy en Clarimond niet ver van daar zyn mosten Diana was niet weinig hier over verbaast, vresende, dat zy van haar Vader mogt gesien en gekent werden, die het zeer qualyk zou genomen hebben, indien hy haar in dit gewaat aangetroffen had. Terwyl wy ons dan beraden wat weg wy nemen zouden, om de ontmoeting van den Marquis en Clarimond te myden, en evenwel ter plaatze te komen, daar wy dagten, dat Don Rodrigo ons al verbeidde, zagen wy hen alle beide regt op ons aan komen ryden. Het is niet te geloven, hoe zeer sig Diana op het gesigt van haar Vader ontstelde, die sig albereide om spoorslags wederom langs dezelve weg te keren, die wy gekomen waren, indien Belindor haar niet gebeden had om te blyven, zeggende, dat hy een middel wist, om van haar Vader, nog van geen mensch gekent te zyn. Hier op gaf hy haar twee glazen, die op groen zatyn vast gemaakt waren, en die hy, wanneer hy op de jagt of op de reis was, gewoon was voor zyn oogen te binden, om het stof af te keren, die hy bad dat zy voor doen wilde. Diana wist niet, of haar dit zo zeer zou doen veranderen, dat haar Vader haar hier door niet ken- | |
| |
nen zou; maar Belindor wist haar zoo veel voor te praten, dat zy daar eindelyk in bewilligde. Ondertusschen was de Marquis en Clarimond by ons gekomen, die Belindor vroegen waar hy heen wilde, en waarom hy deze morgen niet met hem uitgewild had, daar hy sig dog tegenwoordig zo verr'van het Slot afbegeven had? Belindor die gaauw van geest was, gaf hem geswint tot antwoord, dat deze Edelman (wyzende op Diana) dien hy voor dezen tot
Leuven
op de Academie gekent had, en sig nu eenige dagen tot Gent opgehouden had, hem dien morgen de eer had gelieven te doen, van hem te komen bezoeken: en dewyl hy ook voor dezen den Heer van N.N. (hier noemde hy zeker Edelman wiens Slot niet ver van daar gelegen was) gekend had, had hy hem gebeden, alzo hy in dit land vreemd, en den weg hem onbekend was, dat hy hem derwaards wilde geleiden, het welk hy hem, om hun oude vriendschap, niet had konnen weigeren. Op dit berigt quam de Marquis den vreemden Edelman omhelzen, hem voor de eer bedankende, die hy zyn zoon had gelieven aan te doen, van hem nog onder het getal van zyn vrienden te rekenen, hem biddende, dat wanneer hy van dien Edelman, daar hy na toe reed', weder zou keren, hy zyn Slot niet verby wilde gaan, en eenige dagen zyn zoon en hem geselschap houden, hem verzekerende, dat hy hem zo goed, als een boeren keuken toelaten wilde, onthalen zou. Diana liet niet na op de beleeftheid van den Marquis zeer wel te antwoorden, na het welk wy onzen weg vervolgden, tot groote vreugde van Diana, die sig zo dankbaar over de goede uitvinding van Belindor betoonde, dat zy hem een paar snees kussen tot beloning, en duisend lof-redenen over zyn gauw verstand gaf,
| |
| |
die hy alle met de grootste zedigheid des werelds beantwoorde.
Eindelyk quamen wy tot de noodschrikkelyke en funeste plaats, daar Belindor (indien de woorden van Don Rodrigo een Evangelium geweest waren) zyn leven had moeten laten, en waren niet weinig verwonderd, dat wy nog onzen yzer-vreter, nog zyns gelyken sien kosten, hoewel wy aan de tyd wel rekenen kosten, dat het al een half uur later was, als Don Rodrigo ons bescheiden had. My dunkt, dat onzen held sig verslapen heeft, zei Diana, en moet gy niet bekennen, Belindor, voer zy voort, dat wy meer, als zy te belachen zyn, dewyl wy op de uitdaging van de bloodste fielt des werelds gekomen zyn. Geduld, geduld, Me-juffrouw, antwoorde Belindor, men kan sig ligtelyk in de tyd vergissen; hy zal mogelyk vroeg genoeg komen, om my den doodsteek te brengen; laat ons slegts op het gras gaan neder sitten. Dit gezegd hebbende, gingen wy alle drie onder de laatste bomen van het bosch nedersitten, van waar wy den weg sien kosten, die van de Stad quam, en langs dewelke onzen dapperen Campioen komen most. Een uur was al verschenen, de tweede wilde ten einde lopen, wanneer wy, het geduld verliezende van langer te wagten, en vaardig zynde, om wederom te paard te klimmen, een geluit in een digt bewassen en hooge Eiken boom hoorden, als van een mensch, die niest, en die het geluit daar van met de hand of met een neusdoek zogt te beletten. De begeerte, om te weeten, wat dit zyn mogt, deed' ons te gelyk na den boom loopen, daar uit wy oordeelden, dat dit geluit gekomen was, en zagen tot onze groote verwondering, dat sig een mensch tusschen de takken sien liet, die wy nogtans, om de digte der bladeren
| |
| |
niet regt kennen kosten. Derhalven begaven wy ons aan d'andre zyde van den boom, die veel ylder van loof was, en daar wy nauwelyks gekomen waren, of wy zagen, dat dit Don Rodrigo di Braccamonte was, die uit vrees van gesien en ontdekt te zyn, een harde schreeuw gaf, en zo vreesselyk begost te sitteren en te beven, dat wy dagten, dat hy uit den boom zou gevallen, en hals en been gebroken hebben. Ondertusschen was niemand van ons, die van verwondering een woord kost uitten, en zagen nu malkander, en dan dan wederom Don Rodrigo aan, die zo weinig, als wy sprak, hebbende zyn hoed in de hand, daar hy ons gestadig zeer diepe reverentien ofte groetenissen mede maakte, zonder, dat hy nog in het geringste blyken liet, dat hy uit den boom komen wilde, het welk Belindor siende, vroeg hem waarom hy niet eerder gesproken had, of van den boom gekomen was, dewyl hy wel gesien had, dat hy, met deze twee goede vrienden, wyzende op Diana en my, by de twee hele uuren na hem gewagt had? Om dat ik, goeden Heer, niets met u te spreken had, antwoorde de verschrokken Spanjaard. Hebt gy my niets te zeggen, vroeg Belindor wederom, waarom hebt gy my dan in uw' brief doen ontbieden, dat ik hier komen zou, om met u te vegten? Ik een brief aan u geschreven? Ik met u vegten? hervatte hy. Hemel, waar is uw' magt! Goden waar is uw' blixem, riep hy uit, dat gy die vyanden, die zulks in myn naam gedaan hebben, en my met dezen waarden Vriend in ongeluk zoeken te brengen, niet aanstonds verplettert, om de vromen van de vervolging van deze haatstigters te verlossen, en de wereld van dit adderen-gebroetzel te zuiveren. So ontkent gy dan een brief aan Diana door een boeren jongen gezonden te hebben, alwaar nog een voor my in lag, daar meer Ro- | |
| |
demontades in waren, als'er dagen in een jaar zyn, en in de welke gy my uitgedaagt en bevolen hebt deze morgen ten agt uuren hier op deze plaats te verschynen? vroeg Belindor wederom. Ja, goeden Heer, antwoorde Don Rodrigo, ik zweer u, als een Cavallier van eeren, dat ik nog van brief, nog van eenig verschil weet, dat ik met u, myn vriend, zou hebben, en ik zweer u, vervolgde hy, per todes los Dioses, dat indien ik den schender wist, die my dit verraad gebrouwen heeft, ik hem door duizend rappier-steken ter hellen zenden zou, zonder hem eens te vergunnen, van voor zyn dood te biegten. Maar wat hebt gy dan, fyn man op deze plaats, en in deze boom te doen? vroeg hem Belindor wederom. Dat zal u niet weinig verwonderen, antwoorde hy, wanneer ik u zulks zal verhaalt hebben. Gelieft dan te weten, edelmoedige Heer, vervolgde hy, dat de schoonheid van den dag my deze morgen vroeg nodigde om een weinig buiten de Stad te gaan wandelen, die ik nog geen musquet-schoot agter my gelaten had, of my ontmoetten eenige Cavalliers, die zo ras niet by my gekomen waren, of ik herkende een van hen voor een van myn dodelykste vyanden, die ik eertyds, in een twee gevegt binnen Toledo met twee koegels voor dood ter aarde gevelt had. Ik was niet weinig verwondert van hem wederom genezen te sien, daar ik hem dog voor lang, onder het getal van myn ontzielde vyanden gerekend had. Hy had ook geen groote moeite om my te herkennen, en willende sig over de wonden wreken, die hy eertyds van my gekregen had, zei de anderen, die over de zes sterk waren, eenige woorden in 't oor, die hier op met hem als verwoede leeuwen op my los vielen, en duizenden van stoten bragten. Hoewel een ander, als ik, door dit gevaar zeer ontstelt zou geweest zyn,
| |
| |
deed' my nogtans zulx in het geringste myn moed nog oordeel niet verliezen, en makende van de nood een deugd, sloeg myn hand aan myn rappier, dat ik naauwlyks ontbloot, en eenige malen om myn hoofd geswenkt had, of...... Wanneer hy verder met spreken wilde voortvaren, quam de tak, daar hy tot nog toe met de voeten op gestaan had, in stukken te breken, waar door den armen Don, byna uit den boom, die zeer hoog was, gevallen, en den hals gebrok en had, indien hy by geluk met de hand niet een tak gevat had, daar hy langen tyd aan bleef hangen, dewyl hy met zyn voeten geen vastigheid vinden kost, zonder wat lager te komen, het welk hy niet zeker voor sig oordeelde, dewyl hem zulks te na aan Belindor dagt, hoewel hy nog over de dertig voet van hem was. Na hy dan nog een tyd lang met handen en voeten gearbeid had, won hy de hoogte van een dikke tak, die hy sterk genoeg oordeelde, om hem te dragen, hoewel zulks zo hoog was, dat men hem met geen vuur-roer, (wel te verstaan met hagel geladen (had beschieten konnen. Wanneer hy dan wederom vastigheid onder zyn voeten gevoelde, en zyn adem, daar hy door het arrebeiden uit gekomen was, wederom gekregen had, vervolgde hy zyn gevegt aldus: So ras ik dan, bescheiden jongeling, met myn rappier begost te spelen, en eenige herssen-pannen van myn vermete tegenstanders geopend had, nam de vrees zodanig hun gemoederen in, dat een ieder van hen door hun voeten, het gevaar van myn arm zogt t'ontgaan, lopende d'een hier, d'andere daar, hoewel ik hen geen voetstap wyt vervolgde, dewyl ik altyd op die geen aandrong, daar ik van gezegt heb, die oorzaak van deze questie was, en die ik vastelyk voorgenomen had hellewaard te zenden, het welk hy merkende door de vreesselyke slagen, die
| |
| |
ik hem bragt, en van dewelke hem de geringste tot aan de broeks-band zou geklooft hebben, indien hy dezelve niet ontweken, en door deinsen ontgaan had, begost met zo een vreesselyke geswintheid met zyn benen te schermen, dat ik my inbeelde, dat hem de snelle Ooste wind op zyn vleugels weg voerde. Het leet, dat hy my aangedaan had, was al te groot, om het zelve ongewroken te laten. Derhalven vervolgde ik hem zo ras my mogelyk was tot aan dit bosch toe, in het welk hy my, door de dikte van de struiken, uit het gesigt gekomen is, en daarom heb ik my op dezen boom begeven, om te sien, of ik hem nergens in het gesigt krygen kan, en daar ik gezworen heb geen voet af te zetten, voor ik hem sie, dewyl hy noodwendig hier verby gaan moet, indien hy wederom naar de Stad wil keren. Derhalven bid ik u, vervolgde hy, dat gy te zamen aanstonds wild vertrekken; want indien hy u zag staan, en met my spreken, zou hy naderhand overal verhalen gaan, dat ik hem schelmscher wys had willen aanvallen, het welk my geen klein nadeel aan myn goede naam brengen zou.
Hoe zeer Belindor op Don Rodrigo verstoort was, kost hy sig evenwel niet onthouden over de leugens en de opsnyderye te lachen, die hem de angst deed' uitvinden, en dewyl hy hem gaarn van den boom gehad had, om hem duizenden van stok-slagen voor zyn uitdaging te geven, bad hy hem, dat hy wilde afklimmen, dewyl hy hem een paard lenen wilde, om die geen te volgen, daar hy op wagte; maar den ander antwoorde, dat hy gezworen had, niet eer van den boom te komen, voor hy zyn vyand had sien komen, en dat hy zyn eed niet om al het goed van de wereld breken wilde. Belindor siende, dat al de goede woorden, die hy hem gaf, vergeefs, en niet bequaam wa- | |
| |
ren, om hem van den boom te doen komen, begost hem wederom van den brief te spreken, die hy hem geschreven, en de uitdaging, die hy hem gedaan had, zeggende, dat hy hem voor de argste schelm en blood-aard hield die ooit de Son beschenen heeft, indien hy hem niet aanstonds voldoening daar over deed. Sagt, zagt, goeden Heer, antwoorde hem den armen duivel, hoe is het mogelyk, dat gy u selfs, en my zo zeer vergeet, dat gy zoo met scheldwoorden tegens my uitvaart, daar gy myn qualiteit en myn verdiensten dog genoegzaam uit myn reden gehoort hebt, en wel weet, dat my alzo weinig moed, als de zee water ontbreekt? Maar het is niet fraai, dat men aanstonds zo onbescheiden uitvaart, zulks doen de schuite-boeven, en geen luiden van onze afkomst. Daarom laat u genoeg zyn, vervolgde hy, dat ik u gezegt heb, en nogmaals zeg, dat ik niet weet, wat gy van brieven, of van questie zeggen wild, en daar mee holla. Neen, neen, antwoorde Belindor, (die deze Comedie ten einde wilde spelen,) daar ben ik niet mede voldaan, groot-spreker, ik begeer, dat gy aanstonds hier komt, en my dat vonkje van de verschrikkelyke gloed uws dapperheids, als gy schryft, toont, dewyl ik besloten heb, niet een voet van hier te wyken, al zou ik hier drie dagen sitten, voor gy my voldoening gegeven, en met my uw' rappier gemeten hebt. O Hemel! ag al te wrede geboorte ster! riep hy met een desperate stem uit, wanneer zult gy myn vermoeiden arm slegts eenen dag tyds verlenen, dat hy sig eenmaal van de verschrikkelyke bloedstorting, die hy nu eenige jaren herwaards tegens zyn wil gepleegt heeft, uitrusten mag! Of hebt gy my niet als tot het verderf en de uitroejing van het menschelyk geslagt, uw' schepselen, laten geboren werden! en zal dan Don Rodrigo di Braccamonte, de kragten, die
| |
| |
gy hem verleent hebt, zo qualyk moeten gebruiken, en in al de Cronyken en treur-geschiedenissen als de wreedste Tyran en bloed-hond, afgeschildert werden, daar ik u nogtans, en al uw'inwoonders tot getuigen neem, dat myn hert geen grooter vermaak scheppen kan, als in het aangenaam genieten van de zoete vrede en lieffelyke eenigheid. Daarom stuit eenmaal de grouwzame vloed der verschrikkelyke bloed-plassen, die door myn vuist het groote Rond uws aardbodems dagelyks overstromen, en steld dezen onbezonnen jongeling het verderf voor oogen, daar hy sig zo moetwillig in wil storten, en het geen hem gewisselyk boven het hoofd hangt, indien gy hem door uw' almogende en kragtige ingeving geen vreedzamer en zagter gemoed verleent.
Belindor, die sig veel vergramder aanstelde als hem in der daad om het hert was, wilde sig in het geringste aan de reden van zyn bedrukten tegen party niet keren, die hy nogmaals gebood van den boom te komen, of dat hy aanstonds om eenige van zyn Boeren zenden zou, die dezelve zouden omhouven. Don Rodrigo siende, dat de goede woorden, en de onderdanigheid, daar hy zyn vyand mede bejegende, vrugteloos was, wilde het op een andere boeg wenden, en door het uitbraken van Rodemontades doen, dat hy met goedheid niet kost te weeg brengen. Na dat hy dan zyn knevels opgestreken, zyn gesigt in een verschrikkelyke plooi gezet, en eenige malen over zyn schouwders uitgespuuwt had, borst hy in deze dodelyke termen uit: Indien al de heilige Martelaren, die om het ware geloof den dood geleden hebben beneffens al de Apostelen, Patriarchen en Propheten wederom verrezen, en my alle op hun ziel en zaligheid zwoeren, dat gy zoo onnozel en eenvoudig waart, van niet te weten, wat u loon zyn zal,
| |
| |
indien ik zal genoodzaakt zyn den eed te breken, die ik gedaan heb, en van den boom te komen, om u te kastyden, zou ik zulks dog niet geloven, dewyl gy van een al te vernuftige ziel ter wereld gebragt zyt, om niet te weten, dat ik uw' ledematen kleinder als kaf houwen zou, en zulks de vogels aan den hemel tot spys geven. Daarom vertrekt gezwint met het onbeleeft gespuis, dat gy by u hebt, en dat myn gemoed al lang door hun lachen tot gramschap verwekt heeft, eer ik u altemaal op deze plaats ontziel. Deze woorden hoopte hy, dat wat meerder, als de vorige zouden te weeg brengen, daar hy nogtans wel haast het tegendeel van bemerkte, dewyl Belindor hem al de scheld-woorden toewierp, die hem in de mond quamen, hem dreigende, dat indien hy niet aanstonds by hem quam, hy en zyn makkers hem in den boom stenigen zouden. Deze woorden gaven den armen hals genoegzaam te kennen, dat zyn zaken vry wat slegt stonden, daar hy weinig beterschap toe te hopen had, indien hy de laatste hulp middel niet aanwende, die hy door deze woorden dagt te vinden: Ik kan niet weten wat razernye uw' sinnen betovert heeft, dat gy uw' dood zo zoekt te haasten, daar gy nogtans alle middelen behoorde aan te wenden, om uw' leven te verlengen, dewyl gy van een eerlyk geslagt, ryk, jong en van de schoonste vrouw des werelds bemind zyt, daar gy, indien gy gewilt had, een gelukkig en vermakelyk leven mede had konnen voeren: maar nu is het te laat, voer hy voort; ik voel myn gramschap, door uw' ophitsing, aan het branden. Derhalven zoo bereid u, rampzalige, om uw' ziel op de punt van myn rappier na het Plutonisch gebied te sien voeren. Dit gezegt hebbende, gaf hy een verschrikkelyke schreeuw, en liet sig een weinig nederdalen. Daar na bleef hy wederom staan,
| |
| |
om te sien of zyn tegen-party, gelyk hy gehoopt had, met zyn geselschap, nog de vlugt niet nam, die hy zo ras aan den voet van den boom met den degen in de hand niet gesien had, of hy begost wederom om hoog te klimmen, stellende sig op dezelve plaats, daar hy te vooren geweest was, van waar hy deze voorsigtige en verstandige reden liet horen: Jongen bloem, indien ik my, midden in myn gramschap, niet met een hertelyk medelyden t'uwaards bewogen vond, zou het uurglas uws levens al lang ten einde gelopen zyn, en gy onder de zwarte banieren van den Stygischen God leven: maar wat Barbarisch gemoed zou uw' blozende wangen, daar een zoete Lente de bloeiende jeugd van uw tedere jaren zo levendig op afgebeeld heeft, aanschouwen konnen, zonder niet een gruwel te hebben, om uw' jeugdig herten-bloed af te tappen? Neen, neen, edelmoedig jongeling, voer hy voort, schoon myn vuist de meeste doden-gravers van Europa dagelyks doet zweten door den arbeid, dieze aanwenden, om de graven van het gebeente der gener te ontledigen, die ik de wurmen tot spys gegeven heb, ben ik evenwel nog zo zeer niet van het gevoelen, daar een welgeboren ziel mede geciert is, berooft, dat ik den tederen stengel van uwe wassende levens-plant met myn scheursieke en bloed-dorstige klauwen zou willen afbreken, het welk my den hemel zelver schynt te verbieden, dewyl ik my nooit voor de dood van die geen, die ik heb doen sneuvelen, met zo een medelyden heb bewogen gevonden, daar gy God, indien gy d'alderondankbaarste van alle menschen niet zyt, ter eeren barrevoets een Beêvaart ofte Pelgrimagie naar de heilige Capelle van onze Lieve Vrouw van Loretto behoorde te doen, en eenige honderd duizend ponden waskaarssen aan al de Kerken van het Christendom ge- | |
| |
ven. Daarom zeg ik nogmaals, dat gy van hier vertrekt, eer de Sonne-schyn van myn goedheid in een verschrikkelyken haagel, blixem en donder-vlaag verandert, die den tooren van u welvaren omwerpt, en de dak-pannen van uw' levens-huis verplettert en verbryzelt.
Na het uitten van deze verschrikkelyke woorden, die den onverzaagden Krygs-god zelver broek en wambais van angst zouden hebben doen bevuilen, indien hy niet geweten had, dat hy de argste Poltron was, die tusschen de Ledische vaart en den Euphraat, (een taamelyke distantie) te vinden was, hielt hy op van Gasconneren, blyvende in groote stilheid, om de uitwerking met geduld af te wagten, die hy verhoopte, dat de hertstekende redenen van zyn dood verkondigende harangue op het gemoed van zyn onverzaagde belediger zouden te weeg brengen, die evenwel zo weinig operatie deed' als een purgatie by een mensch, die al vier-en-twintig uuren dood geweest is; want Belindor, die al te lang met deze hoogmoedige landaard verkeerd had, om hun snorken en pochen niet gewoon te zyn, ziende, Dat Diana en ik het grootste vermaak des werelds in deze pots, en de opsnydery van Don Rodrigo namen, wilde de Comedie nog wat langer doen duuren. Derhalven gaf hy den ellendigen Don zyn mening door deze duidelyke woorden te kennen: Ik most de grootste zot van de wereld zyn, indien ik in het geringste wilde twyffelen, dat gy de brieven, daar ik van gezegt heb, niet zoud geschreven, en my hier ter plaatze doen komen hebben, weshalven gy u ook in dezen boom hebt verbergen willen, om te sien, of ik ook moeds genoeg had, om te verschynen, het welk indien ik niet gedaan had, gy naderhand uw roem daar van zoud ge- | |
| |
dragen hebben. Dewyl ik dan hier van gantzelyk verzekert ben, is'er niets overig als alleenlyk te bedenken, wat straffe deze zoo zware misdaad verdiend heeft. Duizenden van stok-slagen, millioenen van muilperen, mitsgaders zo veel stooten voor de vleesachtige partyen uws lichaams, zyn inder daad galanteryen, daar men uws gelyken mede pleeg t'onthalen, en die de enormiteit van uw' delict dubbeld verdiend heeft; maar zulks is niet dienstig, om u het opsnyden en het pochen te verleeren, en u te doen bekennen, dat gy de lafhertigste en bloodste schurk zyt, wiens hoofd ooit van de Calot des hemels bedekt is, behalven dat ik myn handen te veel onteeren zou, indien ik die aan zoo een onwaardig en schandelyk voorwerp, als u, wilde leggen. Hoewel dan het schryven van een Cartel vol schimpelyke woorden, het weigeren van voldoening daar voor te geven, de leugens van uw' dapperheid en duizenden van Rodemontades verdient heeft onder een stok van een vrezelyk gewigt te sterven, wil ik my nogtans met deze genadige sententie vergenoegen. Eerstelyk Confisqueer ik uw' beide knevels, dewyl deze de oorzaak van uw' hoogmoed en trotsigheid, en de ingeveren van uw' Rodemontades zyn, die gy zelver zult afsnyden, en myn overleveren: ten tweeden zult gy hier op uwe knien bekennen, dat gy de bloodste en de grootste leugenaar van alle menschen zyt, en ten derden zult gy deze eerlyke luiden en my om vergeving bidden, dat gy ons hebt derven schryven: en hier ter plaatze doen komen.
Deze definitive woorden, deden onzen armen hals het overige van zyn hoop verliezen, van door zyn Gasconnades het geringste te opereren, zonder nogtans uit den boom te willen komen, om de heerlyke Ceremonie van zyn sententie by te wonen, het welk
| |
| |
Belindor siende, kreeg de pistolen, die aan zyn zadel hongen voor den dag, en stelde sig onder aan den boom, hem dreigende aanstonds uit den boom te ligten, indien hy niet goedwillig daar uit, en by hem quam. Wat zou den bloed aanvangen? Onder te komen, dagt hem niet heilzaam, en boven te blyven, nog veel gevaarlyker, dewyl Belindor het gespannen pistool op hem aan hield, dreigende alle oogenblik los te branden, indien hy niet goedwillig by hem quam. De beste raat dagt hem, Belindor om genade te bidden, en dat hy hem niet mishandelen wilde, wanneer hy by hem zou gekomen zyn, het welk hy hem beloofd hebbende, begaf hy sig naar beneden. So ras hy dan op d'aarde gekomen was, bleef hy met neergeslagen oogen staan, bevende, als een dief op de laatste sport van de ladder, Belindor gebood hem aanstonds te gaan knielen, houdende gestadig het Pistool op hem aan, met het welk hy hem dreigde aanstonds neder te schieten, indien hy sig niet gewillig toonde, in al het geen hy hem gebieden zou. Wanneer hy dan neer geknield was, gaf hem Belindor een klein knip-scheertje, met het welk hy hem gebood zyn knevels, die hem tot aan de ooren quamen, af te snyden. Dit scheen den vromen held een bittere kelk om uit te drinken; maar het gevaar daar hy in was, gaf hem geen tyd, om sig lang te bedenken. Derhalven gehoorzaamde hy het bevel van zyn vyand, aan wien hy deze slag-zweerden, daar hy zo menig mensch mede bedrogen had, overreikte. Hier op dwong hy hem te bekennen, dat hy onwaardig was langer een rappier te voeren, dewyl hy het zelve tot bescherming van zyn eer niet dorst gebruiken, na het welke hy het zelve van sig leggen most. Hier op sprongen wy wederom te paard, latende den goeden Don Rodri- | |
| |
go in de grootste wanhoop des werelds zyn ongeluk vervloeken. Ik laat een ieder oordeelen, of wy onderwegen stof hadden, om ons te vermaken, zoo veel is 'er van, dat ons de weg zo kort viel, dat wy ons eer aan het Slot van Belindor vonden, als wy zulks gewaar wierden, en dewyl Diana wel wist, dat haar Vader dien middag by den Maquis ten eeten was, bad zy ons, dat wy haar tot aan haar Slot vergeselschappen wilden, alwaar zy sig aanstonds verklede. Het vermaak van deze pots was al te groot, om zulks verborgen te houden. Derhalven verhaalde Belindor alles, het geen sig tusschen hem en Don Rodrigo toegedragen had, aan den Marquis, zyn Vader, die zulks nooit zou gelooft hebben, indien de afgesneeden knevels van den Spanjaard hem zulx niet gewisselyk verzekert hadden.
Ondertusschen kreeg de Gouverneur brieven uit Spanjen, waar in hem geschreeven wierd, dat zoo een Persoon, gelyk hy den Graaf (of die sig zo noemde) beschreven had, daar niet aan het Hof, nog veel weiniger van den Koning bekent was, die hem hier op gebood dezen schelm naar behoren, en na zyn goedvinden te straffen. De Gouverneur dit bevel bekomen hebbende, deed'den gevangen door het Geregt verhoren, die nogtans het geringste niet bekennen wilde, zeggende, dat hy van geen ander nog van geringer qualiteit was, als hy sig uitgegeven had. Derhalven wildenze zyn dienaars doen vangen, om uit hen te krygen, datze van den Graaf niet vernemen kosten; maar deze waren voorsigtig genoeg geweest, om, zo ras zy het arrest van hun Heer vernomen hadden, het hazen-pad te kiezen. De beste middel, om hem te doen klappen, was de pynbank, daar hy nauwelyks opgebragt was, of hy bekende niet alleen het geen, daar hem de Neef
| |
| |
van den Gouverneur van beschuldigd had, maar daaren boven honderd andere schelmeryen, waar van de kleinste de galg dubbeld verdiend had. De eisch van de krygs fiscaal was, dat hem de regter-hand, daar hy zo menig mensch mede in het spelen bedrogen had, afgehouwen, en zyn lighaam, tot discretie der zwart-gepluimde bende, op de land-weg aan de galg gehangen wierd. Wat het geld aangaat, dat by hem gevonden en hem afgenomen was, en dat over de vyftien honderd Ducaten aan goud beliep, daar van zou den Marquis, Clarimond en meer andere, als ook den Gouverneur zelver, het verlies van hun geld van goed gedaan werden, datze met spelen aan deze bedrieger verloren hadden, en het overige oordeelde hy (volgens de smagterige wys van zyn order) dat aan hem vervallen zyn zou. Tegens dezen zo eerlyken en redelyken eisch, wist geen van de Rechteren het geringste in te brengen, als alleen tegens de laatste Clausel, alzo de Gouverneur hem het hagje niet alleen gunnen wilde, zonder daar ook een vrolyken avond, op de Patient zyn gezontheid, van te hebben. Hoe zy hier over met malkander eens zyn geworden, heb ik niet regt vernomen, dewyl ik my, om zulx te weten, niet veel bemoeit heb. So veel is 'er van dat de dood hem met een groote eloquentie ofte welsprekentheid van den sieken-trooster aangekondigd wierd, die, om sig als een eerlyk man in zyn bediening te laten vinden, dien dag expres een schoone bef, en zyn pars-mantel aangedaan had.
Wanneer de bestemde hemelvaarts-dag van onze Graaf gekomen was, wilde de Marquis hem de laatste passagie over de ladder sien doen. Derhalven deed' hy een van zyn grootste koetzen aanspannen, alwaar hy sig met Clarimond en Diana (die ook
| |
| |
begerig was, om deze funeste estroppade te sien) beneffens Belindor en my inzette. Wy begaven ons naar het huis van den Gouverneur, het welk op de groote markt stond, en daar deze kortswyl voor geschieden zou. De klok gaf de Regters te kennen, dat de bestemde uur van hun misdadiger gekomen was. De Ceremonie-meesters van de bruit der duisternis, ofte alias, Messieurs de dieven-leiders wierden gezonden om den gevangen te gaan halen, duizenden van zielen verlangden na de komst van den Patient, en vloekten (gewoonlyke ongeduld van het Grauw) niet weinig over de traagheid van de Regters. Maar geen kleine beroerte ontstond'er in de gemoederen der geene, aan wien de wagt van dezen gevangen aanbevolen was, wanneer die geen, die men gesonden had, om den misdadigen af te halen, quamen boodschappen, dat de Graaf (want zo noemde men hem nog) zyn sententie onder de zolen van zyn schoenen genomen, en dien zelfden nagt uitgebroken was, het welk zy aan een groot gat in de muur van de toren, daar hy opgezeten had, bespeurd hadden, als ook aan een keten die hy van zyn handen en benen afgevyld had. De Gouverneur, deze tyding gehoord hebbende, zond aan alle kanten ruiters uit, om den vlugtenden t'agterhalen; dog te vergeefs, dewyl geen van hen de geringste tyding van hem vernemen kost, zo dat de Grootmeester van de Patibularische order by na desperaat was, dat hem deze nieuwe Ridder ontsnapt, en dit vetje uit zyn neus gevlogen was.
Ondertusschen ontzag sig de wreede en kleine herten-dwinger niet, zyn aldoordringende schigten in de ronzelige borst van de Marquis zyn oude kok te schieten, die sig dodelyk, en tot stervens toe op een oude keuken-meid van Clarimond verlieft had, die
| |
| |
ten tyde van zyn overleden Ouders nog zyn Minne geweest was, hoewel deze goeden Heer ruim twee en vyftig jaren tellen kost. Dit afgeleefde voorwerp zyns verliefden ziels, had hy eenmaal op het Slot van Clarimond gesien, die een groote vreetmeulen vol afgebroken tanden (een levendig afbeeldsel van de verwoesting der afgebrande Dorpen van Bodegrave en Swammerdam) een neus die in lengte en spitsheid de boeg-spriet van het schip Argos (daar Jason mede na het Eiland Colchos voer, om het gulden Vlies te halen) ver te boven ging, mitsgaders zekere verheving op haar rugge) het welk de Geleerden een buchel noemen (die de Situatie van Teneriffe zeer natuurlyk vertoonde) hadden zodanig zyn gemoed betovert, dat hy al een verloren man was eer hy zulx gewaar wierd. Wat hem aangaat, hy had in zyn jeugd in de Latynsche school gegaan, en dewyl hy nog vyf, of zes woorden van deze Taal onthouden had, was hem tot nog toe geen vrouw te voor gekomen, die hy van deze heerlyke verdiensten de besitting had waardig geoordeelt. De ongenade, die hem den Hemel gedaan had, door de straf van den herzenwurm, had hem zo diep in de genade van den Marquis gebragt, dat hy hem boven zyn koks-ampt ook met dat van geheime tafel-raad, of anders Hof-nar genaamd, ge-eerd had, het welk hy zedert vier entwintig jaren, met een zonderlinge vigilantie en conduite by hem bekleed had. Hy had in zyn jeugd ook de kryg gevolgt; maar dewyl hy wel zag, dat'er niet veel in te gewinnen was, had hy de Politique charge van kok aangevaard, daar hy nu door voortgang van tyden, zo ervaren in geworden was, dat ik hem dikmaals heb horen zeggen, dat hy sig wel ondernemen wilde, een Mossel-saus, of een pot Boekweitebry tegens de beste kok van Europa te koken. Deze
| |
| |
voortreffelyke hoedanigheden, als ook de Charmes van zeker bejaard pluimtje, mitsgaders een paar laarzen, die geen ander getuigenis van hun getrouwe diensten van noden hadden, als die hen van de tyd gegeven was, en daar hy sig nog in zyn Krygsmans stand van bedient had, waren de werkmiddelen die hy, hoewel te vergeefs, tot de verovering van zyn ziel-voogdes haar wedermin aangewend, had, zonder dat zyn onbarmhertige Schoone sig in het geringste hier door had laten vermurwen. Deze zo harde tegenstand deed' in plaats van hem te doen wanhopen, niet anders, als zwavel en pik in het vuur van zyn liefde werpen, die wel haast in zo een verschrikkelyke gloed uitspatte, dat men de oorzaak van zyn quaal (want venit Amor serior, quo serior) uit duizend kentekenen genoegzaam bespeuren kost. Een groot getal van allerlei kakel-bonte linten, de veertiendaagze verandering van hembden (daar hy te voren maar alle maand een ander aangedaan had) het gestadig mymeren, en in sig zelven spreken, en somtyds peper voor zout, en zout voor zuiker in het eeten werpen, waren al te zamen geloofwaardige en onwederspreekelyke getuigen, die het geen zyn tong zogt te verswygen, aan den dag bragten. Belindor en ik waren de eerste, die gewaar wierden dat hy van deze siekte beswangert was. Wy zogten met goede woorden en met beloften van hem in zyn liefde te helpen, de waarheid uit hem te krygen; maar te vergeefs.
Eens op een tyd, dat ik iets in de keuken wilde zoeken, vond ik een papier agter eenige schotels leggen, waar in ik deze navolgende versen vond.
| |
| |
Myn herteken wil scheuren.
II.
Haast brengen zonder confuis,
My troost met zoet gedruis,
III.
Te klêen sonder verseren.
IV.
Koningen en Princen partinent,
| |
| |
Des morgens sonder minken
Van smullen sonder benayen.
VI.
In 't veld als 't behoort,
VII.
My jonnen wilt seer vroet,
VIII.
My gejaagt hebt te groeve.
| |
| |
Dewyl de liefde magtig genoeg is, om van een dapperen een vertzaagden, en van een vertzaagden een dapperen, van een giergaard een milden, van een vergramden een vreedzamen, van een boer een Edelman, en van een ezel een Doctor of Advocaat, (want die slegts deze naam hedendaags heeft, is een behouwe man, al had hy zyn leven geen Latyn geleert, indien hy maar vrienden op het kussen heeft) van een geleerde een zot, van een burger een Marquis, en van een plompert een welgemanierden te maken, quam het my niet vreemt voor, dat hy ook een Kok in een Poëet had konnen veranderen, alzoo my by my zelver wel bekent was, dat dit de gewoonlyke verandering is, die hy op de gemoederen van zyn onderdanen deed. Dit zyn de eerste werkmiddelen, die hy ons ter hand send, om onze quaal te kennen te geven. Hy selver voerd onze hand, snyd onze rouwe pen, en maakt van der Stok een Vondel. Alles, dat my dan in deze versen wonderlyk voorquam, waren de ouwer wet ze termen, waar van de jongste ruim vyftig jaren ouder, als hy zelver was. Ik schepte zoo een groot vermak in dezelve te lesen, dat ik om de Copye daar van te hebben, het papier met my nam en met ter haast uit schreef, leggende het daar na wederom agter de schootelen, daar ik sulx eerst gevonden had. Belindor nam geen kleyn vermaak in deselve te lesen, wanneer ik hem die toonde, enwilde dat Diana deselve noch dien dag sien sou. Tot noch toe was het voorwerp ons onbekent, dat den ontvonkten ziel van ons verliefde Kok zoo diep in het gaaren van de liefde mogt verwart hebben. Derhalven bad my Belindor, dat ik hem zoo veel goede woorden geven zou, tot hy my sulx openbaarde, het welk hy oordeelde, dat ik ligtelyk zou konnen te weeg brengen, alzo hy my altyd boven d'andere
| |
| |
huisgenoten bemint had, behalven dat het ontsag en de gehoorsaamheid, die hy my als Hof meester schuldig was, hem daar toe verpligten zou.
Eenmaal op een tyd, die ik tot myn voornemen bequaam oordeelde, riep ik hem alleen in den Hof van het Slot, alwaar ik hem op een zeer stemmige wys aldus te gemoet voer: Lieve Meester Simon, (want aldus was de goê man genaamd) ik ben al te zeer uw' goede vriend, om geen deel in de zwaarmoedigheid te nemen, die ik eenigen tyd in u bespeurt heb, en die ik verzekert ben, dat uit geen ander oorzaak, als uit de liefde spruit, die gy op 't een of 't ander aardig diertje zult geworpen hebben. Derhalven zoud gy u deze vriendschap on waardig maken, en u zelve van de hulp versteken, die gy in uw' voornemen van myn goedheid verzekert zyt, indien gy my langer de naam van die geen wilde verbergen, die u aldus doet quynen, met verzekering, dat deze bekentenis u tot de gelukkigste man zal maken, die ooit het hart gehad heeft van een Vrouw te beminnen, dewyl gy door myn voorspraak en toedoen nooit de geringste tegenstand in het gemoed van die geen, die gy bemind vinden zult, alwaar zy wreder als een Africaansche Leeuwin, en ongevoelyker als d'alderhardste van al de Noordsche klippen. Deze beloften waren de goede Kok het aangenaamste geluit des werelds in de ooren, zo dat hy langen tyd zonder spreken bleef, denkende op het geen hem hier in te doen stond. Eindelyk scheen ik weet niet wat voor een vrees de begeerte, die hy had, van zyn hart tegens my te openen, zo zeer te wederstreven, dat hy t'eenemaal lochende de geringste liefdens beweging in zyn gemoed te gevoelen, hoewel met een gelaat, het welk genoegzaam te kennen gaf, dat hem zekere schroom hier toe meer, als de waarheid verpligtte,
| |
| |
het welk ik bespeurende, zogt, dezelve door goede woorden en beloften te doen verdwynen, en t'eenemaal in hem uit te doven. Derhalven voer ik wyder in myn begonnen reden voort: Het is een groote dwaasheid, dat gy u schaamt iets te bekennen, dat u van luiden van verstand en oordeel voor een eer en deugd zal toegerekent werden, dewyl het lieven een waar teken van een genereus gemoed is, het welk de zoetigheid en aangenaamheid van het vrouwelyke geslagt kan erkennen, en tusschen die van de onze weet t'onderscheiden, het welk de teder ingeving volgt, die ons de natuur van onze kindsche jaren af voor dit zoete volk inblaast. De wreedste Monster-dieren zyn het niet alleen, die sig onder de magtige wetten van de liefde moeten buigen; maar de ys-kouwde stroomen, en ongevoellyke wateren (indien wy het zeggen der Digters geloven willen) siet men zelver door liefde koken, en malkander vriendelyk omvlegten en omarmen, behalven, dat ik al te groote getuigenissen van de uwe heb, om my te laten ontpraten, dat gy niet dodelyk verlieft zyt. Dit gezegt hebbende, toonde ik hem de Copye van de versen, die hy gemaakt had, en die ik hem bekende na het Originaal, en na zyn eigen hand, om de cierlykheids en schoonheids wille, uit geschreven te hebben. Hy was niet weinig verbaast, wanneer hy dezelve versen, die hy op zyn ziel-voogdes gemaakt had, gewaar wierd. Derhalven oordelende, dat het meer hartnekkigheid als voorsigtigheid en wysheid zyn zou, indien hy my langer verbergen wilde, het geen hy wel zag, dat my meer, als al te wel bekent was, gaf my te kennen, dat hy al voor lang willens geweest was, my zyn liefde te openbaren; maar dat hy het altyd uit vrees gelaten had, dat ik zulks aan Belindor mogt weder zeggen, die niet allen een
| |
| |
regte spot-vogel was, maar die zulks ook aanstonds aan zyn Vader zeggen zou. Na ik hem dan van myn verzwygentheid verzekert had, bekende hy my, dat die geen, die hem zo zeer betovert had, geen ander, als de Keuken-meid van Clarimond was, by den welken hy bad, dat ik hem een goed woord verlenen wilde, om haar ten huwelyk te mogen nemen. Verder klaagde hy my met de tranen in de oogen, dat hy haar verscheide malen zyn liefde geopenbaart had, maar dat zy zulks altyd met een groote koelheid en onmedogentheid aangehoort had, zonder het geringste vonkje van weder-liefde te tonen, of sig aan de onkosten, die hy zedert eenigen tyd, om harentwil, in kleding, en galanteryen aangewend had, te keren, waar door hy tot de laatste hulp-middel de versen, die ik uitgeschreven had, haar meende te zenden, met hoop, dat de cierlykheid, Studie, en de kragtige beweegredenen, die hy daar in aangeroert had, doen zouden, dat zyn gebeden en goede woorden, tot nog toe op haar gemoed niet vermogt hadden. Hier op vroeg hy my, wat my van d'aardige zwier, en de zoete rym van zyn versen dogt, en of hy niet met regt voor den besten Poëet van het lant mogt gehouden werden? Ik antwoorde hem, dat zyn versen goddelyk waren, en dat die van
Vos
en
Vondel
, daar geen handwater by hadden, en dat ik groote moeite had te geloven, schoon my de rykheid van zyn snege geest genoegzaam bekent was, dat die uit zyn eigen veder gevlooten waren; maar hy zwoer my het tegendeel met zulke verschrikkelyke eeden, dat ik gedwongen was te geloven, dat hy de Werk-meester van dit Konst stuk was. Na ik hem dan nogmaals belooft had niet alleen in alles geheim, maar ook behulpzaam te zyn, scheide hy van my, alzoo de tyd en zyn ampt hem in de keuken riepen.
| |
| |
Soo ras hy vertrokken was, begaf ik my na de kamer van Belindor, aan wien ik alles verhaalde 't geen my Meester Simon van het verlies van zyn vryheid gezegt had. Hy was niet minder, als ik verwondert, wanneer hy hoorde, dat een man van zyn jaren zot genoeg was, om sig in de lelykste molik te verlieven, die ooit Karsse-boom voor de smagterige aanval der roofagtige spreeuwen bevryd heeft; maar het geen ons het meeste van al verwonderde, was, dat wy hoorden, dat deze oude Megera nog zo een groote inbeelding van haar schoonheid had, dat zy de liefde van haar verliefden oppasser niet als met trotsheid wilde beantwoorden, hoewel hy haar (zyn zotheid aan een kant gestelt) dubbeld waardig was. Belindor en ik besloten ons van deze gelegentheid te dienen, om de Kok over zyn dwaasheid te straffen, en hem een aardige pots te spelen, om hem de gryze liefde te verjagen, daar wy ons lang op bedagten, zonder nogtans wat zekers te konnen besluiten. Ondertusschen quam my de Kok eenige dagen daar na onder het vergieten van een meenigte tranen seggen, dat hy zyn liefste de versen, die hy op haar gemaakt, door een boeren-jonge gezonden had, die zy niet alleen geweigert had aan te nemen, maar daarenboven ongelezen in duizend stukken gescheurt, en hem had zeggen laten, dat indien zy had konnen lezen, zy al voor lang de tien geboden en het geloof van buiten zou geleert hebben, en haar tyd niet aan het lezen van dat redenrykers tuig leggen; So dat hem dagt, dat'er niet overig was, als een strik te nemen, en sig te verhangen, dewyl hy wel zag, dat hy met de storm-winden van zyn gebeden, en droeve klagten, nooit het geringste op de onbewegelyke rots van zyn liefstens gemoed zou konnen uitwerken. Ik zogt hem door de beloften van by Clarimond en by
| |
| |
haar voor hem te spreken, te vertroosten; maar te vergeefs, dewyl hy oordeelde, dat na dien zy de heerlyke gaven van zyn Rym-konst had derven veragten, zy sig ook weinig aan het overige van zyn deugden en wetenschappen keren zou.
Siende dan, dat al myn woorden vergeefs, om hem te troosten, aangewend waren, schoot my een andere vond in den sin, die ik zeer dienstig oordeelde tot het geen Belindor en ik tot zyn genesing besloten hadden. Zedert eenigen tyd had sig een bende Heidens, aan wien de Stad verboden was, in een naastgelegen Dorp opgehouden, dat hen een groote meenigte van hoenders, duiven en endvogels, maar voor al een onbegrypelyke geswintheid van hun vingers een ander Luilekker-land deed'schynen. Deze waren het, die ik den verliefden Kok ried om hulp te vragen, met verzekering, dat hy alle troost en bystand van hen te verhopen had, die hy van het geluk en den Hemel zou wenschen konnen. Op deze woorden opende de goede Mond-sorger zyn ooren zo wyd als een bak-oven, zeggende, dat hy nog dien selfden dag na het Dorp wilde, daar dit gespuis sig ophield. Ik antwoorde hem, dat ik zelver met hem daar heen wilde, om hem met de opperste van de bende te doen spreken, dat een oude en een zeer ervaren vrouw, niet alleen in de Chiromantie, maar ook in de swarte kunst was, en die ik hem deed' geloven, dat my al voor eenige dagen veel dingen gezegt had, die my gebeurt waren, als ook eenige, die ik verzekert was, dat my nog geschieden zouden. Het is niet te beschryven, wat voor aardige Complimenten hy voor den dag bragt, om my over myn aanbieding te bedanken. So ras hy van my was, deed' ik aanstonds een paard sadelen, en reed' na het Dorp daar deze dolende Ridderschap sig ophield. Ik was
| |
| |
hun residentie plaats nauwelyks op honderd schreeden genadert, of ik zag my wel haast door een groot getal van deze Orden omcingelt, die sig alle zeer begerig aanboden, om my goeder geluk voor een gekruisten penning te zeggen. Ik ontsloeg my door het toewerpen van een stuk gelds van hun aanval, roepende alleenlyk een oud wyf van hen, die ik gebood my tot aan de kroeg van het Dorp te volgen. Daar gekomen zynde, deed' ik haar in een kamer alleen by my komen, alwaar ik haar al de omstandigheden van den ouden Cortisaan zyn liefde verhaalde, en na ik haar in alles 't geen zy tegens hem zeggen en doen zou, onderrigt had, keerde ik wederom na ons Slot, met bevel, dat zy sig des anderen daags, op een bestemde uur, die ik haar noemde, op de selfde weg, daar zy my eerst bejegent had, alleen zou vinden laten. Wanneer ik t'huis gekomen was, liet ik my in het geringde aan de Kok niet blyken, dat ik met de Hex gesproken had, en verhaalde Belindor alles, dat ik dien dag uitgeregt had, die sig niet weinig verheugde, dat hy onze aanslag zo een goed begin zag nemen. Des anderen daags namiddags, het welk de tyd was, die de Kok en ik tot ons voornemen bestemt hadden, begaven wy ons na het Dorp, daar sig zyn Orakel onthield, en het welk wy zo ras niet in 't gesigt gekregen hadden, of de Heidensche Dame, daar ik te vooren van gezegt heb, ontmoette ons op deselfde plaats, daar ik haar bescheiden had. So ras ik haar gesien had, wees ik haar aan de Kok, zeggende, dat het niet anders zyn kost of zyn aanslag most een gelukkig einde nemen, dewyl den aanvang zo goed was, dat die geen, die wy zogten, en die ik anders met groote moeite zou uitgevraagt hebben, ons juist ter gelegener tyd ontmoete. Ik wenkte haar, dat zy sig van de andere
| |
| |
Heidens, die op onze komst quamen aanlopen, afzonderen, en ons volgen zou, en schoon zy zulks behalven dat wel wist, most ik nogtans zulks doen, op dat de goê man niet merken zou, dat ik al met haar gesprooken had. Wanneer wy in dezelfde herberg en in de kamer gekomen waren, daar ik daags te vooren in geweest was, gaf ik de Waarsegster te kennen, dat dewyl zy om haar ervarentheid en groote wysheid overal beroemt was, deze man, wyzende op de Kok, ook raad en hulp by haar had willen zoeken, om hem de wederliefde te verwekken, van zekere Vrouw, die hy tot stervens toe beminde, en met dewelke hy gaarn in den Huwelyken staat zou willen treden, met verzekering, dat, indien zy hem zulks wist te weeg te brengen, zy een goede belooning te verwagten had. Hier op vroeg zy hem zyn naam, als ook die van zyn Liefste, na het welk zy sig in een hoek van de kamer met de rug na ons toe stelde, en eenige woorden, die zy met verscheide wonderlyke mynen uit een boek las, dat zy met sig gebragt had, binnens monds te spreken, het welk te duister voor ons was, om te verstaan. Daar na keerde zy sig na den vromen Kok, dien zy zei van den Geest, die haar diende, vernomen te hebben, dat zyn Liefste onmogelyk tot weder-min zou te brengen zyn; als door hulp van zeker drank, die zy zo ras niet zou gedronken hebben, of zy zou veel dolder en verliefder op hem worden, als hy op haar was, waar door hy ligtelyk tot zyn voornemen van haar te trouwen komen zou. Het had weinig gescheeld of onze goede Meester Simon, die haar woorden zo gewis en vast als een Evangelium geloofde, was van vreugde beswymt. Hy vroeg haar, wanneer zy hem die drank geven wilde, en hoe hy gelegentheid zou vinden, zyn aanstaande Ega dezelve te doen innemen? Dat
| |
| |
zou vry wat voeten in de aarde hebben, antwoorde de gewaande waarsegster, indien ik zulks door myn konst niet wist te weeg te brengen. Weet dan derhalven, vervolgde zy, dat gy morgen precys ten twaalf uuren in de nagt, gants allen, in dit naast gelegen bosch, op de eerste kruisweg zult komen, alwaar gy my zult aantreffen, en daar ik door myn konst uw' liefste zal dwingen in haar slaap te verschynen, en die voorgemelde drank te drinken, na het welk zy u over al volgen, en niets anders wenschen zal, als met u verenigt te zyn.
Deze hert-sterkende woorden waren wel zoet en aangenaam in de ooren van den verliefden Kok; maar alleen des nagts in een bosch, en dat nog op een Kruis-weg te komen, was een kortswyl, die hem niet al te zeer behaagde. Derhalven vroeg hy de waarsegster, of het niet mogelyk was, dat ik hem vergeselschapte? Die hem antwoorde, dat al haar konst kragteloos was, indien hy iemand met sig bragt, en dat zy beide daarenboven zeer qualyk van de geesten, die hem hier in behulpzaam zyn mosten, zouden konnen gehandeld werden. Het overige van de vrees, en de zwarigheid, die hy in deze zaak voor oogen zag, week ten laatste voor de heftigheid van zyn liefde, en voor de hoop van zyn geleden smert met de gelukzalige besitting van zyn oude Sara gekroond te sien. Hy beloofde dan in alles haar begeren na te komen, en geensins in gebreken te blyven, des anderen daags op de bestemde tyd en plaats alleen te verschynen, en na hy haar gebeden had in alles geheim te willen zyn, keerden wy wederom naar het Slot van den Marquis.
Des anderen daags, begaven Belindor en ik ons na de Heidinne, die wy in alles onderrigten, 't geen haar, om deze klugt ten einde te brengen, te doen
| |
| |
stond, en verschaften haar alles 't geen zy hier toe van noden had, met belofte, dat indien zy ons bevel in alles na quam, wy haar rykelyk belonen zouden. Dien gantschen dag deed' de Vroome Kok niet anders als God om een gelukkig einde van zyn voornemen te bidden, en de minuten te tellen, dat hy sig op de bestemde plaats most vinden laten. Wanneer het omtrent elf uuren op den Avond was, gingen Belindor en ik heimelyk uit het Slot, en naar het bosch, alwaar de Toveresse Meester Simon bescheiden had, daar wy niet lang gewagt hadden, of wy zagen haar met nog agt of tien van haar bende, volgens onze afreden, verschynen, hebbende ieder een bos stroo onder den arm. Zoo ras zy ons gesien had, gebood zy ons dat wy ons achter eenige bomen verbergen wilden, op dat wy van de Kok niet gesien wierden, gelyk de overige Heidens ook deden; terwyl zy, alleen op en neer wandelende, haar verliefden patient verwagte, die niet naliet kort hier na te verschynen. Hy naderde de waarzegster al bevende, en met lankzame schreeden, die hem by de hand nam, zeggende, dat zy zo aanstonds zyn beminde wilde doen verschynen, en den drank, die zy hem in een glas toonde, doen drinken. Hier op voerde zy hem midden op de kruisweg; alwaar zy met een stok, die zy in de hand had, een ronde kring maakte, daar zy hem in deed' nederknielen, na zy hem geboden had sig naakt tot aan de middel t'ontkleden. Ondertusschen dagt de vrome ziel broek en wambais van angst te vergulden, terwyl de duiveljaagster haar besweringen en duizenden van kromme sprongen maakte, waar van een ieder een nagel aan zyn dood-kist was. Hier op deed zy zeker teken waar op een oude Heidinne agter een boom met een grote gezwind- | |
| |
heid van daan sprong, die zy hem deed' geloven, dat zyn ziel-voogdes was, die zy door haar besweringe al slapende door een van haar bedienende geesten daar had doen voeren, en die zy hem gebood drie schreden rugwaards te naderen, en met zekere kruiden, die zy hem gaf, over zyn hoofd te werpen. Daar na deed' zy hem wederom in de kring, als te vooren, knielen, zeggende, dat indien ny nog een krygsman hert in 't lyf had, dat hem zulks niet qualyk zou te pas komen, dewyl verscheide nydige en gants brandende geesten hem zyn geluk benydende, hem zouden zoeken door vrees uit den kring te doen treden, door verscheiden quellingen, die zy hem zouden zoeken aan te doen, daar zy hem waarschouwde sig in het geringste niet aan te keren, en alles geduldig voor een korten tyd te verdragen, met verzekering, dat indien hy slegts een voet van de plaats week hy een zeer ellendige dood sterven zou, en op dat hy sig door het verschrikkelyk gesigt van deze geesten niet ontstellen zou, bond zy hem de oogen met een neusdoek toe. Ook wilde zy dat hy zyn ooren met de handen zo digt zou toestoppen, dat hy het vervaarlyk geluit, dat de geesten van boosheid van sig zouden geven, wanneer zyn liefste het glas zou uitgedronken hebben, en deze Avantuur ten einde zyn zou, of dat hy anders niet alleen zyn gehoor, maar daarenboven ook zyn leven zeer ellendig verliezen zou, daar zy hem anders door haar konst wel voor bewaaren zou. Ik laat een ieder oordelen, of deeze troostelyke woorden niet bequaam zouden zyn, om een veel onversaagder, als deze goede Kok, die zyn leven geen kind vertoornt had, te doen beven: maar wat vermag de liefde niet? Hy getrooste sig dat alles met geduld te verdragen en af te wagten, hoewel hy wel gewild had, zyn leven de- | |
| |
se zaak niet begonnen te hebben, of duizend mylen van daar te zyn; maar nu was het te laat; hy had den duivel ingescheept, hy most hem ook overzetten.
So ras hy dan wederom geknielt lag, de oogen toegebonden, en de ooren, zo digt hem mogelyk was, gestopt had, verwagtende een ieder oogenblik den aanval van een Legioen jonge duiveltjens (want weiniger had hy sig niet getroost) gaf de Hex een teken aan de andere van hun makkers, die sig tot nu toe agter de bomen verborgen hadden, en die hier op voor den dag sprongen, en het stroo, dat ieder van hen in de eene hand had, inde brand staken, en rondom de kring begosten te danssen, houdende den vlam van het stroo digt aan het naakte lyf van den verschrokken ketel-schuimer, het welk zy met spitsroeden, die zy in d'andere hand hadden, op so een deerlyke wys begosten te streelen, dat het rode sop daar uit quam lopen. De vlam van het stroo, waar van het ligt hem onder door de neus doek in de oogen quam, en het smertelyk gevoel van de spits-roeden, deed' hem geloven, dat hy al in de mond van de hel, en in de klauwen van de swarte Engelen was, zoo dat hy van vrees met het gesigt tegens de aarde viel, zonder dat hy evenwel de vingers uit de ooren dorst nemen, uit vreze van het geen hem de waarzegster vermaand had, blyvende gestadig op de aarde leggen, alwaar het Heidens gespuis hem evenwel niet ongeslagen lieten. Eindelyk wanneer de straf lang genoeg geduurt had, geboden wy de Heidens dat zy ophouden zouden, waar op zy haar alle wederom agter de bomen verborgen, behalven de waarzegster, die na zy het brandend stroo, dat op de aarde gevallen was, weg gedragen, en uitgetreden had, den Patient by den arm kreeg
| |
[pagina t.o. 288]
[p. t.o. 288] | |
| |
| |
die van schrik meer dood, als levende was. Sy prees hem uitstekende over zyn kloekmoedigheid, zeggende, dat zyn liefste het glas uitgedronken, en dat zy haar wederom, door een geest in haar bed had doen brengen, van waar zy uit haar zelve, en door brandende liefdens begeerte, op een plaats komen zou, daar zy hem voor zyn geleden smert duizenden van kussen geven zou, indien hy slegts te voor nog een kleine aanstoot wilde uitstaan, na het welk de gantsche Avantuur zou ge-eindigd zyn. De angst die hem het brandend stroo, en het knypen van de spits-roeden veroorzaakt had, had zulke diepe wortelen in zyn beangstigde ziel geschoten, dat hy geensins tot een tweeden aanval verstaan wilde, al zou zyn liefste zoo wreet tegens hem zyn, als een Hyrcanissche Tygerin, het welk hy de gewaanden Toveresse ook te kennen gaf: maar dit onbarmhertig Heidens schuim, die nog een ander pots met hem in 't sin had, deed hem geloven, dat zy de huid van zeker dier by sig had, het welk zo een deugd en kragt had, dat geen spook ofte geest den gene die zulks aangedaan had, in het geringste deren of op honderd schreden naderen dorst. De gequispte spit-drayer, schepte geen kleine troost en moed uit deze woorden, en vroeg de waarzegster, waarom zy hem zulks tevooren niet gezegt had? Daar zy hem op antwdorde, dat haar zulks niet in den sin gekomen was. Na zy hem dan de huid van het dier, daar zy hem van gezegt had, (dat een ruig Beeren-vel was, het welk de Marquis gewoon was des Winters in een Narren-slede te gebruiken, en dat wy haar gebragt hadden) getoont, en hy haar bewilligd hem zulks aan te doen, sloeg zy hem het zelve over zyn naakte lyf, daar zy het met een groote geswintheid, door hulp van een grote pak-naalde, om
| |
| |
vast-naaide, en na zy hem, op het verlies van zyn leven, verbooden had een woord te spreken, of haar te vragen, wat zy met hem in 't sin had, bond zy hem de handen op de rug, en de ogen, die zy weinig te vooren geopend had, wederom toe, wryvende hem het gantze gesigt met swartsel, zo dat hy meer een duivel als een mensch geleek.
Ondertusschen kosten wy ons niet genoegzaam over de dwaasheid en onnozelheid van dezen ouden zot verwonderen, en dat hy niet merken kost, dat hem de oude Hex voor de gek hield, die hem hier op by de hand nam, en hem een groot stuk weegs deed' voetéren, met voorgeven, dat zy hem op een plaats wilde voeren, daar de geesten geen magt zouden hebben, om hem te volgen, en daar zy zyn liefste ook wilde doen verschynen. Wanneer zy een geruimen tyd met hem voortgegaan was, en dat wy niet wyt van ons Slot gekomen waren, deed' zy hem onder een hogen eiken op de buik nederleggen. Daar na wierp zy een lang touw, daar aan het einde een steen aangebonden was, over een dikke tak van den boom, met het welk zy hem de handen en de voeten te zamen op de rug vast bond, en door hulp van haar makkers in de hoogte trok, latende hem omtrent een mans lengte van de aarde, en zo krom, als een koorden-danzer, wanneer hy den Delphyns-sprong doen wil, hangen, makende hier op het touw aan den boom, vast; zoo dat het hem onmogelyk was lager te zakken. Hier op stieten eenige Heidens hem zo lang heen en weer, tot den dag aanbrak, en dat wy, om niet gesien te zyn, genoodtzaakt waren te vertrekken, latende den armen Meester Simon in vrede hangen, die hoe groote smerten hy ook gevoelde, en hoe groote lust hy ook had, om hulp te roepen, evenwel zyn
| |
| |
mond niet openen dorst, uit vreze dat hem de geesten zouden ombrengen. Na wy dan de Heidens gegeven hadden, dat wy hen voor deze dienst belooft hadden, namen wy de klederen van den armen Kok met ons, en begaven ons naar ons Slot, daar wy door de deur van den Hof, die wy des avonds ten dien einde open gelaten hadden, heimelyk en gants stil inquamen, zonder van iemand van het gesinde gesien te zyn. Het eerste dat wy deden, was de klederen van den Kok in zyn kamer te brengen, en daar na begaven wy ons een yder na de onze, daar wy met de grootste gerustheid des werelds begosten te slapen. Maar ik ben van Conscientie wegen schuldig, wederom na den hangenden, en half zieltogenden Kok te keren; want de staat daar ik hem in gelaten heb, laat niet toe, dat ik lang van hem blyf, en in de nood laat, indien ik hem nog voor zyn dood sien wil.
Syn geluk wilde dan, dat, na hy nog een geruime tyd gehangen had, en byna van smerte buiten sig zelven was, zonder evenwel van angst te derven roepen, een menigte boeren, die zedert eenige dagen alle morgens vroeg, door bevel van den Gouverneur gewoon waren met trommelen, en een groot getal van honden op de Wolve-jagt te trekken, die zedert eenigen tyd met een groote menigte in het land gekomen, en zeer grote schade aan menschen en vêe gedaan hadden, juist verby de plaats quamen, daar hy hing, en daar hem de wind heen en weer dreef. So ras hy het geblaf van de honden, en het geluit van de trommelen hoorde, geloofde hy vastelyk, dat de duivels hem met een vliegend vaandel quaamen afhalen, om na Nobis kroeg te voeren, zo dat de vrees hem byna van het overige van dat weinig leven beroofde, dat hem de smert nog gelaten had. De hon- | |
| |
den wierden hem veel eer, als hun meesters gewaar, die met een ysselyke geswintheid en getier op hem los gingen, en die hem in duizend stukken zouden gescheurt hebben, indien zyn geluk niet gewilt had, datze hem, om de hoogte niet bereiken kosten, hoewelze hun uiterste vermogen aanwenden, om by hem te springen. De Boeren, die door het geraas en geblaf van de honden niet anders geloofden, als datze een Wolf in 't gesigt hadden, volgden de honden, zo ras hen mogelyk was, na, en waren niet weinig verbaast, wanneerse de mottige en desperate figuur van den ramspoedigen Kok in 't oog kregen. De beren huid, de doek die hem voor de oogen gebonden was, en de zwartheid van zyn gesigt waren oorzaak, datze niet wisten, voor wat voor een Monster-dier datze hem nemen zouden. Eindelyk gaven de handen, die niet zwart gemaakt waaren, en de voeten hen te kennen, dat hy een mensch was, zonder datze evenwel ramen kosten, waarom hem dezelve op zo een pynlyke wys te zamen gebonden waren, en de last van zyn lichaam dragen mosten. Deze betragting deed' hen een weinig moed scheppen, en door de verzekering dieze zagen, dat het een mensch was, een weinig naderen, siende hem alle met een open mond aan, zonder te weten watze van deze Avantuur denken zouden. Ondertusschen dagt de arme Meester Simon niet anders, of de honden, die gestadig na hem sprongen, en een vrezelyk getier maakten, waren van het geslagt van Cerberus, den Hel-hond geweest, en de boeren eenige Officieren van de hel, zo dat hy niet een woord dorst kikken, waar door de andere zekerlyk geloofden, dat hy dood was. Terwylze in deze gedagten stonden, deed' een groote rekel van een hond hen wel haast anders sien, die, al zyn magt gebruikende, om het beren-vel te
| |
| |
bereiken, en den armen Kok zo vreesselyk zyn tanden deed' gevoelen, dat hy, gelovende nu een verloren man te zyn, genoodzaakt was een afgrysselyke keel op te zetten, en zo vervaarlyk re roepen, dat men het op een half myl weegs zou gehoort hebben, zoo dat de goede huis-lui geen groote moeite hadden, om te geloven, dat hy nog niet t'eenmaal dood was. Een onder hen, dat een zeer geleerd en welsprekend man was, dewyl hy alle Sondag de eer had van de Dorpklok voor de Predicatie te luiden, verstoutte sig, om hem 't eerste aan te spreken, en te vragen, wie hy was, en wat toeval hem in dezen rampzaligen staat gevoert had? De Kok, die om al 't goed van de wereld zyn bek niet zou opgedaan hebben, en die sig vastelyk inbeelde, dat die geen, die tegens hem sprak, d'een of d'ander duivel was, die hem door zyn barmhartige vraag tot spreken zogt te bewegen, om hem daar na voor een Carbonaade op te eeten, gaf geen ander antwoord als een zware zugt, het welk evenwel te duister voor den kinkel was, om op zyn vraag voldaan te zyn. Derhalven, siende, dat hy geen ander antwoord van hem krygen kost, deed' hy hem den band van de oogen, waar door hy hem, of een van zyn makkers zonder twyrfel zou gekent hebben, indien hem de zwartheid van zyn gesigt niet onkenbaar gemaakt had. So ras hy dan zyn oogen kost gebruiken, en eenige van des Marquis boeren om sig gewaar wierd, die hy voor desen meer gesproken en gesien had, liet hy een weinig van zyn vrees varen: maar dewyl hy nog niet zeker wist, of het menschen of niet waren, bragt hy al bevende en met een flauwe stem, deze beklagelyke en twyffelagtige reden voort: Indien gy dezelve nydige en wrede geesten zyt, die my door misgunst van de gelukzalige besitting van myn beminde, deze nagt zo mishandelt, en nu
| |
| |
aan desen boom, op zo een smertelyke wys, gebonden en geknevel hebt, zoo bezweer ik u, door de kragt van deze huid, daar uw' konsten kragteloos tegens zyn, als ik van de waarzegster gehoort heb, dat gy my wederom in vryheid stelt, en aanstonds uit myn gesigt verdwynt, op dat ik de Avantuur door dewelk ik, in spyt van al uw' duivels konsten, wel haast de schoone maagd, die myn ziel gebied, meen t'omarmen, gelukkig mag ten einde brengen; of indien gy luiden en menschen, als ik zyt, van den Hemel hier gezonden, om een ongelukkigen Minnaar van de dodelykste pyn en smert des werelds te verlossen, zo bid ik u, dat gy my van deze banden ontslaan, en wederom in vryheit stellen wild, met verzekering, dat gy hier door een zonderlinge dienst aan den Marquis N.N. Wiens Mondzorger ik ben, doen zult, zonder my langer te vragen, hoe, of op wat wys ik hier, en in deze toestand gekomen ben, dewyl ik onmogelyk langer deze smert verdragen kan. Soo ras de boeren gehoord hadden wie hy was, wilde een ider van hen de eerste zyn, om den Marquis de tyding hier van te brengen, en het boon-brood te verdienen, zonder aan de verlossing en den ellendigen toestand van den armen Kok te denken, die hen, wanneer hy ze een ieder om 't seerst zag rekken, met een bedrukte en klagelyke stem na riep hem te helpen, zonder dat deze onbarmhartige Enogs kinderen sig daar in het minste aan keren wilden, die gestadig hun gang gingen, latende hem hun honden tot geselschap, die nog vreesselyker als te vooren tierden, en hem door duizenden van sprongen de begeerte te kennen gaven, dieze haden, om by hem te zyn: maar geen van dit vervloekt gespuis veroorzaakte hem meer vrees, als zekere groote rekel, daar ik te vooren van gezegt hebt, die hem om
| |
| |
zyn grootheid en handigheid veel nader, als de andere quam, en hem eindelyk zoo vast in de eene schouder kreeg te vatten, dat hy gedwongen was een keel op te zetten, die men op een myl weegs had horen konnen, zonder dat de verdoemde teef daarom het hagje glyen liet. Wat raad dan voor onzen armen duivel? Het middel, van sig als een eerlyk man te weren, was hem door het knevelen van zyn vlerken verboden, en evenwel viel het hem wat hard de onbeschoftheid van dit boosaardig creatuur langer te verdouwen, en met gedult te verdragen. Siende derhalven, dat den hond met de tanden zo na aan een plaats quam, daar hy'er ook had sitten, sloeg hy hem de zyne met zo een verwoedheid agter in den hals, dat het arme dier in zyn honden spraak gedwongen was, om genade te roepen, zonder dat hy daarom den Kok, en de Kok hem varen liet, gevende ieder op zyn wys door duizenden van schreeuwen hun misnoegen te kennen.
Ondertusschen quamen de boeren tot aan het Slot van den Marquis, die ze juist aangekleed vonden. Een ieder van hen wilde hem het eerste zyn eloquentie door dit droevige verhaal horen laten, en dewylze alle te gelyk begosten te spreken, ontstond'er zo een vreesselyk geraas, dat al het Gesinde daar op toequam gelopen, en Belindor en ik, die zeer gerustelyk sliepen, daar van ontwaakten, zonder dat wy daarom lust hadden, ons na de plaats te begeven, daar wy zulks van daan hooren konden, wel denkende, wat de oorzaak daar van was. Ondertusschen meende de Marquis schier razende te worden over het goddeloos geraas van dit onsinnig gespuis, daar hy het geringste woord niet van verstaan kost, en na hy nog een geruime tyd de handen voor de ooren gehouden, en gesien had, dat het geraas hoe
| |
| |
langer hoe meer toenam, wenkte hy ten laatsten den geen, daar ik te voren van gemeld heb, die het Kostersampt van het Dorp beklede, en die den Marquis al een langen tyd met handen en voeren, en een vervaarlyke stem had zoeken te doen begrypen, dat geen van allen de zaak met meer konst en welsprekentheid (zo om dat hy een lit van de Kerk was, als om dat hy eenmaal de eer gehad had, wanneer het kermis in hun Dorp geweest was, voor Koning onder de Rederykers te spelen) zou weten voor te brengen. Wanneer de overige dan, door het bevel van den Marquis, van schreeuwen ophielden, gaf myn Heer de Koster den Marquis op een zeer Galante wys te kennen, hoe hy en zyn makkers dien morgen, wanneerze op de Wolve jagt hadden willen gaan, zyn Kok in een zeer wanhopige toerusting, en met handen en voeten aan malkander gebonden, aan een boom hadden vinden hangen, daarze hem nog gelaaten hadden, om hem zulks te komen aandienen. De Marquis was niet weinig verwondert over deze tyding, en na hy hen zeer over hun dommigheid bestraft had, datze zyn Kok niet eerst los gebonden, eerze hem zulks hadden komen aandienen, gebood hy hen, datze hem met ter haast derwaards voeren zouden. Ik laat den verstandigen Lezer oordelen, of hy oorzaak had verbaast en verwondert te zyn, wanneer hy, daar gekomen zynde, den Kok niet alleen in een beren-huid genaait, met een zwarte tronie, en op een wonderlyke wys vond hangen, maar daarenboven met de tanden tegens een hond zag vegten, zo dat hy vastelyk geloofden, dat hy razend of bezeten geworden was. So ras hy den Marquis, zyn Heer, in 't gesigt kreeg, liet hy zyn tegenparty los, die het selfde door verscheide slagen van zyn meesters ook gedwongen was te doen. Na
| |
| |
de Marquis zyn ongelukkige Domestiek had doen ontbinden, vroeg hy hem hoe dat hy in die desperate toestand gekomen was? daar hy hem evenwel het geringste woord van schaamte niet op antwoorden dorst, zo dat de Marquis denkende, dat hy zulks om het byzyn van de boeren niet doen wilde, hen gegebood te vertrekken, en den Kok hem naar het Slot te volgen, die zulks geensins doen wilde, hem met gevouwe handen biddende, dat hy hem eerst andere klederen zenden wilde, om niet van het gesinde uitgelachen en bespot te zyn. De Marquis door de gebeden van zyn ouden dienaar bewogen zynde, begaf sig na het Slot, en gebood een van zyn volk, den armen Kok zyn klederen te brengen, die hy hem zei op zo een plaats gelaten te hebben. De knegt verrigte het bevel van den Marquis, en begaf sig na de kamer van den Patient, alwaar hy de zelfde klederen nam, die hy daags te vooren aan gehad had, en die wy weer heimelyk in zyn kamer gelegt hadden. Na sig de knegt, doen hy by hem gekomen was, een tyd lang gekruist en gezegent had, gaf hy hem de klederen over, die hy niet weinig verwondert was weer te sien, na hy die lang verloren geagt had, Wanneer hy in het Slot gekomen was, riep hem de Marquis in een kamer alleen, alwaar hy hem met goede woorden zogt te bevragen, wat hem die nagt geschied, en hoe hy in de beren-huid en aan den boom gehangen was? maar hy wilde nog met goede woorden, nog met dreigingen het geringste woord niet bekennen, zeggende alleenlyk met een zware zugt, dat de Keuken-meid van Clarimond een toveresse was. Weinig tyds daar na deed' ons de Marquis uit het bed roepen, en verhaalde ons met een groot gelach, in wat staat hy den Kok gesien had, wenschende wel duizendmaal te mogen
| |
| |
weten, wie hem deze pots gespeelt had. Belindor siende de groote begeerte die zyn Vader had, om de zaak te weten, kost hem zulks niet langer verbergen, en bekende hem alles 't geen 'er door ons toedoen geschied was, daar hy niet weinig vermaak in schepte, en zulks dien eigen dag nog aan Clarimond en Diana verhaalde, die deze pots niet minder als ons deed' lachen. De goede Meester Simon was het alleen, die 'er geen groot vermaak in schepte, en die zekerlyk geloofde, dat zyn Liefste de argste toveresse van de wereld was, en dat niemand anders, als zy, hem deze streek gespeelt had, waar door zyn liefde in zo een dodelyke haat veranderde, dat hy zwoer, haar ter eeren nooit meer versen te maken.
|
|